De vroolijke schaatsenrijders.
Anekdoten.
L
was. Er werd in alle richtingen naar hem
gezocht* maar tevergeefs.
De rechter beeloot toen den koeter te on
dervragen, maar dit oude zoek bracht niets
aan het ltelit).
Korten tijd later brachten zalmvisschers
het lijk van den fietser in het dorp, dai!
zij in de roer gevonden hadden en dat spo
ren van geweld droeg
In de khkerhanch die krampachtig geslo
ten was, was een knoop, zooals de koster
ze aan zijn jas had en waarvan er een ont
brak. Bij een nauwkeurig onderzoek scheen
dezen in een worsteling te zijn afgerukt.
Verslagen door de2e onverwachte bevesti
ging van zijn schuld bekende de moorde
naar zijn misdaad en werd tor dood ver
oordeeld.
Later kwam het uit, dat de bediende van
den geestelijke, een verstandige maar ver
legen jonge man, op den avond van den
moord op een hoeve dicht bij de rivier op
bezoek was geweest en alles had bijge
woond.
Hij herkende den dader, maar hield zich
verborgen, daar hij niet den moed had zich
met de zaak te bemoeien.
Toen hij naar huis terugkeerde, bracht
hij een slapeloozen naobt door. Zijn gewe
ten liet hem echter niet met rost en zei
;hem, dat hij zulk een misdaad niet mocht
verbergen uit vrees als getuige tegen den
dader te moeten optreden.
Na eenige aarzeling besloot hij den brief
te schrij^n en legde dien in den bijbel.
Maar nauwelijks was de geestelijke naar de
kerk gegaan, of bij had er berouw over.
Hij dacht, dat zijn handschrift herkend zou
worden en tevens, dat, daar hij de eenige
getuige was, de dood toch niet bewezen
^on worden.
Daarom nam hij den brief uit den hijbei,
toen zijn meesier aan tafel zat en legde
daarvoor een stuk onbeschreven papier
ift de plaats.
Nadat de koster was ter dood gebracht,
helderde hij- het geheim op.
„Klaar, Jeanne V'
„Even nog. Caro is zoo opgewonden, dat
hij mij niet met rust mijn eohaatsesi laat
aanbinden."
Jeanne's broer, Willem, liefkoosde den
hond.
„Goede, oude jongen, brave hond!"
„Ik ben klaar," zed Jeanne en stond op
en in het olgend oogenblik zweefde het
tweetal, gevolgd door Juf, over het spiegel
gladde ijs op den vijver. Caro was uitgela-
De negers verrieden door geen enkel woord
hun toorn over die behandeling, hetgeen
den blanken wel eenigszins verdacht voor
kwam.
De dragers waren intussohen op een
honderdtal schreden van de Tembe gelegerd
en kookten daar hun middageten, waarbij
ze een onheilspellend stilzwijgen in acht
namen.
Men moet weten, dat deze negers, die
dikwijls ais koelies dienst deden in de
landen langs de kusten van den Indisohen
oceaan meermalen in aanraking kwamen
piet meer beschaafde v-Iksstammen en zoo
doende weinig neiging tot bloedvergieten
hadden. Over het algemeen mochten ze de
blanken wel lijden en hadden hen op huu
k&ravaantoohten dikwijls tegen roofzuch
tige negers verdedigd.
Toen Ben Ali naar hen toeging om eens
een ernstig woordje met hen te spreken
en hen te wijzen op de voordeelen, die hun
wachtten als zij den blanken trouw Weven,
.antwoordde de voornaamste onder hen, dat
zij de kooplieden nooit zouden aanvallen,
maar dat zij toch ook in de eerste plaats de
bevelen van hun koning en zijn booclgenoo-
ten zouden nakomen. Maar wat dat voor be
velen waren, daar lieten ze zich niet verder
over uit en dat. kon Ben Ali ook niet te we
ten komen. Terwijl hij daarover ernstig
nadacht, werd hij door Schmitt en Hellwig
terug geroepen en kreeg hij de mededeeling
dat deae door hun verrekijker een groote
ten vroolijk, Jeanne kon hom nauwelijks
vasthouden aan den ketting.
„O, ik wou dat Caro van ons waa," zei
Willem.
Dat was het eenige dat het genoegen der
kinderen bedierfmorgen ging Caro weg.
Waarschijnlijk zouden zij hun lieveling nooit
terug zien.
Caro behoorde aan een boer uit den om
trek. Eens op een morgen hadden Willem
en Jeanne hem tegelijk met den joDgen,
die de melk bracht, aan de tuinpoort aen
.staan.
De jongen gaf hem een schop, toen de
hond probeerde binnen te dringen. In twee
seconden was Willem bij de poort.
„Jij wreedaard," zei hij woedend, „doe
dat nog eens, aJs je durft,1'
,,'t Is mijn hond," lachte de jongen
valsch.
„Raak hem niet weer aan of je krijgt met
mij te doen," hernam Willem
Toen den volgenden morgen de melk
kwam, stonden de kinderen op de wacht.;
Zoodra zij Caro aan de huisdeur zagen
staan, renden zij op hem af. J eanne had een
stuk brood in haar hand en Willem een lek
ker kluifje*
Zoo werden deze drie spoedig de beste
vrienden. Caro zou van af dien morgei
niet graag op het appel hebben willen ont
breken; liet scheen, alsof hij niet meer gaf
om de schoppen en slagen van overdag, in
het vooruitzicht van een lekker hapje.
De kinderen leerden hem opzitten, poot
jes geven en te blaffen als een bedankje na
een kluif of een stuk brood; het was een
leerzame hond.
Maar op zekeren dag liet de boer zeggen
dat hij van plan was naar Amerika te gaan.
Jeanne smeekte haar vader Caro te koopen.
De vader onderhand Ue er over maar de
melkjongen had Willeme bedreigingen niet
vergeten.
„Hoor eens, baas, de kinderen zouden den
hond graag willen hebben," zei hij, „laat
ze er dan maar goed voor betalen."
De boer, die erg schraapzuchtig was,
vroeg heel veel geld voor Caro, zoodat va
der er niet aan denken kon den hond te koo-
pen.
„Wanneer ge hem graag wilt hebben,"
zei de boer „dan is dat de naaste prijs."
„Dat is mij te veel," antwoordde de vader.
Jeanne huilde, toen papa thuis kwam
zonder den hond.
„Onze lieve Carol En zij aijn zoo wreed
voor hem," smeekte zij.
„Het spijt mij ook erg," zei haar vader,
„maar ik kan niet zulk een buitensporige?!
schaar gewapende negers hadden gezien,
die zeker niet met de beste bedoelingen de
karavaan volgden. Zoo gauw als maar
eenigszins mogelijk was, werd de Tembe nu
in staat van tegenweer gesteld.
Toen zij daarmede gereed waren Week
hun, dat de negers verdwenen waren en
moest men aannemen, dat zij voor de ge
wapende bende wa.ren gevlucht.
De dag verliep en nog steeds waren zij
niet terug gekomen. Ze schenen den aanval
tot den nacht te hebben uitgesteld, om des
te beter hun slag te kunnen slaan. Nog
steeds werd de Tembe zooveel mogelijk
\ersfcerkt} alleen waren er schietgaten in
gelaten, om den vijand er van uit te be
stoken
Schmitt en Hellwig overlegden langen
tijd, of zij eigenlijk maar niet beter zouden
doen, de waren eenvoudig weg in den steek
te laten en verder met de Zansabarieten te
ontvluchten. Maar de dappere Ben Ali
raadde dit sterk af. Hij verzekerde ten stel
ligste dat de negers rich toch niet zouden
tevreden stellen met de waren alleen,
maar dat zij zich in de eerste plaats wilden
meester maken van de blanken zelf, opdat
er vooral niemand meer overbleef, die een
klacht zou kunnen indienen bij het Duit-
sche bestuur.
Vooral de Sultan zou hen met alle ge
noegen uit den weg hebben geruimd. En
men hoefde ook niet te twijfelen, of dit
werkelijk ook zoo de bedoeling was van
prijs voor den hond betalen, bet is gewoon
afzetterij."
Den volgenden dag zou Ca.ro weggaan.
,,'t Is nu tijd om naar huis to gaan," zei
Willem, toon zij bijna de laatsten waren,
die nog reden.
„Nog één toer om den vijver," riep
Jeanne. „Dat is onze allerlaatste rit, Caro.
Een, twee, drie!"
Zij vlogen weg terwijl Caro vroolijk blaf
te. Opeens werd er een gekraak gehoord!
het ij« brak. Een gil en Jeanne Terdweea
in de diepte, maar Caro sprong haar onmid
dellijk achterna. Hij pakte haar bij haa*>
jurk en hield haar stevig vaathet ijs kraak
te rondom de plek, waar Jeanne gevallen
was.
„Houd haar vast, Carol" schreeuwde
Willem. Zij waren dicht bij den rand van
den vijver en ia minder dan tien minuten
had Willem een touw en een plank gehaald
en spoedig daarna stond Jeanne veilig vu,
wel op den kant. Zij rilde van kou en
schrik, maar Willem pakte haar hij de hand
en snelde met haar naar huis, terwijl Caro,,1
druipnat aan den anderen kant naaet Jean
ne voortrende.
's Avonds laat, toen zij lekker warm in
haar bedje lag, ay was er gelukkig goed af
gekomen, kwam haar vader boven om naaf
haar te zien. Caro liep bedaard achter hen»
aan.
„Hier is hij," zei haar vader. „Jij moogt
hem houden; ik kan hem niet laten gaan,
nu hij mijn kleine meisje bat teven gered
heeft."
Jeanne omhelsde vader en Onto om beur
ten.
„Ueve, lieve hond," fluisterde zij, fyjk
ben zoo blij dat ik in het water gevallen beo
en jij mij er uit opgevischt hebt."
iDgez. door „Mtatakjc"..
Verkeerd begrapeni
Een boer komt op het postkantoor.
„Meneer! boeïeul knot 't, om heftig gul-
dens, aan dat addree te staren."
„Twintig cents", jet de beambte.
„Da's niet veul, dar hai je m."
„Ja maar" zei de beambte, „waar zijn
nu je vijftig guldon."
„O, mot ik er die ctaa nog bei doen, dan
doe 'k 't niet."
Ingezonden door Johannes Admiraal.
Oom (tot Frits die een zusje gekregen
heeft): „Zeg Frite, kan zus al loopenj"
Frits: „Jjoopen nog niet oom, maar de
-beenen heeft ze toch all"
Marengo, want weer met bei alp van een
verrekijker ontdekte men nu gewapen
de negers, ia de richting waar men nu
natuurlijk heen gevlucht zou zijn.
Dus waa het maar zaak te bh'jvem en den
strijd te ondernemen. De avond viel en
geen vijand was nog to ontdekken. Maar
juist naar mate die komst geheimzinniger
bleef, was de tegenpartij meer op haar
hoede. Ongelukkig wa3 het al een heel
sombere nacht; geen ster blonk aan den he
mel. Een uur zal zoo ongeveer verloopen
zijn, toen er daar buiten do Tembe eenig
gedruïsch vernomen werd. Tegelijk suis
den er eenige speren door de lucht; ge
schreeuw weerklonk en bet geluid van val
lende lichamen bewees, dat de schoten door'
de blanken gelost ten deele ten minste raak
geweest waren. Tegelijkertijd werd er een
hevig gekraak vernomen, want de negers
trachtten door middel van een boomstam
een bres te stooten in de deur. Nog was
bun dit niet gelukt, maar men wist van te.
voren dat bij herhaald stooten de zwakke
ingang tooh zou bezwijken. De buksen der
verdedigers zanden hun kogeis door de;
schietgaten, waardoor vele negers daar
huiten getroffen werden. Toen vluchtten de
vijanden niet. Ten tweede male bonsde»
ze met kracht op de deur, zoodat de boom
stam begou te splinteren. Ook werden er
hartverscheurende jammerkreten geboord,
zoo raak schenen de kogels te 2ijn
(Wordt vervolgd.)