Van een kind, een poes en een flescli. FEUILLETON. De zwarte Prins. De geheimzinnige brief. en bereikt men niets, dan een eindeloos ge haspel, door voortdurend door te willen drijven, eigen wil en eigen opvatting. En die uitnemende volharding waardoor zoo veel grootsche en edele daden immers kon den volbracht worden, is dan een kwelling voor ieder, die met zoo'n koppig karakter in aanraking komt. Ik denk, dat velen van jullie wel kennen dat geestige gedicht ran onzen gemoedelijken Hollandsohen dich- ter Haring: ,,De hoofdige Boer." En waar schijnlijk lachen jullie, automobiel- en vlieg machine-kinderen, dien man hartelijk uit. Maar wat bereik je eigenlijk met al je hoofdigheid? Enkel harrewarrerei met je .vrienden en kennissen, niet waar? En daar om, zet je nare doordrijverij aan kantl 'Anders lijk je net op het dwaze ezeltje^ dat tóch maar bont en blauw laat slaan, terwijl hij met een klein toegeven, de zweep niet meer gevoeld had 1 Een kind en een kat ontmoetten elkaar 'in het bosch. „Goeden dag, Bram," wenscht de kat. „Goeden dag Poes," antwoordde de jon gen. „Waar ga je heen?" vroeg Poes weer. „Och, ik ga zoo maar eens een wande lingetje maken! En jij, Kattebeest, heb jij de een of andere dringende boodschap?" „Neen, volstrekt niet! Als je er niets tegen hebt, dan ga ik heel graag mee." „Best, hoor! Hoe meer zielen hoe meer vreugdMaar nu moeten we eerst eens een goede afspraak maken: Als er wat lekkers valt te halen, zullen we samen eerlijk dee- Jen, hè? Geef je daar den poot op?" „Natuurlijkantwoordde de kat en leg de haar fluweeJen klauwtje in Brams, wel een beetje vuile, hand. „Goed! maar zie je; als we dan boschbes- len vinden, of boning dan is dat voor mij „Dat spreekt vanzelf! Als we ratten of muizen vinden, dan zijn die voor mij na tuurlijk!" „Zeker," antwoordde het kind, want isoo'n muizen- of rattnboutjo kwam hem met zeer aanlokkend voor. En zoo liepen ee samen een heel eind verder en bet ging heel goed tusschen beide kameraden. Ze hielden zich alle twee aan de overeenkomst', jen poesje maakte niet eens aanspraak op een mierenhoop, waar ze voorbij kwamen dat vond Bram heel aardig, want, daar hadden ze toch niets van te voren van be paald. Maar toen eindelijk kwam er een 6) TocE' besloten ze 's avonds nog1, .met alle dragers en alle lasten af te trekken, mis schien waren ze door hooge loonen nog wel te winnen voor het vervoer. De uren van den dag kropen uiterst lang zaam om voor de blankenwel hadden zij den handel voortgezet, maar dat ging toch anders heal slap, Sclimitt zag menigmaal spionnen van den ml tan, ten minste lieden, die loerend en glurend langs de hutten trokken; blijkbaar Op verkenning van het kamp. De blanken dn de Zansibaxiefcen bleven intusschen steeds gewapend en Ben Ali had op zich geno men, togen den avond mat de Umjawioi- knftliPrg ta onderhandelen. Natuurlijk zou er vooraf onderzocht worden, of ze van plan waren kortweg tot dienstweigering over te gaan. Was dit niet het goval, dan bleef ölles voorloopig bij het oude. Eindelijk begon de avond te vallen en %as het dan ook in minder dan geen tijd nacht, want de schemering is slechts van zeer korten duur in Afrika. Nu weTd den koelies het besluit der blanken meegedeeld en zwijgend gehoorzaamden de negers aan de hevelen, om vooral geruischloos de pak- óp te laden en trokken onder leiding Ieelijk iets tusschenbeide: daar lag iets langwerpigs, ronds op den grond, dat schit terde in de zon. „Wat kan dat wel zijn?" vroeg het kind en kwam naderbij' om het vreemde ding wat beter te bekijken. „Ja; dat zeg je wel!" filisofeerde de kat, „wat zou dat wei zijn?" Ze bevoelde het eens even met haar snoetje, krabde er aan met de nagels, en zei nadenkend „Ja, ik geloof wel, dat ik het weet, maar ik kan er nu zoo gauw niet opkomen." „Je bent toch ook zoo knap, poesje l" sprak Bram vol bewondering. „Ik geloof heusch, dat je alles weet!" „Neen, maar dat komt, verleden jaar toen ik nog huiskat was, zag ik dikwijls zoo'n ding ïn de keuken of op de kast „O, ja! nu weet ik hot weer!" 2ei ze na een tijdje: „een flesch heet het! ja, een flesch, zoo is heten daar zit iets heel lek kers in. „Iets lekkerder dan honing?" „O, ja- veel lekkerder!" „Nu, dan zullen wij de flesch open mar ken!" en daarmee duwde Bram de kurk naar binnen en beiden roken zij een ster ben geur. De kat kwam er nog even nader bij met haar neusje vooruit, en toen „Usch" al haar haren stonden overeind van schrik „Neen, dat is niets lekker, hoorIk ver giste mij daar zooeven. Pas maar op Bram dat is Ieelijk, gevaarlijk goed. Brandewijn heet het „Is dat dan zoo gevaarlijk V* „O, vreeselijkdoe er maar gauw de kurk op, dan zal ik je eens vertellen wat ik daar van weet." Bram deed dat en zette zich rustig tot luisteren; de kat begon: „Ja, zooals ik je al reeds zei, was ik tot verleden jaar huiskat, ergens op een boer derij, waar de baas ook voortdurend van dat nare goed uit zoo'n flesch dronk. Pre cies hetzelfde, want ik herinner mij nu weer heel goed de luchton als hij dan te veel op had, raasde en tierde hij, om er bang van te worden en was het maar het best, hem uit den weg te blijven, want dan deed hij je altijd kwaad!" „Maar dat mocht' toch niet!" riep het kind verontwaardigd, „denk je nu, dat ik jou kwaad zou doen, alleen omdat ik van dat goed uit die flesch had gedronken?" „O, dat weet je niet; je bent jezelve dan niet langer meester, scliijnt 't, wam) de baas was ook zoo'n opperbeste man, maar ais hij brandewijn had geproefd... och, dan was er geen houden meer aan „Nu, daa) zou ik dan toch wed eens willen probeeren." En meteen trok Bram de kurk van Ben Ali steeds in Zuid-Oostelijke rich ting af. Schmitt had meer dan eens donkere scha duwen zien voorbijglijden, naar hij meende, maar dan dacht hij ook weer, dat het slechts verbeelding was geweest en praatte het zichzelven uit het hoofd. Gelukkig legde de karavaan nog een heel eind weegs ai, niettegenstaande de duister nis en het werd voor de kooplieden een veel geruster gevoel naar mate ze zich ver der van hun laatste standplaats verwij derden. Ben Ali kende de streek, het was niet voor de eerste maal, dat hij er door trok. Het was een boomloos steppenland, ofschoon het gelukkig niet aan bronwater ontbrak. Nog steeds trok de karavaan ver der en het liep al tegen den ochtend, maar Schmitt en Hellwig waren vast besloten, dat zij eerst tegen den midda-g rust zouden houden, om maar zoo ver mogelijk weg te zijn van Marengo's residentie. Scherp ke ken de blanken door hun verrekijkers, maar er was niets of niemand te zien. En toch waren zij er niet gerust op, want, Marengo was immers veel te sluw, dan dat hij het daaibij laten zou en heelemaal geen poging in het werk zou stellen, om de karavaan te vervolgen. Daar kwam nog bij, dat hun de houding der negers in het geheel niet beviel, want die waren en ble ven maar even sH en zwijgend, terwijl er tusschenbeide onder hen een onheilspellend gefluister merkbaar w-s.. weer van de flesch en dronk een slok... en toen nóg een en nog een, niettegenstaande poesjes waarschuwing... en toen hij verder, wilde gaan, slingerde hij over den weg, en... gaf poes ineens een vreeselijken schop, want dat ellendige dier liep hem steeds voor de voeten, beweerde hij. Nu had poes er dan ook genoeg van en klom vlug in een boom, terwijl Bram al heel gauw een eindje ver der wat ging liggen slapen. Nu, wie van beiden had gelijk Nader hand heeft Bram nooit weer de lucht) van brandewijn kunnen verdragen! maar de poes heeft hij in eere gehouden en haar ver zorgd tot ze emdelijk van ouderdom stierf. Op een Zondagmorgen besteeg een gees telijke m de buurt van Aberdeen zooals gewoonlijk den preekstoel om de gods dienstoefening te leiden. Toen hij den bijbel opensloeg vond hij een toegevouwen papiertje er in, dai hij voor een mededeeling van den koster aan zag. Vóór hij den zegen uitsprak, begon hij het papier hardop voor te lezen, toen hij plotseling steken bleef, bleek werd en den, dienst met zulk een haast eindigde, dat de menschen er niets van begrepen. Toen de1 kerk leeg was, vroegen enkelen hem naarj de oorzaak van zijn ontroering, maar hij] ging naar de pastorie zonder hierop te ant woorden. In den brief stond het volgende: „Toen ik gisteravond naar Aberdeen terugkeerde, werd ik door den koster aangehouden. Toen ZÜ mÜ gedood en beroofd hadden, wierpen zij mijn lijk in de rivier." De brief droeg de handteekening van een bekenden fietser, die dikwijls logeerde bij den kosier, die er in het dorp een logement op nahield. Toen hij gegeten had en eenigen tijd over het vreemde geval had nagedacht, nam de geestelijke den bijbel op en ging daarmee naar den vrederechter, om hem te vertel len, wat er gebeurd was. Toen hij het pa pier openvouwde om het te lezen, zag de rechter, dat er niets opstond en hij dacht, dat' de geestelijke, die verstomd stond, ge droomd had. Toen deze eindelijk van zijn verbazing bekomen was, verklaarde hij\ dat het geen droom, maar werkelijkheid geweest was, waarop zij overeenkwamen, dat er geheime' onderzoekingen naar den fietser in het werk gesteld zouden worden. Zij kwamen te weten, dat deze Zaterdagavond in Aber deen verwacht was, maar nooit verschenen Het zou nog een heele toer zijn, een ge schikte kampplaats voor de karavaan te vinden. Ben Ali had aangeraden, hun alvo rens te kampeeren, de wapenen af te ne men. Wel droegen ze geen buksen of gewe ren, maar zij hadden altijd groote messen bij zich en deze waren geduchte werktuigen in vijandelijke handen. Heeds brak de middag aan en werd het brandend heet, terwijl er zich nog altijd geen geschikte gelegenheid tot schuilen had opgedaan. De koelies begonnen langzamer hand ontevreden te worden. „Nog alechts een kwartier geduld," sprak Ben Ali hun bemoedigend toe, ter wijl hij zich ineens herinnerde, dat'hier dicht in de nabijheid een Tembe moest lig gen. Een Tembe is een groot, stevig woon huis, dat vroeger meestal door rijke Arabie ren bewoond was. In de nabijheid daarvan stonden steeds de hutten der slaven en de stallen voor runderen, schapen en geiten. Eindelijk naderde de karavaan een dak- looce woning. Een b- and had deze eens bij een overval door roevers erg gehavénd. Schmitt en Hellwig lieten de gezamenlijke bagage binnen het gebouw brengen, terwijl zij zei ven nog een ldeine overdekte ruimte hadden, en ook de twintig Soedaneezen on der Ben Ali kanden er gemakkelijk een be schutting vinden. Alvorens Ben Ali de negers het gebouw liet binnen gaan, nam hij hun met behulp van zijn soldaten heel kalm de wapens af

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 12