Oudejaarsavond. Oudejaar in Twente. Straatverlichting. 81e parapluie. STIERENVECHTERS. maakte Anna met een handigheid, die mij voor een dertienjarig meisje verbaasde, van de meegebrachte levensmiddelen een een voudig maal gereed, waartoe het fornuis uitstekende diensten bewees. Ik bleef nog een halfuur bij de familie Steinrftan en ging toen naar huis onder de hartelijkste dank betuigingen van moeder en dochter. Die van geluk stralende gezichten vergeet ik nimmer en tooh, wie was wel de gelukkig ste van ons drieën! Het spreekt vanzelf, dat ik mevrouw 8teinman nog dikwijls bezocht en zooveel mogelijk haar nood lenigde. Toen zij geheel beter was, deed ik het voorstel, om in mijn nieuwe woning, die ik intusschen gehuurd had, als huishoudster op te treden, wat zij gaarne aannam, terwijl ik Anna naar een goede kostschool zond, om haar studiën, welke tijdens baar treurige omstandigheden niet voortgezet konden worden, te voltooien. Nu, precies tien jaar na de laatste ge beurtenissen, zal ik weer Oudejaarsavond vieren. Mijn gezelschap zal precies hetzelfde lijn als toen vóór tien jaaf, met dit onder- toheid, dat de kleine Anna nu een groote 'Anna Is geworden en als gastvrouw de hon neurs zal waarnemen. Want sinds zij er versohenen zomer in toestemde mijn vrouw tje te worden, is mijn geluk volkomen. Mijn praktijk is met den dag uitgebreider gewoor- deu en au woont ook bij mij in huis me- vrouw Stednman, die ik, in spijt van alles, !wat op bet gebied van schoonmoeders ge- zegd is of nog gezegd zal warden, liefheb en hoogacht. Tempel waart» nooden de luidende klokken: „Budt nu een poos 1 Fluistert om grijze en nog glanzende [lokken: „Bust su een poos 1" ty Buisabt van des Hemel op sneeuwblanke [vlokken Zacht als een bede om paleizen én hokken: „Bedt nu een poosl" (Was kan dien inn'gen drang weerstaan, 1 Die doordringt tot ons geestesleven Op Oud'jaarsnacht, met lach en traan? „Bust rust een wijl, van 't zorgvol [streven. even 't kruishout naast u near; „Neem zacht den blaem'kxuns van de haren, ■„Want lief en leed herrijzen weer ]Dit 't —hiwiTTK-nTijk der doode jaren I"- £kn vreed'gen lach, vel kindervreugd, Doet de Herinn'iing weer omspelen De moéde trekken der geneocht: Dn 't wufte hart kan niet verheden Ban zweem berouw, soms kléin van [deugd, Dqoli groot genoeg, =-< ben traan te [ontstalen. Ach, Stonden dan maar steeds geneed I Geloof én Hoop en Menschianliofde Hot balsem, myrxhe en eohaamtoklead, Om te bedekken - wat er griefde Dn schade aan geest en lioliaam deed. Tooh zij gezegend, oud'jaarenacht, Voor al de lachjes en de tranen, Die ge ons in de herinn'ring bracht! Hoe noodt gij ons een weg té banen Door 't doornig veld der zelfzucht heen. Hoe smeekt ge ons 't kruis té helpen dragen Van hem, wiens voet is uitgeglaên, Dn niet altijd naar i o h u 1 d te vragen Als het oude jaar ligt te zieltogan, wordt het den boerenknecht in Overijsals Oosthoek in Twente en deor vrouwelijke dito wee Km het haat; bij dat afscheid kan hun ge voelig gemoed liet niet harden. Redenen, waarom hij en zij dien dag oorlof nemen van hun huisgenooten, om welgemoed heen te trekken naar hun „volkshoes", waar zjj ook den Nieuwjaarsdag doorbrengen. Dat uitstapje is er een alganieene ge woonte, welke meebrengt, dat de boer bij dié gelegenheid rijn knecht of meid be hoort mee te geven een „boerenstoeten", d.i. een van fijn brooddeeg gebakken mik van minstens een el lang, waarbij oen metworst wordt gevoegd van minstens acht en zestig en een halven duim lang. In ruil daarvoor ontvangt de boerin uit het „volkshoes" van knecht of meid terug voor drie stuivers tafelbesohuit, benevens de nieuwjaarsgroeten. Zijn kneoht en meid op de hoeve terug gekeerd, dan komt de beurt aan den boor zeiven. Met Driekoningen gaat hij met zijn vrouw en kroost op den wagen ritten en rijdt op zijn beurt ook eens naar „zien volks hoes", om persoonlijk aan de familie dén Nieuwjaarsgroot over te brengen. Om hét Nieuwjaar is hot er dus rumor in oasa; dan trekt men hoen en weer, eet en drinkt, vaak meer dan oen gewone mensohenmaag verdra gen kan. Dooh van bacchanaliën als in vroe ger tijden hoort men er thans zeer zelden meer. Raad bij den overgang van het Oude in het Nieuwe Jaar. Laat oude twisten rusten, Dat spaart u nieuw verdriet; Dood oude kwade lusten En voed de nieuwe mat; (Waardeer Uw oude vrienden, Beproef de nieuwe goed Zorg voor Uw oude dieifitboón, Dat geeft den nieuwen moed; Blijf niet bij 't oude zweren, Noch huldig 't nieuwe blind, Vergooi gean oude kleeren, Voordat ge nieuwe wint; Ontslnit geen oude wonden, Zij geven nieuwe smart; Leg af Uw oude zonden. Nieuw zij Uw geest en hartI Gaf 'toude jaar Uw zegen, Vang 't nieuwe dankbaar aan; Liep het in 'toude U tcgén, In 't nieuwe kan het beter gaan! Vóór Kef begin dér negentiende eeuw was de straatverlichting uiterst gebrekkig. In de vijftiende en in het begin der zestien de eeuw waren enkele lantaarns met een brandend kaarsje des nachts de eenige lichtbron voor den wandelaar. Om dit euvel eenigszins te verhelpen werd reeds onder Karei V voorgeschreven, «jat nie mand des avonds na negen uren op straat mocht verschijnen zonder lantaarn. Deftige heerea lieten zich des avonds door een dienaar voorafgaan, die een brandende fak kel droeg. De nette burger dier dagen bleef 's avonds thuis als het donker was en ging veel vroeger naar bed, maar stond ,ook veel vroeger op dan tegenwoordig gebrui kelijk is. Wie 's avonds op straat kwamen, waren drinkebroers, die te lang in de ta veernen hadden gezeten, of menschen, die niet veel goeds in het schild voerden, straatschenders op zijn best. Zij gaven aan "de nachtwachten, die van een lantaarn wa ren voorzien, de handen vol werk. Om dit kwaad te keeren, werd in het jaar 1579 bevolen, de lantaarns, die op de bruggen stonden, terstond na het invallen der duis ternis té ontsteken, en voorts aap allé her bergiers gelast tot tien ureü licht te bran den voor de ramen aan de straat. Deze voorschriften moesten achter her. haajdelijk hernieuwd worden, want zij wer den slecht nageleefd. Bij die gebrekkige straatverlichting wokt het verwondering, dat vuurwerk niet onbe kend was. Natuurlijk was het niet liet mo derne kunstvuurwerk met sterrenregen en bchtvoorstellingen in den naohtelijken he mel. Was <nm overwinning te land of te- zee behaald, ontving de stad bezoek van den Stadhouder of een ander hoog persoon, dan werden des avonds de klokken geluid, ten toeken, dat do illuminatie begon, die be stond in het verbranden van teertonnen. Ook 'als het bericht van een vrede aan kwam, ontstak men vreugdevuren. Het was in hot jaar 1668, dut Jan vun der Heiden in de straatverlichting -een groote verbetering bracht door do uitvinding en toepassing van een rie««.we soort lantaarn. In hoofdzaak was het een lantaarn met een olielaimp ér in. De blikken kap liet door openingen den walm ontsnappen en diande tevens tort weerkaatsing van hst licht. In Amsterdam werden zij het earst gebruikt., Zij werden op houten palen van ongeveer' drie unster gezet en waiin gevuld tu«t raap.) olie. Om dee winters hot bevriezen der olie, te voorkomen, zotte men M das in bussen! met lijnolie. Er werden lantaarnop8tekarS| aangesteld, die voor het op tijd ontsteken en blussohen moesten zorgen. Bij héldere', maan bleven de lotapen. uit. Het aantal| lantaarns bedroeg in 1766 te Amsterdam, ongeveer driehonderd. Spoedig volgden de andere eteden in Hol land het yoorboeld van de hoofdstad en h«st duurde niet lang, of de lantaarns van Van dor Heiden weiden alom, zelfs in het, buitenland ingevoerd. In hot model van Van der Ileideü kwa men later velerlei wijzigingen. In 1728 wou den 'zij niet langer meer op palen gezet, maar uit vrees voor straatschenderij met ijzeren armen aan de huizen bevestigd. In hot begin der vorige eeuw kwamen de Bohildlantaarns of réverbères algemem in gebruik, zooals wij die nu in eenigs-' rins Verbeterden vorm kennen. Nog altijd gebruikte men raapolie voor de lampen. Eerst togen h-it jaar I860, toen de rijlto petroleum bronnen in Amerika wer den ontdekt, werd deze varvangen door pe troleum, dio een veal sterker lichtvermogen borit. Omstreeks het midden «Ier vorige ccilw word da olielamp in do groote stadon ver drongen door het gaslioht. Van lieverlede ging mon ook in kleinere plaatsen over tot het oprichten van gasfabrieken en tegen- w«x*r«lig is «ar geen plaats van oanigo betee- k«mis, dio er geen bizit, of uit «seu naburige plaats gas betrekt. Oorspronkelijk word de som, dio door don gasverbruiker aan den fabrikant moest worden betaald, afhanko-' lijk gestold van hot aantal gasvlammen, die door hem gebezigd worden. Spoidig echter, heeft men doze manier, om het gasverbruik te bepalen, varvangen door een nauwkeuri ger middel. Dit middel is nu nog in ge-' bruik en bestaat in het bepalen van de) kubieke hoeveelheid gas, die bij een stand vastige spanning woadt gebruikt. Daartoe dienen de gasmeters. Het gasgloeilicht deed ongeveer een twin tigtal jaren geleden zijn intrede. Terwijl bij de oudo mander van verlichting de in1 het gas aanwezige kooldoelen aam het glooien' worden gebracht en zoo het lichten ver oorzaken, werkt bij het gasgloeilicht dé vlam slechts als warmtebron, terwijl het, lichten woadt opgewekt door oen boven de1 vlam opgehangen glooilichnam, het zooge naamde kousje. Op vele plaatsen wordt hot gasgloeilicht voor de straatverlichting toe-, gepast. Ofschoon het elootrisoh licht roods in hot midden dor vorige oouw bestond, hoeft heb éérst in de laatste twintig jaren uitgebreide, toepassing gekregen. Electriaohé sbraatver-1 lichting is oven wel in ons land nog verre, van algemeen. In cmzo groote steden wordt] hot enkel gebruikt voor dio verlich ting dér hoofdstraten en groote pleinen. Toeli maakt hut eleotrisoh licht veroveringen opi het gaslicht. Ook buiten do steden bogint mén met den aanlog van electrischo licht-] installaties, voaknataeiijk daar, waai- nog geen fabrieken Zijn eh toon dus nog vrij is,1 lü de keuze tusschen gas- en eleetrisch liohti In de electrisoho lampen bastaaal allerlei 95'Stemen. De vroegeoi kooldraadlampen zijn gTootendeols verdrongen dwr de metaaldraad-' lampen. Voor straatverlichting op grooter schaal worden nog altijd z.g. booglampen' gebruikt, waarbij het lichtgevend vermogen wordt veroorzaakt door het overspringen van, oen eketrisohe vonk tusschen twee kool spitsen. Het lichtvermogen der metaaldraad lampen bestaat in het gloeien van een me- taaldraad in het luchtledige. In ons waterrijk landje behoort de pa rapluie nil eenmaal tot de onontb^erlijkst© zaken. Wunnecrr we ons regenscherm opsteken, zoodra, wy .dei eerste druppils voelen,, den ken "wij er niet aan., hoeveel moeite cn zorg ar tnooddg1 ia geweest, om dit 200 nuttig voorwerp uit te vindon en licwvclo eeuwen men zich in ons -vochtig klimaat zónder de parapluie heeft moeten behelpen. terwijl het bonté, gracieuze 2onnèsche4un' op teem roemvol verleden kan bogen eb reèds in de klassieke tijden van het oude Grie kenland bekend was, is het bescheiden re genscherm' lang «en stiefkind van de ge schiedenis geweest. Volg on 9 oude oorkonden toóeten de Chineczen zich reeds vroeg van regenschermen hebben bediend; bij hen wa tten het vooral gotoarde of gelakte scher men, die goede diensten bewezen. De sok er - toen waren van zeer groots afmetingen, rijk versierd, cn dikwijls met geolied papier overtrokken; zelfs do paarden worden er door tegen de vochtigheid beschermd. De JEuropeesohe voLkeivm wisten in do middel eeuwen nog niets van de paropluie. Wel bc.1 weert Duménil het tegendeel, maar Alfred ÏYanldin verzet zich met klem togen de op vatting van Duménil. Wel kenden do mid deleeuwen middelen tegen den regen, ïmnir het scherm behóórde niét tot de vindingen van dezen tijd. Zelfs in de vijftiende ten de zestiende eeuw moesten de menscheu nog door don zwaren, waterdichten' mantel voor de erg ste stortregens beveiligd worden, terwijl de vrouw zich met ©cn ïeuzendcek behielp, die haar van top tot teen inhulde. Dan kende men nog het regenkleed en liet regenschort. Het regenkleed was een zwarte doek, die over het hoofd getrokken kon worden. Aan don dook was n.l. ©on mutsje bevestigd, met een vriendelijk knikkend kwastje van boven versierd. Dat mutsje diende om het hoofd te beschutten. Zulke regenkappen, d© „ba- la ndras", de tot in de 17de eeuw algemeen gebruikelijke vervanging van het regen scherm, bedekten hoofd en bovenlichaam, ter. wijl het regenschort, een lango rok, h©t onderlichaam beschutte. Dc. danigs uit liet renaissunce-tijdpcirk hielden er dus een re- genkostuum. op na. De Francoises waren met zulk een lastige en minder elegant© kleeding ntet tevreden; zij wilden iets smaakvollers hebben. Onder Hendrik IV kwamen reusachtige, met zijde gevoerde regenhoeden in gebruik. Volgens sommigen kwam men door deze geweldige, hoofd en schouders overdekkende vilten kod den, voor het eerst op hét denkbeeld Van de parapluie. Zeker is het, dat omstreeks het midden der zeventiende eeuw te Par rijs met het waarschijnlijk uit het Oosten ingevoerde zonnescherm ook de parapluie haar intrede deed. Een handig man kwam op hot denkbeeld, het zonnescherm of de parasol met wasdoek en dan met zwart© zijde te overtrokken, om het 200 als bescherming te dom dienen tegen den regen. Scheiding tusschen negen tal zonnescherm was er toen nog niet. De parapluie is in den tijd van Lodowijk XIV een zeer zwaar, omvangrijk on moei lijk te hanteeren meubel; meestal wordt zij mot voel inspanning onder dsn arm gedrag- gen, De zware zijde w«ard door oen dikken ring bijeengehouden, dio bij hot openen in de hoogte geschoven word. ZuLk een „be steedster" vond vooral onder het schoon© geslacht, niet veel vereerders. Populair en algemem gebruikt word het regenscherm nu earst, toen in liet begin detr achttiende eeuw Jean Maai us do para pluie in beginsel denzelfden vorm gaf, die zij heden nog bezit.Marius was de uit vinder van het „zakregenscharm", en ver kreeg het monopolie, om alleen deze para. pluiea te mqgïü vervaardigen. In het. offi- oieele stuk. waarbij dit monopolie wterd ver leend, wordt vermeld, dat rnten het nieuwe regenscherm door zijn kleinheid 011 licht heid altijd bij 2ich kan dragen, om zich hiervan naar behoefte te bedienen, waar door hoeren en dairies, die de huidige regen schermen wegens hun grootte on zwaarte iniet onder den arm kunnen dragon, zonder moeite gelegenheid krijgen, zich over déze nuttige uitvinding te verheugen; Deze parapluies van Marius, wezenlijk voel kleiner en gemakkelijker dan de vroe gere, ofschoon nog „bes-tctedsters" tegenover do keurig© en élégante instrumentjes, wiuir. vau onze dames zich thans bedicnón, k\ya. men nu spoedig algemeen in de mode. Spoe dig drong de tijding van deze nieuw© uitvin ding, ook tot Engeland door, waar men do parapluies zeer noodig had. Eerst maakten alleen cafó'a van de nieuwighadd gebruik, die aan hun klanten bij hevige iv.g\mbuien regenschermen kenden. De roem echter, zijn land gen ooien met de parapluis te hebben vertrouwd gemaakt, komt toe aan sir Jonas Hamway, die als eersteling in 1750 toet ©en cnegenscherm gewapend in dc straten van Londen verscheen. Hoon, spot cn ge-* lach wïutou zijn deel; hij werd bdeedigd en met steeman ge wot penmaar hij bleef volhouden cn had de genoegdoening, toon hij in 1786 stierf, de zegepraal der pa ra plui© in het land van den nevel nog beloofd i© hebben. Omstreeks dezen tijd kwamen ook do eer- et© regenschermen naar Duitschland. In Pa rijs vand mon omstreeks 1750 nog den ,,re. gonschermstok'uit, di© bij het wandelen ala steun pn bij regen als bescherming kon worden gebruikt. In 1780 schrijft Ca.rae- cioli; „Niemand gaat in Parijs zondcT zijn parapluio uit, en men draagt de parapluie zes maanden, zonder dit. instrument zesmaal t© gebruiken. Slechts zij, dte erg voornaam willen schijnen, maken er geen gebruik van, want het dragen van een regenscherm is een zeker teekeii, dat men geen equipage bezit. 'J Sedert dien tijd begint de zegetocht van do parapluie doop: geheel de beschaafd© we reld. Deze afbeelding laat u zien den ©igenaar- digen oortooi van een ïndiaansche. Na den dood van haar echtgenoot tooit zich dc we duwe aldus, om op die wijze zichtbaar uiting te geven aan haar droefheid, ten tee- ken van rouw alzoo. Aan een artikel van een Spaanscken cor respondent is het volgende over torero's ontleend De torero J Verbazingwekkend is de groo- to plaats, di© de stierenvechter in het Sp&ansche leven inneemt. Hij is een soort nationale held, wordt genoemd in de geschiedenis van het land en zelfs wordt zijn naam gebruikt ter aanduiding van een tijdperk. Zoo spreekt men van ,,den tijd van Barcaiztequi", of ,,den tijd van Mon- tès." Di© eerste dankt echter een deel zij ner glorie aan den grooten schilder Goya, di© zijn beroemden degenstoot in .,Tauvo- machiol" vereeuwigde. Goya zelf maakte als amateur een deel der „cuaclrilla (troep) van Barcaiztequi uit Zooals ik zei, worden toreros in Spanje, zelfs nu nog, terwijl er toch reeds zoo- voel stemmen tegen de corrida opgaan als helden vereerd, ofschoon zij gewoonlijk uit de onderste lagen der maatschappij op duiken. In alle kringen worden zij ontvan gen. Zelfs dc Koning dineert met hen, drukt hun vriendschappelijk de hand. Dames vie ren hen eenvoudig, en zijn er trotscli op, een van hen als aanbidder te kunnen be schouwen. Bij het aanbidder-zijn blijft het gewoonlijkhuwelijken met aristocratisch a meisjes gebeuren zelden of liever gezegd nooit. tooh zijn er wel onder lien, di© üit be tere families afstammen, zooals in het be gin der vorige eeuw Don Raphael Perez de Guzman, die gewézen oavalerie-officieï wus. Francisoo Montès is ongetwijfeld de po pulairste torero van Spanje geweest. Op veertienjarigen leeftijd liet hij zich in de stierenvechters-academie van Se villa opne men. Na een zeer schitterend© loop ha an sneed hij zijn colota" af. Eon torero, die zijn eoleta ('d.i. de haarvlecht, die hij ach ter op het hoofd draagt) afsnijdt, doet af stand van het gevecht. Maar Montès kreeg daarna heimwee naar zijn vroeger beroep cn eenmaal, dat hij zijn handigheid nog eens toon en wild©, werd hij door een stier opgenomen en doodelijk gewond. Geheel Spanjo beweende zijn dood. De meest geliefde toreros zijn Bombita, GaUito, Minuto, Fuenles en Maohaquito. Vooral de eerste, Borubita, heeft door zijn j eu&d, overmoed en handig heid, maar vooral elegantie, zich populair weten te maken en is de meest gezochte. Qallifco, na Bombita zeer bemind, had de hand van BomJbita's zuster gevraagd. ,,Ik wil geen Zigeunerbloed in mijn familie!'' antwoordde Bombita op het aanzoek, daar GaUito van Zigeuners afstamt. Sinds dio weigering en de beleediging bestaat groote haat tussohen beiden eai al moeten zo vaak samen in een arena optreden, nooifc zal men hen elkaar zien helpen. Bij een ge vecht, toen Gallito verwond werd en als door een wonder aan den dood ontsnapte, moet Bombita laahend uitgeroepen hebben: „De ezel!" De onlangs gestorven Luis Mazzan» tini genoot een bijzondere voorliefde bij het Spaansche publiek, en er waren wei nigen, die hem evenaarden in handigheid en finesse van stoot. Hij volbracht zijn werk, het toebrengen van den doodelijkon degen stoot, met bestudeerde zekerheid en leid de het gevecht werkelijk volgens alle regels. Hij heeft millioenen verdiend (en weer opge geten) en doodde meer dan vijf duizend stie ren. Bovendien beoefende hij in vrije uren schilder- e-n dichtkunst, waarin hij (mis schien ook omdat hij als torero reeds be^ roemd was) een aardig succes behaalde. Hoewel studeerende in de rechten, te gon hij reeds jong onder het pseudoniem Plumeta, als banderillero in de cuadrilla van den toen bekenden Mosquito. Op een Zondag, dat zijn cuadrilla in de arena van Se villa optreden moest en Maz- zantini, nog op het Liceo zijnde, straf had, en niet uit mocht gaan, ging hij naar den rector en verzocht om opschorting van de straf. „Onmogelijk V' antwoordde deze. „Maar vandaag, meneer, is er corrida de toros ,,Nog boter, dan zal j« voor straf noch Mosquito, noch Plumeta zien." „Maar ik ben Plumeta!" De leer aar dacht, dat hij hem in 't ootje nemen wilde, maar Mazzantini liet zijn di ploma als torero zien. Gelukkig bad hij met een amateur te doen, dio de corrida niet van een harer attracties berooven wilde, en kreeg hij vrij. Hoewel hij het groote fortuin, dat bij later maakte, weer verteerde, en herwon, eindigde bij zijn dagen tamelijk armoedig aIs gemeente-klerk te Madrid. Kort voor zijn dood had hij den degen, die zooveel „mooie stooten" gegeven had, aan den jon* gen koning Emanuel II aangeboden. Vaak gebeurt, het zoo, dat toreros mid den in een schitterende carrière zich plfcfe- seling terugtrekken, en gewend aan groote weelde, tooh ineens de armoede hoven dit leven van gevaren -rkiezen, of gaan terep op wat zij toevallig overspaarden. Dit dan meestal na. een ongelukkig voorv.il, een lichte verwonding, of een oogenblik, dat ♦ij den dood voor oogen hebben gehad. Dit doet hun het. vertrouwen in eigen vlugheid verliezen, en zij worden bang. Zonder zelfi 7

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 18