PERSOVERZICHT. Brieven uit Warmond. SCHETSEN UIT DE RECHTZAAL. De Zondagsrust en het rei lend publiek zet „D e Stand aard" boven het volgende: Ook thans weer is bij het Begrootingsde- bat het tegenstrijdig belang ter sprake ge komen, dat eenerzijds het spoorwegperso neel om Zondagsrust doet vragen, en an derzijds het reizend publiek doet roepen om treinen al den dag door in alle richtin gen. En tot ons leedwezen ia ook nu weer door meer dan één liberaal lid der Kamer, zonder zweem van aarzeling, uitgesproken, dat dan de wenschen van h'et reizend pu bliek moeten voorgaan. Wel gunde men daarom aan het spoor wegpersoneel wel een rustdag, maar dit be hoefde niet juist de Zondag te zijn. Bij beurten moest elk man aan het Spoor een dag vrij hebben, liefst zelfs een geheelen dag, maar dit moest worden gevonden door meer personeel aan te stellen, zoodat eiken dag een deel van het personeel buiten dienst kon blijven. Rekent men dan noch tans één rustdag op de zeven dagen, dan zou dit neerkomen op vermeerdering van liet personeel met één zevende, alzoo voor de Spoorwegmaatschappijen op een verhoo ging bij1 het uit te betalen loon met één ze vende van het totaal bedrag; iets, waarvan natuurlijk niets komen kan, tenzij de tarie ven verhoogd werden met gelijk bedrag in percentage. Gevolg waarvan dan weer zou <zijn nieuwe klachten van het reizend pu bliek, want vóór alle dingen is het reizend publiek gesteld op goedkoop vervoer. En ook al kon dit, dan nog zou hierbij geheel vergeten worden, dat geen weekdag den Zondag kan vervangen. Komt de spoorweg- man 'b Zondags thuis, dan rindt hij znn schoolkinderen thuis, dan is er rust in het gezin, staan de gewone werkzaamheden stil, en biedt zich ook voor hem de gelegen heid aan, om met zijn gezin ter kerk te gaan. Nooit kan dan ook een rustdag in de week het genot van den vrijen Zondag ver vangen. Op een dag in de week zijn de kin deren niet thuis, is moeder de vrouw druk met het huishouden bezig, en is van ter kerke opgaan geen sprake. Doch met dit alles rekent men niet. Met opzicht tot dit piles moet het spoorwegpersoneel eenvou dig worden opgeofferd, en moet alles wijken voor de eisch'en van het reizend publiek, dat op Zondag vooral heinde en ver trek ken wil. Nu reist, wie met hooger belangen re kent, op Zondag niet. Een breede klasse van de bevolking zult ge dan ook op Zon dag nooit aan het spoorwegstation vinden. Voorkomende gevallen van hoogst ernstigen aard, zoqIb gevaarlijke ziekte van familie leden of van vrienden, uitgezonderd, reist althans het Calvinistisch volk op den Zon- *lag nooit. Uitzonderingen mogen ook hier voorkomen, maar liet. n i e t-reizen op Zon dag is vaste regel. Het reizend publiek op Zondag ie alzoo een publiek van minder ernstig karakter, en het is aan de trek- zucht van dit publiek, dat men nu openlijk in de Kamer proclameert, dat het spoor wegpersoneel moet worden opgeofferd. Nu zouden we dit nog verstaan, zoo bedoeld werd, het spoorwegverkeer op Zondag ge heel te staken. Dan kon men er niet uit en moest thuisblijven. Doch hiervan is geen 6proke. Dit verdedigt niemand. En zelfs in Engeland rijden tal van sporen ook op den Sabbat. De vraag is dus niet, of h'et reizend pu bliek op Zondag belet zal worden uit Ce gaan, maar uitsluitend, of dit publiek op den Zondag in zijn keuze van treinen niet kan beperkt woerden. Of, waar anders op een traject meer dan 30 treinen per dag loopen, dit getal niet op 20, en desnoods op 16, kan worden ingekrompen. Of wie anders om 1, om 2 en om 3 uren weg kan, voor dien éénen dag niet kan maken, dat hij om 1 uur gaat, en dus één, twee uren vroeger aan het station is. Een beperking van vrijheid zóó gering en onbeduidend, dat ze nauwelijks meetelt. En toch, zelfs dit kleine offer beweert men van liberale zijde, dat niet behoeft gebracht te worden. Zelfs dit ware van het reizend pu bliek te veel gevergd. Als het in theorie besproken wordt, komt men voor het spoorwegpersoneel op, en springt er voor in de bres, maar als men zelf, om het belang van het spoorwegper soneel te bevorderen, zich het geringste offer zou moeten getroosten, dan is op een maal de liefde voor dit personeel bekoeld, en stelt alleen eigen gemakzucht den regel. Is dit nu een proeve van ware Humani teit W ij, Calvinisten, plaatst het „Handelsblad" als hoofd boven Uit een artikel in „D e Standaard": „Nu reist, wie met hooger* belangen re kent, op Zondag niet... „Het reizend publiek op Zondag is alzoo een publiek van minder ernstig karakter..." „...reist althans bet Calvinistische pu bliek op den Zondag nooit." De verklaring, dat de z.g. paganisten niet met hooger belangen rekenen en min der ernstig zijn zal den z.g. paganisten, komende van de zijde van dr. Kuyper, weinig deren, daar ter linkerzijde de over tuiging dat juist dr. Kuyper bevoegd is anderen te beoordeelen, niet zal bestaan. Doch het zal den niel-Calvinisten, bij wie de beginselen levende ter rechterzijde ook wakker heeten te zijn, smartelijk aan-> doen te vernemen, dat zij niet; ernstig zijn, niet met hooger belangen rekenen naar de meening Tan den van God gegeven eoalitieleider. „D e Nieuwe Courant" betoogt, dat de middensCand, welke in de laat ste jaren wakker is geworden en noodige, krachtige actie voert, zich bij die actie wel eens op gevaarlijke zijpaden begeeft. Met name keurt het blad het af, dat de middenstand vooral heil verwacht van wet telijke hulp. „De Nieuwe Courant" acht kunst matige hulp voor den middenstand gevaar lijker dan voor eenige andere klasse in de maatschappij en meent, dat de allereerste taak van onzen middenstand is, zijn be staansreden naast en tegenover coöperar tieve winkels en warenhuizen te bewijzen. Wij hebben, zegt het blad, de vaste over tuiging, dat hij daarin zal kunnen slagen. Nimmer waren de behoeften van het pu- blik en de zucht, om daaraan met de ge ringst mogelbke inspanning te voldoen, zoo groot als thans. Nimmer had de goede smaak zoovéél behoefte aan leiding, bij de toenemende fabriekmatige warenproductïe in het groot. Nimmer viel hei, voor den met-vakman, zoo moeilijk aan het uiter lijke de innerlijke waarde der artikelen te toetsen. Laat nu onzen middenstand ern stig bewijzen, bereid on in staat te zijn bij' dat alles de leidsman van het groote pu bliek te wezen, en hij zal zicli, ook zonder kunstmatige bescherming, de plaats ver overen, die hij dón terecht in ons maat schappelijk samenstel verdient in te nemen. „De Nieuwe Courant" bepleit dan goede vakopleiding, en, binnen zekere grenzen natuurlijk, verleenen van krediet. Naar aanleiding van het entrefilet in „D e S tandaard" (zie elders onder Pers overzicht in dit blad) cvver de geuite vree- j ze in meer dan één orgaan van Rechts, of I de wijze, waarop de heer Lobman dr. Kuy per te lijf ging geen gevaar oplevert voor de coalitie, zegt ,,D e Nederlander" thans o.a. De lezer kan nu zelf beoordeelen welke middelen de redacteur van „D e Stand aard" te baat neemt, om dr. Kuyper schoon te wasschen. Een felle uitval tegen den persoon van den heer Lokman waarbij men zich tever geefs afvraagt, wat diens persoon of ka rakter te maken heeft met de zaait in kwes tie; een uitval, die te onbegrijpelijker is om dat niemand, bij deze gelegenheid althans, van drift en opstuiven bij dat Kamerlid iets bespeurd heeft. Misschien doelt het blad op de felheid van onze critiek die zij na tuurlijk aan onzen hoofdredacteur toe schrijft; een felheid, dio wij niet ontken nen maar een felheid, die het gevolg is van verontwaardiging, is iets anders dan een uiting van drift en kan zeer geoorloofd zijn. He>t merkwaardigste in dit stukjes is, dat de schrijver, die geen antwoord kan geven op de vraag op welke geheime conferenties wij ons hebben beroepen of wat door ons uit die conferenties is medegedeeld, die val- dche beschuldiging in nog krasseren vorm herhaalt! Denkt hij, dat een besliste on waarheid, door haar te herhalen, waarheid wordt? Wat wij mededeelen heeft niets uit te staan met de conferenties, en uit de conferenties is niets door ons meegedeeld. De bedoeling van „D eStandaa rd" is overigens blijkbaar. Nu, door den man zelf, die steeds op „overleg" aandrong en coali tie predikte, die coalitie in gevaar is ge bracht, moet gepoogd worden een ander daarvan de schuld te gewen. Maar „De S t a,n d a ar d" vergist zieh, als zij meent op dié wijze ons den mond te kunnen snoeren. De feiten zijn trouwens, ook zonder onze toelichting duidelijk ge noeg. En wat de coalitie aangaat, wij aohten haar wel in 's lands belang, doch niet in die mate, dat daaraan alle andere belangen ondergeschikt zijn. En het op dit oogenblik omverkegelen van een Minister van Oor log, zonder een uitgesproken ernstig motief, schijnt ons met een onzer hoogste landsbe langen vierkant in strijd, en, om de wijze, waarop dit geschied is, tevens met de eisehen, die een politieke coalitie meebrengt. XXII. Wanneer deze letteren onder de oogen komen van lezeressen en. lezers, tellen wij op eenige uren na, weer een jaar meer in de jarenreeks, die dooT ons al is beleefd; waarin wij meemaakten, wat zoo spoedig en afdoende genoemd wordt ,,'s werelds be loop." Dan staat weer voor de deur de oei'9to dag van een nieuw jaar, die altijd de aan leidend© oorzaak Schijnt te zijn tot een wenschen en hopen voor goad en op beter; maar waarop wij tevens aandrang gevoelen om eens te overdenken, wat het afgeloo- peui tijdperk voor velen gaf enook nam. Vandaar dan die verschillende gewaar wordingen welke zich van on9 meester ma ken, ons beurtelings dankbaar stemmen, of droevige herinneringen bij ons opwekken. Waar het geldt meer intieme ki-ingen, zou het onbescheiden zijn op het een zoowel als op heft ander diep in te gaan; en het zou ook niet beet mogelijk zijn, want waar is het „dat elk sija eigen leed het baste voelt." In algemeenen en uitgebreiden zin is het echter oppervlakkig mogelijk zich daarmee to bemoeien, en kan wel eens besproken wor den wat goeds het jaar 1910 ons gaf, wat spijtigs er in ons heeft getroffen. Met -groote ingenomenheid mag en kan geoonstateerd worden, dat, wat aangaat ons gemeente-bast uur, niet wordt stilgezeten om de ingezetenen van de weldaden van den te- genwoordigen tijd te doen genieten, en in eiken vorm tot hun welvaart mede te werken voor zooveel dat maar mogelijk is. Pas is onze gemeente een grooten stap verder gegaan en dankbaar aanvaarddd© de burgerij wat op liet gebied van „nieuwe lichtbron" is geschonken, of wederom hangen andere plannen in de lucht, die al jaren op verwezenlijking wachten. Oorspronkelijk was door ons gemeentebestuur besloten deel to nemen aan de plannen voor het tot-stand- brengen van een waterleiding, waartoe door Velzen het initiatief ganomen was; maar de mededesling kwam, dat Warmond uit het later gewijzigd plan was uitgeschakeld. Doch ook gelijktijdig wordt alweer kennis gege ven, dat aan een ander plan, hetwelk hot water van de heidevelden uit de provincie Utrecht hier heen moet voeren, zou wor den deelgenomen, en zoo mogelijk langs dien weg een hygiënisch betere toestand van wa tervoorziening verkregen zou worden. Dat Warmond in dat plan kan worden opgenomen, vind ik prachtig, ja zelfs met het oog op het steeds meer water onttrek ken aan de Noordzee-duinen eigenlijk nog te verkiezen hoven het eerste plan; daar het ontttrekken van water aan de dorre heidevelden feitelijk niet anders is dan een kwestie van droog en droger, terwijl er langs de zeeduinen nog groeikracht mee verloren gaat. Mogen wij dan met vertrouwen te ge- moet zien wat zeker zal komen ,en ons kan dienen; al wordt over het algemeen de oplossing, welke van het lichtvraagstuk verkregen as door het meerendeel hooger geschat dan dat dit met de waterleiding het geval is. Doch ook dit laatste zal veranderen, hoi* mopr de idea wegsmelt: „wij hebben het er al zoolang buiten gedaan, het zal nog wel langer gaan." Onze Vroedschap geeft in dezen een goed voorbeeld, en mag al cans het conservatieve nog oven om een hoekje komen-gluren, de meer en meer verouderde denkbeelden wij ken, voor zoover ze er nog zijn, zichtbaar, terwijl door baar in het openbare leven de vroegere zucht naar behoud in niet' goe den zin geheel is op zij gazet. Een groot deel in de voorbereiding van al wat is en komen zal heeft ongetwijfeld gehad de einde Februari als burgemeester naar Aalten vertrokken secretaris, de heer De Monnik, wiens benoeming als zoodanig met leedwezen vernomen werd. Daartegen over mag men de benoeming van den hear Van Delft, in zijn plaats een gelukkige keuzo noemen. Een zeldzaam feest vierde dit jaar de oude tuinman, die bü dat herdenken van 75 jaren werken hij één firma, zieh ge ridderd zag. Een voordeelig feest mocht onze gemeente veldwachter vieren. Dat hij 25 jaren de rustige rust in onze gemeente bleef hand haven, bleek men op hoogen prijs te stel len; en de geschenken, hem aangeboden, zou den het mogelijk gemaakt kobben een heele huishouding op te zetten. Ook werd in do maand Augustus een faest- jaar ingezet, dat dit jaar zeker op groot- sclie wijze zal gevierd worden, en voor het. grootste deel der ingezetenen van belang zal zijn, en waarvoor nu al niet stilgezeten wordt. Nog ging op onderwijsgebied deze ge meente ean sclirede voorwaarts door het tot-s tan d-komen van een „School met den Bijbel." "Wel is het aantal leerlingen op de openbaTe school daardoor tot 14 of 15 ge daald; doch hier staat tegenover, dat elk vrijheid heeft verkregen in de keuze van onderwijs, dat hij verlangt voer zijn kinde ren, en wel zonder bezwarende voorschrif ten. De geneeskundig* liulp, die aan het be gin van dit jaar honderd percent gestegen, was, staat nu weer a pari. Toch is dat, waaromtrent in die dagen van „hoog staan" wel eens sarcastische opmerkingen gemaakt werden, tot stand gekomen, n.l. do vergroe iing van de begraafplaats. Is deze bijna een menschentaeftijd voldoende geweest, nu was vergroeiing noodig, en er is metden maar zooveel vergroot, dat de oppervlakte ongeveer eens zoo groot is geworden. Voor- loopig dus ruimte genoeg! Do aanwas der bevolking toch is nog niet van dien aard, dat binnen korten tijd daaiv van verdubbeling te wachten is. Ten slotte kunnen degenen, die tegen al len vrouwenarbeid zijn in openbare betrek-, •kingen, elkaar gelukwenscbin met de laat ste benoeming, welke de Raad deed ten opzichte van de telegrambestelling. Wij zul len onze telegrammen wederom door een mannelijk persoon zien thuisgebracht; ze ker al wel op den dag, dat het geluk- wenschen regent, waaronder ook oen ga- lukwensch. is van; i SPECTATOR, i De directie van postergen en tele* gralie en de vakvereenigiugen. „Het Volk" maakt den tekst openbaar! van een geheime circulaire, door den direc teur van Posterijen en Telegraphie, den heer G. J. C. A. Pop, gericht tot directeu ren van posterijen en telegraphie, van spoorwegpostkantoren, ingenieurs en den chef der herstellingsplaats der telegraphie.: Die circulaire luidt aldus: „Het komt nu en dan voor, dat directeu ren van groote kantoren schriftelijke ver* zoeken ontvangen betreffende den dienst van hun kantoor, van besturen van vakver- eenigïngen of afdeellngen van vakvereeni- gingen, en dan meenen daarop schriftelijk' te moeten antwoorden. De vraag heeft zich nu voorgedaan of het wel aanbeveling verdient het antwoord op zoodanige verzoeken schriftelijk te ge ven en of het zoo cr antwoord te geven is, hetgeen niet altijd noodig zal wezen ea niet gevorderd kan worden niet beter is dit mondeling te verstrekken. De overweging van die vraag heeft er toe geleid u bij deze mede te deelen, dat c. q. aan mondelinge afdoening van de hier- bedoelde verzoeken de voorkeur is te geven. U gelieve zich voortaan overeenkomstig te gedragen." „Het Volk", deze circulaire besprekend, wijst er op, dat door den directeur-gene-, raai aan de postdirecteuren, etc., zijdelings een wenk wordt gegeven zelfs de burgerlij ke beleefdheid jegens de vakvereenigingen maar niet in acht te nemen En dan schrijft „Het Volk" „Maar als er dan al geantwoord zal woe den, een enkele maal, dan in geen ge va» schriftelijk. Mondeling giat het veel beter* Dat heeft bijvoorbeeld het voordeel, dat zul-, ke antwoorden niet kunnen worden afge drukt in vakbladen of arbeidersorganen, niet voorgelezen kunnen worden in het par lement en aldus geen onderwerp van onaan gename bespreking kannen uitmaken. Het heeft verder het ontschatbare voordeel, dat het personeel veel minder houvast heeft aaiï het antwoord, dat de direotio er minder licht op ongeschikte oogenblikken aan hor- innerd kan worden, dat het, 1 <ersoneel niet) zoo gemakkelijk strikte handhaving van eeii bij zoo'n antwoord verstrekte belofte kaï.' vergen, en dat men zelfs zoo noodig later altijd nog met minder moeite den juisten inhoud van een eens gegeven antwoord kan ontkennen." \~vtn~S/X>OOOOOOOOOOC^ww^ Een beginneling-inbreker. 't Was een warme zomeravond. D* boo- ïnen stonden roerloos in den viototien sche- !mcr, dien langzaam te verkleuren begon. Uit enkele huizen, een gTooten winkel of een apotheek, 'straald* al licht naar buiten. En overal langs de straten glommen d© lan. taarns aan, dat liet een lange bl'3ek-lioh- tondo lijn werd tusschen de schemeri g- gr ij zo huizen. Op zijn doode gemak, de handen in d* zak ken, slenterde Kees de Hoogstraat langs, bleef soms even voor ©en winkel staan kij ken. Hij voelde zich zoo recht in zijn hu meur, nu hij weer achter die kar vandaan was, waarmee hij den heelen dag langs de huizen leurde, om lompen op te koopen. Een naai* baantje was dat ook! Maai* wat moest je anders? Je meet toch teven! En van die paar centen pensioen, die hij had, om dat hij koloniaal was geweest, kon hij nog geen droog brood eten. Bij een sigarenwinkel, waar platen hin gen, bleef hij wear even voor de ramen, kijken. Jpist wilde hij wegstappen, toen er iemand naast hem kwam staan. Hij keek «ven schuin naar den vreemdeling op, die hem ook opnam, en zich dan plotseling recht naar hem toekeerde. „Kees, bon jij dat?" i Kees keek verbaasd den vreemde aan. „Ja, dat ben ik," zei hij glimlachend^ ^Maar wie ben jij?" De ander lachte even. „Ken je mij dan niet meer?" Vroeg hij terug. „Wc hebben samen nog in 't hos pitaal gelegen te Batavia." Kees keek hem oplettend aan en een 'glimlach plooide langzaam zijn verweerd gta- feticht. ..Arie," kwam hij dan. „Dat's waai" ook." En hem do hand toestekende: „Hoe gaat het, kerel?" „Dat 's een tijd gbledon, dat we m*et kaar niet gezien hebban," zei Arie. „Ja, ja," meende Keas, „al wel ean jaar of vijf. 't Was immers ook hier?" „Ja, natuurlijk. Op dien avond nog. Weet je niet meer?" Bedden lachten. „Lol gehad toen, niet?" kwam' Kea£. De ander knikte. Dan liepen zij samen oen eind de Hoog straat langs. Maar voor een klein cafétjo bleef Arte staan.- „Lust je een borrel?" vroeg hij, al naar binnen stappend. Kees volgde glimlachend. „Zit bet er zoo aan?" vroeg hij, toen zij aan een tafeltje zaten. De ander haalde de schouders op. „Er is overal geld te verdienen, als je het jnaar niet te nauw neemt," zei hij knip oogend. „Als je daU maar oppast," meende Kees. Do ander knipoogde wear. „Laat dat maar aaa mij over," zei hij. „Je kent me toch1 wel." Kees lachte. „We hebben mekaar ten minste lang ge noeg gekend," meende hij. Do ander knikte, begon dan te praten over Indië, waar zij zoo lang samen ge weest waren. Zij dronken nog een borrel en nog een, gingen dan eindelijk de straat weer op. Arie was nü keolein'aal op dreef, veir- telde dat hij nog pas acht dagen geleden een goeden slag geslagen had, toen hij een fiets had weggenomen. Kees stond er eerst ëéin b'&etjé Vrëeind Van te kijken. Maar Let leek' hem toch zoo slecht niet-. Hij sjouwde den Edelen dag achter zijn kar aan en verdiend© nog maar net genoeg om van te leven. En Arie voarde niets uit, en had toch' een leventje als een, heer. i In een ander cafétje gingen zij weer een borrel drinken. Toen zij cr eindelijk van daan kwamen, begon liet aan den buiten kant van do stad, waar zij heen gewan deld waren, al stil te worden. Kees, nieuwsgierig geworden, informeerde verder naar Arie's avonturen. „En kom je er nu altijd z'öo gemakkelijk in?" vroeg hij. De ander glimlachte, haalde énkele sleu tels, een boor, een beitel en enkele klei nere inbrekerswerktuigen voor den dag. „Ik heb mijn spullen altijd bij me," zei hij. „Maa-r hoe weet je nu, waar je wezen moet vroeg Kees waer. „O, da-t wijst vanzelf," zei de ander. „Er is overal wat te haten. Daar heb je nu drie brandkastenfabriek ginder, zie je wel?" zei Kees. „Jawel." „Nu, daar kan je langs die gang daar inkomen." Kees keek bewonderend naar hean op. „Hoe weet je dat?" vroeg hij. „Ik heb er al zoo vaak op geloerd," kwam: de ander. „Kjjk," ging hij voort, staan blijvend en voorzichtig om zich heenkijkend. „Daar komt een deur in uit; dan ben je eir zoo in." Kees knikte. „Wou' je daar inbreken?" fluisterde hij. De ander glimlachte. „Inbreken Ik wou ér wel eens kijken." „Willen we het doen?" vroeg Kees. 't Leek hem zoo vreemd, dat hij zou gaan inbreken. Maar hij verlangde er naar als naar iets geheimzinnigs, dat liem aantrok en bang maakte tegelijkertijd. Arie glimlachte, toen hij het merkte. „Dat moet je niet met zijn twseën dóen in zoo'n geval," zei bij. „Hoe dan?" Vroeg Kees weer. „Ja> zie je," kwam Arte, „laten we eerst een0 doorloopen. Je moet altijd oppassen, dat fï geen erg in te krijgen." Zij wandelden nu namen langzaam een eind verder, kwamen dan weer terug. Tor- wijl Arie onderzoekend rondom zich keek, legde hij uit, dat Kees nu maar eens moest prebeoren, wat weg te halen. Hij zon dan op den uitkijk blijven staan, om te waar schuwen, als er iemand kwam. Koes voelde zich bij die laatste mededeeUng een beetje zenuwachtig worden. Maar hij wou het niet laten merken. „Hier heb je 'do sleutels," kwam Arie, toen zij weer dicht bij de fabriek kwamen. „Jo zult er 'de deur wel mee open kunnen kx-ij gen." „En wat moet ik er weghalen?" Vróag Kees, de sleutels aannemend. „Wat?" kwam. do ander. „Wel, dat's nog al duidelijk. Al wat je ziet en wat van je gading ia." „Maar-," -vroeg Koos weer, toen zij voor de gang stilstonden, „als ze nu „Sta nu niet te kletsen hier," kwam' de ander nijdig. „Dan zijn we verraden, vóór wo .begonnen zijn. Vooruit nou." En hij duwde them de gang in. Tastend maar beide zijden, liep Kees do smalle, donkere gang dooi-, tot hij aan een deur kwam. Haastig haalde hij de sleutels uit den zak en wilde juist probeeren de deur te openen, toen hij vlakbij een lich tere plek in den muur zag en, een stap naderbij tredend, een raam bespeurde. Hij trachtte het open te schuiven. Het ging vrij gemakkelijk. En na een oogenblik was hij in do donkere fabriek binnen. Daar zocht hij, "na het raam achter zich gesloten te hebben, in het duister rond, totdat hij een koperen bak vond, dien hg bij het raam zette Dan tastte hij naar wat anders, voor zichtig voortschui fel end e tusschen zware kasten en allerlei, waarvan hij de hoedanig heid biet kon vaststellen. Maar, Zenuwach tig 'als hij was, gunde hij zich' niet lang den tijd. Behoedzaam scharrelde hij weer terug naar het raam!, dat hij zachtjes open. eohoof. Het h.oofd onder het geopende raam doorstekend,keek hij even rond, nam dan den bak onder den arm en klom voorzich tig naar buiten. Maar nauwelijks had hij een paar passen gedaan, of van voor uit Udfi; gangetje riep een forsche stem: „Wat moot' je daar?" Verstijfd van schrik bleef hij roerloos staan. Tegen den lichteren ach tergrond van de straat zag hij door het gangetje een ge stalte naderen en daarboven meende hij wel het .fyl'inkende van een helm te bespeuren. „Wat moet je daar?" herhaalde de stem nog eens. Een zware stap kwam vlug nader en nog vóór hij zich had kunnen verroeren, had een agent hem in stevigen gTeep bij den arm en trok hem het gangjtje uit. „Wat moet dat?" vroeg de agent weer, toen zij aan de straat stonden, wijzend op den koperen bak, dien Kees onder den arm hield. „Ik.... ik....," stamelde Kees. De agent keek hem aan. „Jo bont nog een onbekende geloof ik," zei hij. „Wat moet jc met dien bale?" „Ik.... ik....", stamelde Kees w^*- ,,'k Moest hem halen." „Halen?" lachte den agent, „in donkey zeker, zonder licht." Kees keek hem hulpeloos aan. „Ze hebbon jne gestuurd „Gestuurd?" spotte de agent. „Dat zal wel." „Ja, om een boodschap," kwam Kees wèeo\ „Jawel," zei de agent. „Dat snap ik. Kom maar mee." En hij trok hem bij den arm voort. „Echt waaT, 'k lieb'k moeststa melde Kees woer. „Een boodschapom te halen Maar de a ge ut. luisterde al niet meer, trok1 hem glimlachend naast zich voort naar hbt bureel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 6