Set sprookje en liet kind van lieden,
RECEPT.
Grootmoeder (eet ha*f bril op en rer-
fefclt)Er vu eens een man en de man kon
«liegen...
Het kind: Maar, grootmoeder, dafc kun-
ftpa toch alle mannen.
Grootmoeder: En hij nam zijn vleugels
'tq vloog over de Maas en den Rijn en het
Zevengebergte.
Het kind: Anders niets! Ze vliegen te
genwoordig toch over de Alpen.
Grootmoeder: En toen hij neerkwam,
was hij in een donker woud. En Kij zag
geen hand voor de oogen.
Hei kind: Had hij dan geen acetyleen-
ljimp meegenomen
GrootmoederEn de arme man wist
volstrekt niet waar hij waa.
Het kind: Dat had hij toch op een stal-
kaart of op een kaart van den A. N. W.-B.
kunnen nazien
GrootmoederEn terwijl hij door de duis
ternis rondzocht, eenzaam en ongelukkig,
kwam er een zeer lange, een reusachtig
lange man aan, arm en ellendig en in
lompen.
Het kind: Waarom moet een reusachtig
lange tnan arm zijn, grootmoeder Hij kan
toch bij een specialiteiten-impresario vast
honderd gulden per week verdienen?
Grootmoeder: En de reus sprak hem
barsch aan in een taal, die de arme "ver
dwaalde man met kende.
Het kind: Dat zal Esperanto geweest
frijn* grootmoeder. Maar dat kon hij toch
op elke Berlitzschool leèren?
Grootmoeder: En toen hij den reusachti-
gen, schrikwekkend langen reus vóór ach'
staan zag, werd hij zeer beangst...
Het kind: Waarom dan toch? Kende hij
dan geen Jiu-Jitsu 1
Grootmoeder: Toen vouwde de arme
verdwaalde de handen, viel op zijn knieën
en bad.
Het kind: Dan had hij zeker het bock
van Drews niet gelezen.
Grootmoeder: En terwijl hij met gesloten
oogen in gebed verzonken lag, 2ag hij plot
seling iets in het mos op den grond nis een
schitterend dropje, dat licht gaf en stralen
uitzond en zich bewoog.
Het kind: Grootmoeder, dat zal 2eker
radium geweest zijn.
Grootmoeder: En toen hij goed toekeek,
zag hij een ring, een gouden ring, zonder
steen.
Het kind: Ach, dkt begrijp ik wel, groot
moeder. Mama zegt zoo dikwijls tegen pa,
dat, als hij uitgaat, hij toch zijn ring niet
in zijn vestjeszak steken moet.
Grootmoeder: Toen hoeft de man zich
snel gebukt en hij heeft den ring aan zijn
vinger gestoken. En het was een toover-
ring, want plotseling werd de kleine zwak
ke man zelf groot als een reus en vreeselijk
sterk.
Het kind: Maar, grootmoeder, dat was
toch natuurlijk slechts een autosuggestie
door bewuste concentratie van de zinnen
op het glanzende voorwerp.
Grootmoeder; En toen de reus het aan
zag hoe de andere grooter werd, was hij
zeer verschrikt. En nu zag hij, de arme
verdwaalde, dat de reus slechts één oog bad
?n heelemaal geen neus..
Het kind: Dat was natuurlijk lupus.
Grootmoeder: En hij kreeg een innig
iiedelijden met den reus en hij sprak: „ik
kan je helpen. Weet jè wie ik ben?"
„Neen,'' zei de reus bekommerd.
Het kind: O wat een domme reus,
was natuurlijk Okhuyzen, de goochelaar.
Nu nam grootmoeder den bril van haar
aeus en zij vertelde nimmer meer een
sprookje.
De straatverlichting te Brussel.
Gedurende een aantal eeuwen had Brus
sel zulk een primitieve verlichting, dat men
die gerust als van nul en geener waarde
kon beschouwen. In de zeventiende eeuw
werden de straten verlicht door lantaarns,
VöOrzien Vail kaarsen; de lantaarns hingen
midden boven de straat, ongeveer twintig
passen uit elkaar. Vervolgens gins men
over tot een verlichting met olielampen, die
echter te zwaar op de stedelijke kas
drukte; daarna werd vijf en twintig jaar
achtereen de stad niet verlicht.
In 1710 had de stad de verlichting op
nieuw ingevoerd, maar in 1716 weigerden
de gilden verder in de kosten hij te dragen,
en de verlichting werd, door den nood ge
dwongen, opgeheven. Eerst in 1755 werd,
ten gevolge van een decreet van Maria
Thereaia, te Brussel een behoorlijke straat
verlichting ingevoerd. BruBsel was de eer
ste stad op het vasteland van Europa, die
tot de gasverlichting overging, acht en
twintig jaar vroeger dan Parijs; in 1818
sloot het stedelijk bestuur een contract met
een Engelsche maatschappij en werd in
St.-Roch een gasfabriek gebouwd; op 24
Augustus 1819, den verjaardag van den
toen regeerenden koning Willem I, werden
de gasfabrieken in het werk gezet en de
gaslantaarns voor het eerst ontstoken.
HET DRAAIORGEL.
Wat is dat voor een straatvzrtietr
Zij draaien aan een ijz'ren lier,
En uit de koop'ren monden gaat
^Muziekgenot langs heel de straat,
Dat zijn de orgels, tierelier,
Die brengen in de straat vertier.
De nieuwste wijsjes van Lóhar,
Brengt je die muzikale kar,
Muziek van Strauss uit Salomé,
Toreador en Don José, I' f J.
Dat zijn de orgels, tierelier,
Die brengen in jle straat vertier.
J J
De slagersjongen op zijn fietsie, t
De dienaar van de straatpolitie,
Het modejuf je, 't rokje hoog,
'n Drinkebroer mot waatrig oog,
Zij blijven staan, als tierelier,
De orgelman draait aan de lier.
f
De straat is vol van klankgedruisch,
En voor de ramen van. elk huis,
De meisjes met de kleine muts,
"Vergeten zeemenlap en puts.
Zij luist'ren. stil, als tierelier, j
De orgelman draait aan de lier.
Het slagertje knipoogt tot zus,
En gooit een halfie in de bus, 'K
De meisjes zingen 't liedje znea, 4
Elkeen is eventjes tevree, - -»
Dank czij de orgels, tierelier, 4
Die brengen in de straat vertier.
Pages aan het Pruisische Hof.
Nu, in den tijd van groote diners en
bals aan het Hof te Berlijn, spelen de pa
ges weer een groote roL Zij worden gecom
mandeerd voor deze diensten en de jonge
lui, die allen cadet moeten zijn, verwisse
len eenig-en tijd hun militaire academie te
Lichterfelde voor het paleis te Berlijn. Na
tuurlijk komen slechts cadetten uit de adel
lijke families voor deze betrekking in aan
merking. Zij worden gebruikt om de slee
pen der dames van het Hof te dragen en
de vorstelijke personen aan tafel te bedie
nen. Kun kleeding, dio door het Hof be
taald wordt, is zeer kostbaar. De roode
rok, met zilver afgezet en waaronder een
wit zijden vest, is op ouderwetsche wijze
met kanten jabots voorzien.
I Korte zijden broek, witte kousen en lage
lakschoenen met gouden gespen, een hoed
met veeren en een degen voltooien de uit
rusting van den Pruisischen page.
De belooningen voor hun bewezen dien
sten worden na afloop van do feestmaaltij
den verstrekt en bestaan' uit lekkernijen
en zoetigheden. Als blijvend aandenken
worden hun ook kostbare geschenken ter
hand gesteld.
Het is te begrijpen, dat deze cadetten,
waaronder namen als vorst Arenberg, Ló-
weuateia en graaf Leiningen, een leertijd
moeten doormaken, om onberispelijk met
zilveren schalen te kunnen balanceren,
handigheid in vele gebruiken aan het Hof
te verkrijgen en andere verrichtingen goed
uit te voeren, welke op een militaire school
niet in de leervakken zijn opgenomen.
MEERSCHUIM.
Dit kostbare materiaal, waaruit de in da
geheele wereld bekende meerschuimpijpea
gemaakt worden, wordt reeds sedert een
reeks van jaren steeds zeldzamer, zoozeer
zelfs, dat de geheele groote meerschuim-
industrie, die in We enen, Boedapest, Neu
renberg, Parijs en in het kleine Thüringscilie
Ruhla gebloeid heeft, ernstig bedreigd
schijnt. De fabrikatie van meersehuimpij-
pen is veel belangrijker dan men gewoon
lijk denkt; het kleine Ruhla alleen voert
jaarlijks voor rond ze9 millioen mark uit. Do.
vindplaats van de fijnste meerschuimsoor
ten is sinds lange jaren de omgeving van de
stad Eski-Schehir, in Anatolië.
Eski-Schehir ligt in een reusachtige inzin
king in den bodem, die vroeger een zeebo
dem was. In zijn wateren was over het ge
heele gebied meerschuim te vinden. Ook op
andere plaatsen vindt men meerschuim, zoo:
bijv. bij Thebe, in Griekenland, in de
Bossiaohe bergen, bij Grubsckitz en Neuen-
dorff, in Moravië, en op eenige plaateen
van Spanje en Portugal. Maar op al die
plaatsen is de qualiteit zoo gering, dat het'
nauwelijks de moeite loont, regelmatig er
naar te graven. Daar nu ook de hoofdbron
van Eski-Schehir, waar sedert eeuwen naar
meerschuim gegraven wordt, uitgeput,
raakt, staat de geheele industrie na voari
een crisis..
STOPGOUD.
1
„Die zorgt en waeekt en slaeft, en ploegbt
en zwoeght en zweet,
Ten oirbaer ran bet lent een lastig arnpt
bekleet,
En waent de mensohen aan zyn vroom.
heyt te verbinden,
Zal ziah te jammerlyck in 't eindt be
droghen vinden
Tan 't wispeltunrig volek, dat veel te,
los van hooft,
Ge 1100ten dienst vergeet, en 't erghste
liefst gelooft"
V o n d e L
Hoe grooter de maat is van burgerlijke
en staatkundige vrijheid, des te grooter
moet de strengheid der wet en haar toe
passing zijn.
Canning.
Ik ben er maar één, maar één ben ik er
toch. Ik kan niet alles doen, maar iet»
doen kan ik.
Wat ik k an doen, moet ik doen, en
w a t ik doen moet, d a t, met Gods hulp,
d a t zal ik doen.
Bismarck.
Geglaceerde Sinaasappelen-
s c h ij f j e s.
De sinaasappelen-schillen van de buiten
ste witte vellen ontdoen, daarna aan ron
de schijven snijden, ter dikte van een hal
ven centimeter. Intusschen in een goed gé-
emailleerd pannetje van 250 gram suiker
met 1 dL. water een suikerstroop koken,
die zoo dik moet zijn, dat een druppel
van den lepel een fijn draadje achterlaat.
De schijfjes voorzichtig aan een draad rij
gen en in de suikerstroop dompelen. Hen
daarna aan den draad ophangen en laten
drogen, 2onder dat zij elkaar mogen aan-,
raken.