PERSOVERZICHT.
Brieven uit Warmond.
SCHETSEN UIT DE RECHTZAAL.
De Zondagsrust en het rei
lend publiek zet „D e Stand
aard" boven het volgende:
Ook thans weer is bij het Begrootingsde-
bat het tegenstrijdig belang ter sprake ge
komen, dat eenerzijds het spoorwegperso
neel om Zondagsrust doet vragen, en an
derzijds het reizend publiek doet roepen
om treinen al den dag door in alle richtin
gen. En tot ons leedwezen ia ook nu weer
door meer dan één liberaal lid der Kamer,
zonder zweem van aarzeling, uitgesproken,
dat dan de wenschen van h'et reizend pu
bliek moeten voorgaan.
Wel gunde men daarom aan het spoor
wegpersoneel wel een rustdag, maar dit be
hoefde niet juist de Zondag te zijn. Bij
beurten moest elk man aan het Spoor een
dag vrij hebben, liefst zelfs een geheelen
dag, maar dit moest worden gevonden door
meer personeel aan te stellen, zoodat eiken
dag een deel van het personeel buiten
dienst kon blijven. Rekent men dan noch
tans één rustdag op de zeven dagen, dan
zou dit neerkomen op vermeerdering van
liet personeel met één zevende, alzoo voor
de Spoorwegmaatschappijen op een verhoo
ging bij1 het uit te betalen loon met één ze
vende van het totaal bedrag; iets, waarvan
natuurlijk niets komen kan, tenzij de tarie
ven verhoogd werden met gelijk bedrag in
percentage. Gevolg waarvan dan weer zou
<zijn nieuwe klachten van het reizend pu
bliek, want vóór alle dingen is het reizend
publiek gesteld op goedkoop vervoer. En
ook al kon dit, dan nog zou hierbij geheel
vergeten worden, dat geen weekdag den
Zondag kan vervangen. Komt de spoorweg-
man 'b Zondags thuis, dan rindt hij znn
schoolkinderen thuis, dan is er rust in het
gezin, staan de gewone werkzaamheden
stil, en biedt zich ook voor hem de gelegen
heid aan, om met zijn gezin ter kerk te
gaan. Nooit kan dan ook een rustdag in de
week het genot van den vrijen Zondag ver
vangen. Op een dag in de week zijn de kin
deren niet thuis, is moeder de vrouw druk
met het huishouden bezig, en is van ter
kerke opgaan geen sprake. Doch met dit
alles rekent men niet. Met opzicht tot dit
piles moet het spoorwegpersoneel eenvou
dig worden opgeofferd, en moet alles wijken
voor de eisch'en van het reizend publiek,
dat op Zondag vooral heinde en ver trek
ken wil.
Nu reist, wie met hooger belangen re
kent, op Zondag niet. Een breede klasse
van de bevolking zult ge dan ook op Zon
dag nooit aan het spoorwegstation vinden.
Voorkomende gevallen van hoogst ernstigen
aard, zoqIb gevaarlijke ziekte van familie
leden of van vrienden, uitgezonderd, reist
althans het Calvinistisch volk op den Zon-
*lag nooit. Uitzonderingen mogen ook hier
voorkomen, maar liet. n i e t-reizen op Zon
dag is vaste regel. Het reizend publiek op
Zondag ie alzoo een publiek van minder
ernstig karakter, en het is aan de trek-
zucht van dit publiek, dat men nu openlijk
in de Kamer proclameert, dat het spoor
wegpersoneel moet worden opgeofferd. Nu
zouden we dit nog verstaan, zoo bedoeld
werd, het spoorwegverkeer op Zondag ge
heel te staken. Dan kon men er niet uit en
moest thuisblijven. Doch hiervan is geen
6proke. Dit verdedigt niemand. En zelfs in
Engeland rijden tal van sporen ook op den
Sabbat.
De vraag is dus niet, of h'et reizend pu
bliek op Zondag belet zal worden uit Ce
gaan, maar uitsluitend, of dit publiek op
den Zondag in zijn keuze van treinen niet
kan beperkt woerden. Of, waar anders op
een traject meer dan 30 treinen per dag
loopen, dit getal niet op 20, en desnoods op
16, kan worden ingekrompen. Of wie anders
om 1, om 2 en om 3 uren weg kan, voor dien
éénen dag niet kan maken, dat hij om 1 uur
gaat, en dus één, twee uren vroeger aan
het station is.
Een beperking van vrijheid zóó gering en
onbeduidend, dat ze nauwelijks meetelt. En
toch, zelfs dit kleine offer beweert men van
liberale zijde, dat niet behoeft gebracht te
worden. Zelfs dit ware van het reizend pu
bliek te veel gevergd.
Als het in theorie besproken wordt, komt
men voor het spoorwegpersoneel op, en
springt er voor in de bres, maar als men
zelf, om het belang van het spoorwegper
soneel te bevorderen, zich het geringste
offer zou moeten getroosten, dan is op een
maal de liefde voor dit personeel bekoeld,
en stelt alleen eigen gemakzucht den regel.
Is dit nu een proeve van ware Humani
teit
W ij, Calvinisten, plaatst het
„Handelsblad" als hoofd boven
Uit een artikel in „D e Standaard":
„Nu reist, wie met hooger* belangen re
kent, op Zondag niet...
„Het reizend publiek op Zondag is alzoo
een publiek van minder ernstig karakter..."
„...reist althans bet Calvinistische pu
bliek op den Zondag nooit."
De verklaring, dat de z.g. paganisten
niet met hooger belangen rekenen en min
der ernstig zijn zal den z.g. paganisten,
komende van de zijde van dr. Kuyper,
weinig deren, daar ter linkerzijde de over
tuiging dat juist dr. Kuyper bevoegd is
anderen te beoordeelen, niet zal bestaan.
Doch het zal den niel-Calvinisten, bij
wie de beginselen levende ter rechterzijde
ook wakker heeten te zijn, smartelijk aan->
doen te vernemen, dat zij niet; ernstig zijn,
niet met hooger belangen rekenen naar
de meening Tan den van God gegeven
eoalitieleider.
„D e Nieuwe Courant" betoogt,
dat de middensCand, welke in de laat
ste jaren wakker is geworden en noodige,
krachtige actie voert, zich bij die actie wel
eens op gevaarlijke zijpaden begeeft.
Met name keurt het blad het af, dat de
middenstand vooral heil verwacht van wet
telijke hulp.
„De Nieuwe Courant" acht kunst
matige hulp voor den middenstand gevaar
lijker dan voor eenige andere klasse in de
maatschappij en meent, dat de allereerste
taak van onzen middenstand is, zijn be
staansreden naast en tegenover coöperar
tieve winkels en warenhuizen te bewijzen.
Wij hebben, zegt het blad, de vaste over
tuiging, dat hij daarin zal kunnen slagen.
Nimmer waren de behoeften van het pu-
blik en de zucht, om daaraan met de ge
ringst mogelbke inspanning te voldoen,
zoo groot als thans. Nimmer had de goede
smaak zoovéél behoefte aan leiding, bij de
toenemende fabriekmatige warenproductïe
in het groot. Nimmer viel hei, voor den
met-vakman, zoo moeilijk aan het uiter
lijke de innerlijke waarde der artikelen te
toetsen. Laat nu onzen middenstand ern
stig bewijzen, bereid on in staat te zijn bij'
dat alles de leidsman van het groote pu
bliek te wezen, en hij zal zicli, ook zonder
kunstmatige bescherming, de plaats ver
overen, die hij dón terecht in ons maat
schappelijk samenstel verdient in te nemen.
„De Nieuwe Courant" bepleit
dan goede vakopleiding, en, binnen zekere
grenzen natuurlijk, verleenen van krediet.
Naar aanleiding van het entrefilet in „D e
S tandaard" (zie elders onder Pers
overzicht in dit blad) cvver de geuite vree-
j ze in meer dan één orgaan van Rechts, of
I de wijze, waarop de heer Lobman dr. Kuy
per te lijf ging geen gevaar oplevert voor
de coalitie, zegt ,,D e Nederlander"
thans o.a.
De lezer kan nu zelf beoordeelen welke
middelen de redacteur van „D e Stand
aard" te baat neemt, om dr. Kuyper
schoon te wasschen.
Een felle uitval tegen den persoon van
den heer Lokman waarbij men zich tever
geefs afvraagt, wat diens persoon of ka
rakter te maken heeft met de zaait in kwes
tie; een uitval, die te onbegrijpelijker is om
dat niemand, bij deze gelegenheid althans,
van drift en opstuiven bij dat Kamerlid
iets bespeurd heeft. Misschien doelt het blad
op de felheid van onze critiek die zij na
tuurlijk aan onzen hoofdredacteur toe
schrijft; een felheid, dio wij niet ontken
nen maar een felheid, die het gevolg is van
verontwaardiging, is iets anders dan een
uiting van drift en kan zeer geoorloofd zijn.
He>t merkwaardigste in dit stukjes is, dat
de schrijver, die geen antwoord kan geven
op de vraag op welke geheime conferenties
wij ons hebben beroepen of wat door ons uit
die conferenties is medegedeeld, die val-
dche beschuldiging in nog krasseren vorm
herhaalt! Denkt hij, dat een besliste on
waarheid, door haar te herhalen, waarheid
wordt? Wat wij mededeelen heeft niets uit
te staan met de conferenties, en uit de
conferenties is niets door ons meegedeeld.
De bedoeling van „D eStandaa rd" is
overigens blijkbaar. Nu, door den man zelf,
die steeds op „overleg" aandrong en coali
tie predikte, die coalitie in gevaar is ge
bracht, moet gepoogd worden een ander
daarvan de schuld te gewen.
Maar „De S t a,n d a ar d" vergist zieh,
als zij meent op dié wijze ons den mond te
kunnen snoeren. De feiten zijn trouwens,
ook zonder onze toelichting duidelijk ge
noeg. En wat de coalitie aangaat, wij aohten
haar wel in 's lands belang, doch niet in
die mate, dat daaraan alle andere belangen
ondergeschikt zijn. En het op dit oogenblik
omverkegelen van een Minister van Oor
log, zonder een uitgesproken ernstig motief,
schijnt ons met een onzer hoogste landsbe
langen vierkant in strijd, en, om de wijze,
waarop dit geschied is, tevens met de
eisehen, die een politieke coalitie meebrengt.
XXII.
Wanneer deze letteren onder de oogen
komen van lezeressen en. lezers, tellen wij
op eenige uren na, weer een jaar meer in
de jarenreeks, die dooT ons al is beleefd;
waarin wij meemaakten, wat zoo spoedig
en afdoende genoemd wordt ,,'s werelds be
loop."
Dan staat weer voor de deur de oei'9to
dag van een nieuw jaar, die altijd de aan
leidend© oorzaak Schijnt te zijn tot een
wenschen en hopen voor goad en op beter;
maar waarop wij tevens aandrang gevoelen
om eens te overdenken, wat het afgeloo-
peui tijdperk voor velen gaf enook
nam.
Vandaar dan die verschillende gewaar
wordingen welke zich van on9 meester ma
ken, ons beurtelings dankbaar stemmen, of
droevige herinneringen bij ons opwekken.
Waar het geldt meer intieme ki-ingen, zou
het onbescheiden zijn op het een zoowel
als op heft ander diep in te gaan; en het
zou ook niet beet mogelijk zijn, want waar
is het „dat elk sija eigen leed het baste
voelt."
In algemeenen en uitgebreiden zin is het
echter oppervlakkig mogelijk zich daarmee
to bemoeien, en kan wel eens besproken wor
den wat goeds het jaar 1910 ons gaf, wat
spijtigs er in ons heeft getroffen.
Met -groote ingenomenheid mag en kan
geoonstateerd worden, dat, wat aangaat ons
gemeente-bast uur, niet wordt stilgezeten om
de ingezetenen van de weldaden van den te-
genwoordigen tijd te doen genieten, en in
eiken vorm tot hun welvaart mede te werken
voor zooveel dat maar mogelijk is.
Pas is onze gemeente een grooten stap
verder gegaan en dankbaar aanvaarddd© de
burgerij wat op liet gebied van „nieuwe
lichtbron" is geschonken, of wederom hangen
andere plannen in de lucht, die al jaren
op verwezenlijking wachten. Oorspronkelijk
was door ons gemeentebestuur besloten deel
to nemen aan de plannen voor het tot-stand-
brengen van een waterleiding, waartoe door
Velzen het initiatief ganomen was; maar
de mededesling kwam, dat Warmond uit het
later gewijzigd plan was uitgeschakeld. Doch
ook gelijktijdig wordt alweer kennis gege
ven, dat aan een ander plan, hetwelk hot
water van de heidevelden uit de provincie
Utrecht hier heen moet voeren, zou wor
den deelgenomen, en zoo mogelijk langs dien
weg een hygiënisch betere toestand van wa
tervoorziening verkregen zou worden.
Dat Warmond in dat plan kan worden
opgenomen, vind ik prachtig, ja zelfs met
het oog op het steeds meer water onttrek
ken aan de Noordzee-duinen eigenlijk nog
te verkiezen hoven het eerste plan; daar
het ontttrekken van water aan de dorre
heidevelden feitelijk niet anders is dan een
kwestie van droog en droger, terwijl er
langs de zeeduinen nog groeikracht mee
verloren gaat.
Mogen wij dan met vertrouwen te ge-
moet zien wat zeker zal komen ,en ons
kan dienen; al wordt over het algemeen
de oplossing, welke van het lichtvraagstuk
verkregen as door het meerendeel hooger
geschat dan dat dit met de waterleiding
het geval is.
Doch ook dit laatste zal veranderen, hoi*
mopr de idea wegsmelt: „wij hebben het
er al zoolang buiten gedaan, het zal nog
wel langer gaan."
Onze Vroedschap geeft in dezen een goed
voorbeeld, en mag al cans het conservatieve
nog oven om een hoekje komen-gluren, de
meer en meer verouderde denkbeelden wij
ken, voor zoover ze er nog zijn, zichtbaar,
terwijl door baar in het openbare leven
de vroegere zucht naar behoud in niet' goe
den zin geheel is op zij gazet.
Een groot deel in de voorbereiding van
al wat is en komen zal heeft ongetwijfeld
gehad de einde Februari als burgemeester
naar Aalten vertrokken secretaris, de heer
De Monnik, wiens benoeming als zoodanig
met leedwezen vernomen werd. Daartegen
over mag men de benoeming van den hear
Van Delft, in zijn plaats een gelukkige
keuzo noemen.
Een zeldzaam feest vierde dit jaar de
oude tuinman, die bü dat herdenken van
75 jaren werken hij één firma, zieh ge
ridderd zag.
Een voordeelig feest mocht onze gemeente
veldwachter vieren. Dat hij 25 jaren de
rustige rust in onze gemeente bleef hand
haven, bleek men op hoogen prijs te stel
len; en de geschenken, hem aangeboden, zou
den het mogelijk gemaakt kobben een heele
huishouding op te zetten.
Ook werd in do maand Augustus een faest-
jaar ingezet, dat dit jaar zeker op groot-
sclie wijze zal gevierd worden, en voor het.
grootste deel der ingezetenen van belang
zal zijn, en waarvoor nu al niet stilgezeten
wordt.
Nog ging op onderwijsgebied deze ge
meente ean sclirede voorwaarts door het
tot-s tan d-komen van een „School met den
Bijbel." "Wel is het aantal leerlingen op de
openbaTe school daardoor tot 14 of 15 ge
daald; doch hier staat tegenover, dat elk
vrijheid heeft verkregen in de keuze van
onderwijs, dat hij verlangt voer zijn kinde
ren, en wel zonder bezwarende voorschrif
ten.
De geneeskundig* liulp, die aan het be
gin van dit jaar honderd percent gestegen,
was, staat nu weer a pari. Toch is dat,
waaromtrent in die dagen van „hoog staan"
wel eens sarcastische opmerkingen gemaakt
werden, tot stand gekomen, n.l. do vergroe
iing van de begraafplaats. Is deze bijna
een menschentaeftijd voldoende geweest, nu
was vergroeiing noodig, en er is metden
maar zooveel vergroot, dat de oppervlakte
ongeveer eens zoo groot is geworden. Voor-
loopig dus ruimte genoeg!
Do aanwas der bevolking toch is nog niet
van dien aard, dat binnen korten tijd daaiv
van verdubbeling te wachten is.
Ten slotte kunnen degenen, die tegen al
len vrouwenarbeid zijn in openbare betrek-,
•kingen, elkaar gelukwenscbin met de laat
ste benoeming, welke de Raad deed ten
opzichte van de telegrambestelling. Wij zul
len onze telegrammen wederom door een
mannelijk persoon zien thuisgebracht; ze
ker al wel op den dag, dat het geluk-
wenschen regent, waaronder ook oen ga-
lukwensch. is van; i
SPECTATOR, i
De directie van postergen en tele*
gralie en de vakvereenigiugen.
„Het Volk" maakt den tekst openbaar!
van een geheime circulaire, door den direc
teur van Posterijen en Telegraphie, den
heer G. J. C. A. Pop, gericht tot directeu
ren van posterijen en telegraphie, van
spoorwegpostkantoren, ingenieurs en den
chef der herstellingsplaats der telegraphie.:
Die circulaire luidt aldus:
„Het komt nu en dan voor, dat directeu
ren van groote kantoren schriftelijke ver*
zoeken ontvangen betreffende den dienst
van hun kantoor, van besturen van vakver-
eenigïngen of afdeellngen van vakvereeni-
gingen, en dan meenen daarop schriftelijk'
te moeten antwoorden.
De vraag heeft zich nu voorgedaan of
het wel aanbeveling verdient het antwoord
op zoodanige verzoeken schriftelijk te ge
ven en of het zoo cr antwoord te geven
is, hetgeen niet altijd noodig zal wezen ea
niet gevorderd kan worden niet beter is
dit mondeling te verstrekken.
De overweging van die vraag heeft er
toe geleid u bij deze mede te deelen, dat
c. q. aan mondelinge afdoening van de hier-
bedoelde verzoeken de voorkeur is te geven.
U gelieve zich voortaan overeenkomstig
te gedragen."
„Het Volk", deze circulaire besprekend,
wijst er op, dat door den directeur-gene-,
raai aan de postdirecteuren, etc., zijdelings
een wenk wordt gegeven zelfs de burgerlij
ke beleefdheid jegens de vakvereenigingen
maar niet in acht te nemen
En dan schrijft „Het Volk"
„Maar als er dan al geantwoord zal woe
den, een enkele maal, dan in geen ge va»
schriftelijk. Mondeling giat het veel beter*
Dat heeft bijvoorbeeld het voordeel, dat zul-,
ke antwoorden niet kunnen worden afge
drukt in vakbladen of arbeidersorganen,
niet voorgelezen kunnen worden in het par
lement en aldus geen onderwerp van onaan
gename bespreking kannen uitmaken. Het
heeft verder het ontschatbare voordeel, dat
het personeel veel minder houvast heeft aaiï
het antwoord, dat de direotio er minder
licht op ongeschikte oogenblikken aan hor-
innerd kan worden, dat het, 1 <ersoneel niet)
zoo gemakkelijk strikte handhaving van eeii
bij zoo'n antwoord verstrekte belofte kaï.'
vergen, en dat men zelfs zoo noodig later
altijd nog met minder moeite den juisten
inhoud van een eens gegeven antwoord kan
ontkennen."
\~vtn~S/X>OOOOOOOOOOC^ww^
Een beginneling-inbreker.
't Was een warme zomeravond. D* boo-
ïnen stonden roerloos in den viototien sche-
!mcr, dien langzaam te verkleuren begon.
Uit enkele huizen, een gTooten winkel of
een apotheek, 'straald* al licht naar buiten.
En overal langs de straten glommen d© lan.
taarns aan, dat liet een lange bl'3ek-lioh-
tondo lijn werd tusschen de schemeri g- gr ij zo
huizen.
Op zijn doode gemak, de handen in d* zak
ken, slenterde Kees de Hoogstraat langs,
bleef soms even voor ©en winkel staan kij
ken. Hij voelde zich zoo recht in zijn hu
meur, nu hij weer achter die kar vandaan
was, waarmee hij den heelen dag langs de
huizen leurde, om lompen op te koopen. Een
naai* baantje was dat ook! Maai* wat moest
je anders? Je meet toch teven! En van
die paar centen pensioen, die hij had, om
dat hij koloniaal was geweest, kon hij nog
geen droog brood eten.
Bij een sigarenwinkel, waar platen hin
gen, bleef hij wear even voor de ramen,
kijken. Jpist wilde hij wegstappen, toen er
iemand naast hem kwam staan. Hij keek
«ven schuin naar den vreemdeling op, die
hem ook opnam, en zich dan plotseling
recht naar hem toekeerde.
„Kees, bon jij dat?"
i Kees keek verbaasd den vreemde aan.
„Ja, dat ben ik," zei hij glimlachend^
^Maar wie ben jij?"
De ander lachte even.
„Ken je mij dan niet meer?" Vroeg hij
terug. „Wc hebben samen nog in 't hos
pitaal gelegen te Batavia."
Kees keek hem oplettend aan en een
'glimlach plooide langzaam zijn verweerd gta-
feticht.
..Arie," kwam hij dan. „Dat's waai" ook."
En hem do hand toestekende: „Hoe gaat
het, kerel?"
„Dat 's een tijd gbledon, dat we m*et
kaar niet gezien hebban," zei Arie.
„Ja, ja," meende Keas, „al wel ean jaar
of vijf. 't Was immers ook hier?"
„Ja, natuurlijk. Op dien avond nog. Weet
je niet meer?"
Bedden lachten.
„Lol gehad toen, niet?" kwam' Kea£.
De ander knikte.
Dan liepen zij samen oen eind de Hoog
straat langs. Maar voor een klein cafétjo
bleef Arte staan.-
„Lust je een borrel?" vroeg hij, al naar
binnen stappend.
Kees volgde glimlachend.
„Zit bet er zoo aan?" vroeg hij, toen
zij aan een tafeltje zaten.
De ander haalde de schouders op.
„Er is overal geld te verdienen, als je
het jnaar niet te nauw neemt," zei hij
knip oogend.
„Als je daU maar oppast," meende Kees.
Do ander knipoogde wear.
„Laat dat maar aaa mij over," zei hij.
„Je kent me toch1 wel."
Kees lachte.
„We hebben mekaar ten minste lang ge
noeg gekend," meende hij.
Do ander knikte, begon dan te praten
over Indië, waar zij zoo lang samen ge
weest waren. Zij dronken nog een borrel
en nog een, gingen dan eindelijk de straat
weer op.
Arie was nü keolein'aal op dreef, veir-
telde dat hij nog pas acht dagen geleden
een goeden slag geslagen had, toen hij een
fiets had weggenomen.
Kees stond er eerst ëéin b'&etjé Vrëeind
Van te kijken. Maar Let leek' hem toch zoo
slecht niet-. Hij sjouwde den Edelen dag
achter zijn kar aan en verdiend© nog maar
net genoeg om van te leven. En Arie voarde
niets uit, en had toch' een leventje als een,
heer. i
In een ander cafétje gingen zij weer een
borrel drinken. Toen zij cr eindelijk van
daan kwamen, begon liet aan den buiten
kant van do stad, waar zij heen gewan
deld waren, al stil te worden.
Kees, nieuwsgierig geworden, informeerde
verder naar Arie's avonturen.
„En kom je er nu altijd z'öo gemakkelijk
in?" vroeg hij.
De ander glimlachte, haalde énkele sleu
tels, een boor, een beitel en enkele klei
nere inbrekerswerktuigen voor den dag.
„Ik heb mijn spullen altijd bij me," zei hij.
„Maa-r hoe weet je nu, waar je wezen
moet vroeg Kees waer.
„O, da-t wijst vanzelf," zei de ander.
„Er is overal wat te haten. Daar heb je
nu drie brandkastenfabriek ginder, zie je
wel?" zei Kees.
„Jawel."
„Nu, daar kan je langs die gang daar
inkomen."
Kees keek bewonderend naar hean op.
„Hoe weet je dat?" vroeg hij.
„Ik heb er al zoo vaak op geloerd," kwam:
de ander.
„Kjjk," ging hij voort, staan blijvend en
voorzichtig om zich heenkijkend. „Daar komt
een deur in uit; dan ben je eir zoo in."
Kees knikte.
„Wou' je daar inbreken?" fluisterde hij.
De ander glimlachte.
„Inbreken Ik wou ér wel eens kijken."
„Willen we het doen?" vroeg Kees.
't Leek hem zoo vreemd, dat hij zou gaan
inbreken. Maar hij verlangde er naar als
naar iets geheimzinnigs, dat liem aantrok
en bang maakte tegelijkertijd.
Arie glimlachte, toen hij het merkte.
„Dat moet je niet met zijn twseën dóen
in zoo'n geval," zei bij.
„Hoe dan?" Vroeg Kees weer.
„Ja> zie je," kwam Arte, „laten we eerst
een0 doorloopen. Je moet altijd oppassen, dat
fï geen erg in te krijgen."
Zij wandelden nu namen langzaam een
eind verder, kwamen dan weer terug. Tor-
wijl Arie onderzoekend rondom zich keek,
legde hij uit, dat Kees nu maar eens moest
prebeoren, wat weg te halen. Hij zon dan
op den uitkijk blijven staan, om te waar
schuwen, als er iemand kwam. Koes voelde
zich bij die laatste mededeeUng een beetje
zenuwachtig worden. Maar hij wou het niet
laten merken.
„Hier heb je 'do sleutels," kwam Arie,
toen zij weer dicht bij de fabriek kwamen.
„Jo zult er 'de deur wel mee open kunnen
kx-ij gen."
„En wat moet ik er weghalen?" Vróag
Kees, de sleutels aannemend.
„Wat?" kwam. do ander. „Wel, dat's nog
al duidelijk. Al wat je ziet en wat van
je gading ia."
„Maar-," -vroeg Koos weer, toen zij voor
de gang stilstonden, „als ze nu
„Sta nu niet te kletsen hier," kwam' de
ander nijdig. „Dan zijn we verraden, vóór
wo .begonnen zijn. Vooruit nou." En hij
duwde them de gang in.
Tastend maar beide zijden, liep Kees do
smalle, donkere gang dooi-, tot hij aan een
deur kwam. Haastig haalde hij de sleutels
uit den zak en wilde juist probeeren de
deur te openen, toen hij vlakbij een lich
tere plek in den muur zag en, een stap
naderbij tredend, een raam bespeurde. Hij
trachtte het open te schuiven. Het ging
vrij gemakkelijk. En na een oogenblik was
hij in do donkere fabriek binnen. Daar zocht
hij, "na het raam achter zich gesloten te
hebben, in het duister rond, totdat hij een
koperen bak vond, dien hg bij het raam
zette Dan tastte hij naar wat anders, voor
zichtig voortschui fel end e tusschen zware
kasten en allerlei, waarvan hij de hoedanig
heid biet kon vaststellen. Maar, Zenuwach
tig 'als hij was, gunde hij zich' niet lang
den tijd. Behoedzaam scharrelde hij weer
terug naar het raam!, dat hij zachtjes open.
eohoof. Het h.oofd onder het geopende raam
doorstekend,keek hij even rond, nam dan
den bak onder den arm en klom voorzich
tig naar buiten. Maar nauwelijks had hij
een paar passen gedaan, of van voor uit Udfi;
gangetje riep een forsche stem: „Wat moot'
je daar?"
Verstijfd van schrik bleef hij roerloos
staan. Tegen den lichteren ach tergrond van
de straat zag hij door het gangetje een ge
stalte naderen en daarboven meende hij wel
het .fyl'inkende van een helm te bespeuren.
„Wat moet je daar?" herhaalde de stem
nog eens.
Een zware stap kwam vlug nader en
nog vóór hij zich had kunnen verroeren,
had een agent hem in stevigen gTeep bij
den arm en trok hem het gangjtje uit.
„Wat moet dat?" vroeg de agent weer,
toen zij aan de straat stonden, wijzend op
den koperen bak, dien Kees onder den arm
hield.
„Ik.... ik....," stamelde Kees.
De agent keek hem aan.
„Jo bont nog een onbekende geloof ik,"
zei hij. „Wat moet jc met dien bale?"
„Ik.... ik....", stamelde Kees w^*-
,,'k Moest hem halen."
„Halen?" lachte den agent, „in donkey
zeker, zonder licht."
Kees keek hem hulpeloos aan.
„Ze hebbon jne gestuurd
„Gestuurd?" spotte de agent. „Dat zal
wel."
„Ja, om een boodschap," kwam Kees wèeo\
„Jawel," zei de agent. „Dat snap ik.
Kom maar mee." En hij trok hem bij den
arm voort.
„Echt waaT, 'k lieb'k moeststa
melde Kees woer. „Een boodschapom
te halen
Maar de a ge ut. luisterde al niet meer, trok1
hem glimlachend naast zich voort naar hbt
bureel.