Oudejaarsavond.
Oudejaar in Twente.
Straatverlichting.
81e parapluie.
STIERENVECHTERS.
maakte Anna met een handigheid, die mij
voor een dertienjarig meisje verbaasde, van
de meegebrachte levensmiddelen een een
voudig maal gereed, waartoe het fornuis
uitstekende diensten bewees. Ik bleef nog
een halfuur bij de familie Steinrftan en ging
toen naar huis onder de hartelijkste dank
betuigingen van moeder en dochter.
Die van geluk stralende gezichten vergeet
ik nimmer en tooh, wie was wel de gelukkig
ste van ons drieën!
Het spreekt vanzelf, dat ik mevrouw
8teinman nog dikwijls bezocht en zooveel
mogelijk haar nood lenigde. Toen zij geheel
beter was, deed ik het voorstel, om in mijn
nieuwe woning, die ik intusschen gehuurd
had, als huishoudster op te treden, wat zij
gaarne aannam, terwijl ik Anna naar een
goede kostschool zond, om haar studiën,
welke tijdens baar treurige omstandigheden
niet voortgezet konden worden, te voltooien.
Nu, precies tien jaar na de laatste ge
beurtenissen, zal ik weer Oudejaarsavond
vieren. Mijn gezelschap zal precies hetzelfde
lijn als toen vóór tien jaaf, met dit onder-
toheid, dat de kleine Anna nu een groote
'Anna Is geworden en als gastvrouw de hon
neurs zal waarnemen. Want sinds zij er
versohenen zomer in toestemde mijn vrouw
tje te worden, is mijn geluk volkomen. Mijn
praktijk is met den dag uitgebreider gewoor-
deu en au woont ook bij mij in huis me-
vrouw Stednman, die ik, in spijt van alles,
!wat op bet gebied van schoonmoeders ge-
zegd is of nog gezegd zal warden, liefheb en
hoogacht.
Tempel waart» nooden de luidende klokken:
„Budt nu een poos
1 Fluistert om grijze en nog glanzende
[lokken:
„Bust su een poos 1"
ty Buisabt van des Hemel op sneeuwblanke
[vlokken
Zacht als een bede om paleizen én hokken:
„Bedt nu een poosl"
(Was kan dien inn'gen drang weerstaan, 1
Die doordringt tot ons geestesleven
Op Oud'jaarsnacht, met lach en traan?
„Bust rust een wijl, van 't zorgvol
[streven.
even 't kruishout naast u near;
„Neem zacht den blaem'kxuns van de haren,
■„Want lief en leed herrijzen weer
]Dit 't —hiwiTTK-nTijk der doode jaren I"-
£kn vreed'gen lach, vel kindervreugd,
Doet de Herinn'iing weer omspelen
De moéde trekken der geneocht:
Dn 't wufte hart kan niet verheden
Ban zweem berouw, soms kléin van
[deugd,
Dqoli groot genoeg, =-< ben traan te
[ontstalen.
Ach, Stonden dan maar steeds geneed I
Geloof én Hoop en Menschianliofde
Hot balsem, myrxhe en eohaamtoklead,
Om te bedekken - wat er griefde
Dn schade aan geest en lioliaam deed.
Tooh zij gezegend, oud'jaarenacht,
Voor al de lachjes en de tranen,
Die ge ons in de herinn'ring bracht!
Hoe noodt gij ons een weg té banen
Door 't doornig veld der zelfzucht heen.
Hoe smeekt ge ons 't kruis té helpen dragen
Van hem, wiens voet is uitgeglaên,
Dn niet altijd naar i o h u 1 d te vragen
Als het oude jaar ligt te zieltogan, wordt
het den boerenknecht in Overijsals Oosthoek
in Twente en deor vrouwelijke dito wee
Km het haat; bij dat afscheid kan hun ge
voelig gemoed liet niet harden. Redenen,
waarom hij en zij dien dag oorlof nemen van
hun huisgenooten, om welgemoed heen te
trekken naar hun „volkshoes", waar zjj ook
den Nieuwjaarsdag doorbrengen.
Dat uitstapje is er een alganieene ge
woonte, welke meebrengt, dat de boer bij
dié gelegenheid rijn knecht of meid be
hoort mee te geven een „boerenstoeten", d.i.
een van fijn brooddeeg gebakken mik van
minstens een el lang, waarbij oen metworst
wordt gevoegd van minstens acht en zestig
en een halven duim lang. In ruil daarvoor
ontvangt de boerin uit het „volkshoes" van
knecht of meid terug voor drie stuivers
tafelbesohuit, benevens de nieuwjaarsgroeten.
Zijn kneoht en meid op de hoeve terug
gekeerd, dan komt de beurt aan den boor
zeiven. Met Driekoningen gaat hij met zijn
vrouw en kroost op den wagen ritten en
rijdt op zijn beurt ook eens naar „zien volks
hoes", om persoonlijk aan de familie dén
Nieuwjaarsgroot over te brengen. Om hét
Nieuwjaar is hot er dus rumor in oasa; dan
trekt men hoen en weer, eet en drinkt, vaak
meer dan oen gewone mensohenmaag verdra
gen kan. Dooh van bacchanaliën als in vroe
ger tijden hoort men er thans zeer zelden
meer.
Raad bij den overgang van
het Oude in het Nieuwe Jaar.
Laat oude twisten rusten,
Dat spaart u nieuw verdriet;
Dood oude kwade lusten
En voed de nieuwe mat;
(Waardeer Uw oude vrienden,
Beproef de nieuwe goed
Zorg voor Uw oude dieifitboón,
Dat geeft den nieuwen moed;
Blijf niet bij 't oude zweren,
Noch huldig 't nieuwe blind,
Vergooi gean oude kleeren,
Voordat ge nieuwe wint;
Ontslnit geen oude wonden,
Zij geven nieuwe smart;
Leg af Uw oude zonden.
Nieuw zij Uw geest en hartI
Gaf 'toude jaar Uw zegen,
Vang 't nieuwe dankbaar aan;
Liep het in 'toude U tcgén,
In 't nieuwe kan het beter gaan!
Vóór Kef begin dér negentiende eeuw
was de straatverlichting uiterst gebrekkig.
In de vijftiende en in het begin der zestien
de eeuw waren enkele lantaarns met een
brandend kaarsje des nachts de eenige
lichtbron voor den wandelaar. Om dit
euvel eenigszins te verhelpen werd reeds
onder Karei V voorgeschreven, «jat nie
mand des avonds na negen uren op straat
mocht verschijnen zonder lantaarn. Deftige
heerea lieten zich des avonds door een
dienaar voorafgaan, die een brandende fak
kel droeg. De nette burger dier dagen bleef
's avonds thuis als het donker was en ging
veel vroeger naar bed, maar stond ,ook
veel vroeger op dan tegenwoordig gebrui
kelijk is. Wie 's avonds op straat kwamen,
waren drinkebroers, die te lang in de ta
veernen hadden gezeten, of menschen, die
niet veel goeds in het schild voerden,
straatschenders op zijn best. Zij gaven aan
"de nachtwachten, die van een lantaarn wa
ren voorzien, de handen vol werk. Om dit
kwaad te keeren, werd in het jaar 1579
bevolen, de lantaarns, die op de bruggen
stonden, terstond na het invallen der duis
ternis té ontsteken, en voorts aap allé her
bergiers gelast tot tien ureü licht te bran
den voor de ramen aan de straat.
Deze voorschriften moesten achter her.
haajdelijk hernieuwd worden, want zij wer
den slecht nageleefd.
Bij die gebrekkige straatverlichting wokt
het verwondering, dat vuurwerk niet onbe
kend was. Natuurlijk was het niet liet mo
derne kunstvuurwerk met sterrenregen en
bchtvoorstellingen in den naohtelijken he
mel. Was <nm overwinning te land of te-
zee behaald, ontving de stad bezoek van den
Stadhouder of een ander hoog persoon, dan
werden des avonds de klokken geluid, ten
toeken, dat do illuminatie begon, die be
stond in het verbranden van teertonnen.
Ook 'als het bericht van een vrede aan
kwam, ontstak men vreugdevuren.
Het was in hot jaar 1668, dut Jan vun
der Heiden in de straatverlichting -een groote
verbetering bracht door do uitvinding en
toepassing van een rie««.we soort lantaarn.
In hoofdzaak was het een lantaarn met een
olielaimp ér in. De blikken kap liet door
openingen den walm ontsnappen en diande
tevens tort weerkaatsing van hst licht. In
Amsterdam werden zij het earst gebruikt.,
Zij werden op houten palen van ongeveer'
drie unster gezet en waiin gevuld tu«t raap.)
olie. Om dee winters hot bevriezen der olie,
te voorkomen, zotte men M das in bussen!
met lijnolie. Er werden lantaarnop8tekarS|
aangesteld, die voor het op tijd ontsteken
en blussohen moesten zorgen. Bij héldere',
maan bleven de lotapen. uit. Het aantal|
lantaarns bedroeg in 1766 te Amsterdam,
ongeveer driehonderd.
Spoedig volgden de andere eteden in Hol
land het yoorboeld van de hoofdstad en
h«st duurde niet lang, of de lantaarns van
Van dor Heiden weiden alom, zelfs in het,
buitenland ingevoerd.
In hot model van Van der Ileideü kwa
men later velerlei wijzigingen. In 1728 wou
den 'zij niet langer meer op palen gezet,
maar uit vrees voor straatschenderij met
ijzeren armen aan de huizen bevestigd.
In hot begin der vorige eeuw kwamen
de Bohildlantaarns of réverbères algemem
in gebruik, zooals wij die nu in eenigs-'
rins Verbeterden vorm kennen.
Nog altijd gebruikte men raapolie voor
de lampen. Eerst togen h-it jaar I860, toen
de rijlto petroleum bronnen in Amerika wer
den ontdekt, werd deze varvangen door pe
troleum, dio een veal sterker lichtvermogen
borit.
Omstreeks het midden «Ier vorige ccilw
word da olielamp in do groote stadon ver
drongen door het gaslioht. Van lieverlede
ging mon ook in kleinere plaatsen over tot
het oprichten van gasfabrieken en tegen-
w«x*r«lig is «ar geen plaats van oanigo betee-
k«mis, dio er geen bizit, of uit «seu naburige
plaats gas betrekt. Oorspronkelijk word de
som, dio door don gasverbruiker aan den
fabrikant moest worden betaald, afhanko-'
lijk gestold van hot aantal gasvlammen, die
door hem gebezigd worden. Spoidig echter,
heeft men doze manier, om het gasverbruik
te bepalen, varvangen door een nauwkeuri
ger middel. Dit middel is nu nog in ge-'
bruik en bestaat in het bepalen van de)
kubieke hoeveelheid gas, die bij een stand
vastige spanning woadt gebruikt. Daartoe
dienen de gasmeters.
Het gasgloeilicht deed ongeveer een twin
tigtal jaren geleden zijn intrede. Terwijl
bij de oudo mander van verlichting de in1
het gas aanwezige kooldoelen aam het glooien'
worden gebracht en zoo het lichten ver
oorzaken, werkt bij het gasgloeilicht dé
vlam slechts als warmtebron, terwijl het,
lichten woadt opgewekt door oen boven de1
vlam opgehangen glooilichnam, het zooge
naamde kousje. Op vele plaatsen wordt hot
gasgloeilicht voor de straatverlichting toe-,
gepast.
Ofschoon het elootrisoh licht roods in hot
midden dor vorige oouw bestond, hoeft heb
éérst in de laatste twintig jaren uitgebreide,
toepassing gekregen. Electriaohé sbraatver-1
lichting is oven wel in ons land nog verre,
van algemeen. In cmzo groote steden wordt]
hot enkel gebruikt voor dio verlich
ting dér hoofdstraten en groote pleinen. Toeli
maakt hut eleotrisoh licht veroveringen opi
het gaslicht. Ook buiten do steden bogint
mén met den aanlog van electrischo licht-]
installaties, voaknataeiijk daar, waai- nog
geen fabrieken Zijn eh toon dus nog vrij is,1
lü de keuze tusschen gas- en eleetrisch liohti
In de electrisoho lampen bastaaal allerlei
95'Stemen. De vroegeoi kooldraadlampen zijn
gTootendeols verdrongen dwr de metaaldraad-'
lampen. Voor straatverlichting op grooter
schaal worden nog altijd z.g. booglampen'
gebruikt, waarbij het lichtgevend vermogen
wordt veroorzaakt door het overspringen van,
oen eketrisohe vonk tusschen twee kool
spitsen. Het lichtvermogen der metaaldraad
lampen bestaat in het gloeien van een me-
taaldraad in het luchtledige.
In ons waterrijk landje behoort de pa
rapluie nil eenmaal tot de onontb^erlijkst©
zaken.
Wunnecrr we ons regenscherm opsteken,
zoodra, wy .dei eerste druppils voelen,, den
ken "wij er niet aan., hoeveel moeite cn zorg
ar tnooddg1 ia geweest, om dit 200 nuttig
voorwerp uit te vindon en licwvclo eeuwen
men zich in ons -vochtig klimaat zónder de
parapluie heeft moeten behelpen.
terwijl het bonté, gracieuze 2onnèsche4un'
op teem roemvol verleden kan bogen eb reèds
in de klassieke tijden van het oude Grie
kenland bekend was, is het bescheiden re
genscherm' lang «en stiefkind van de ge
schiedenis geweest. Volg on 9 oude oorkonden
toóeten de Chineczen zich reeds vroeg van
regenschermen hebben bediend; bij hen wa
tten het vooral gotoarde of gelakte scher
men, die goede diensten bewezen. De sok er -
toen waren van zeer groots afmetingen, rijk
versierd, cn dikwijls met geolied papier
overtrokken; zelfs do paarden worden er
door tegen de vochtigheid beschermd. De
JEuropeesohe voLkeivm wisten in do middel
eeuwen nog niets van de paropluie. Wel bc.1
weert Duménil het tegendeel, maar Alfred
ÏYanldin verzet zich met klem togen de op
vatting van Duménil. Wel kenden do mid
deleeuwen middelen tegen den regen, ïmnir
het scherm behóórde niét tot de vindingen
van dezen tijd.
Zelfs in de vijftiende ten de zestiende
eeuw moesten de menscheu nog door don
zwaren, waterdichten' mantel voor de erg
ste stortregens beveiligd worden, terwijl de
vrouw zich met ©cn ïeuzendcek behielp, die
haar van top tot teen inhulde. Dan kende
men nog het regenkleed en liet regenschort.
Het regenkleed was een zwarte doek, die
over het hoofd getrokken kon worden. Aan
don dook was n.l. ©on mutsje bevestigd, met
een vriendelijk knikkend kwastje van boven
versierd. Dat mutsje diende om het hoofd
te beschutten. Zulke regenkappen, d© „ba-
la ndras", de tot in de 17de eeuw algemeen
gebruikelijke vervanging van het regen
scherm, bedekten hoofd en bovenlichaam, ter.
wijl het regenschort, een lango rok, h©t
onderlichaam beschutte. Dc. danigs uit liet
renaissunce-tijdpcirk hielden er dus een re-
genkostuum. op na.
De Francoises waren met zulk een lastige
en minder elegant© kleeding ntet tevreden;
zij wilden iets smaakvollers hebben. Onder
Hendrik IV kwamen reusachtige, met zijde
gevoerde regenhoeden in gebruik. Volgens
sommigen kwam men door deze geweldige,
hoofd en schouders overdekkende vilten kod
den, voor het eerst op hét denkbeeld Van
de parapluie. Zeker is het, dat omstreeks
het midden der zeventiende eeuw te Par
rijs met het waarschijnlijk uit het Oosten
ingevoerde zonnescherm ook de parapluie
haar intrede deed.
Een handig man kwam op hot denkbeeld,
het zonnescherm of de parasol met wasdoek
en dan met zwart© zijde te overtrokken, om
het 200 als bescherming te dom dienen
tegen den regen. Scheiding tusschen negen
tal zonnescherm was er toen nog niet.
De parapluie is in den tijd van Lodowijk
XIV een zeer zwaar, omvangrijk on moei
lijk te hanteeren meubel; meestal wordt zij
mot voel inspanning onder dsn arm gedrag-
gen, De zware zijde w«ard door oen dikken
ring bijeengehouden, dio bij hot openen in
de hoogte geschoven word. ZuLk een „be
steedster" vond vooral onder het schoon©
geslacht, niet veel vereerders.
Populair en algemem gebruikt word het
regenscherm nu earst, toen in liet begin
detr achttiende eeuw Jean Maai us do para
pluie in beginsel denzelfden vorm gaf, die
zij heden nog bezit.Marius was de uit
vinder van het „zakregenscharm", en ver
kreeg het monopolie, om alleen deze para.
pluiea te mqgïü vervaardigen. In het. offi-
oieele stuk. waarbij dit monopolie wterd ver
leend, wordt vermeld, dat rnten het nieuwe
regenscherm door zijn kleinheid 011 licht
heid altijd bij 2ich kan dragen, om zich
hiervan naar behoefte te bedienen, waar
door hoeren en dairies, die de huidige regen
schermen wegens hun grootte on zwaarte
iniet onder den arm kunnen dragon, zonder
moeite gelegenheid krijgen, zich over déze
nuttige uitvinding te verheugen;
Deze parapluies van Marius, wezenlijk
voel kleiner en gemakkelijker dan de vroe
gere, ofschoon nog „bes-tctedsters" tegenover
do keurig© en élégante instrumentjes, wiuir.
vau onze dames zich thans bedicnón, k\ya.
men nu spoedig algemeen in de mode. Spoe
dig drong de tijding van deze nieuw© uitvin
ding, ook tot Engeland door, waar men do
parapluies zeer noodig had. Eerst maakten
alleen cafó'a van de nieuwighadd gebruik,
die aan hun klanten bij hevige iv.g\mbuien
regenschermen kenden. De roem echter, zijn
land gen ooien met de parapluis te hebben
vertrouwd gemaakt, komt toe aan sir Jonas
Hamway, die als eersteling in 1750 toet
©en cnegenscherm gewapend in dc straten
van Londen verscheen. Hoon, spot cn ge-*
lach wïutou zijn deel; hij werd bdeedigd
en met steeman ge wot penmaar hij bleef
volhouden cn had de genoegdoening, toon
hij in 1786 stierf, de zegepraal der pa
ra plui© in het land van den nevel nog
beloofd i© hebben.
Omstreeks dezen tijd kwamen ook do eer-
et© regenschermen naar Duitschland. In Pa
rijs vand mon omstreeks 1750 nog den ,,re.
gonschermstok'uit, di© bij het wandelen
ala steun pn bij regen als bescherming kon
worden gebruikt. In 1780 schrijft Ca.rae-
cioli; „Niemand gaat in Parijs zondcT zijn
parapluio uit, en men draagt de parapluie
zes maanden, zonder dit. instrument zesmaal
t© gebruiken. Slechts zij, dte erg voornaam
willen schijnen, maken er geen gebruik van,
want het dragen van een regenscherm is
een zeker teekeii, dat men geen equipage
bezit. 'J
Sedert dien tijd begint de zegetocht van
do parapluie doop: geheel de beschaafd© we
reld.
Deze afbeelding laat u zien den ©igenaar-
digen oortooi van een ïndiaansche. Na den
dood van haar echtgenoot tooit zich dc we
duwe aldus, om op die wijze zichtbaar
uiting te geven aan haar droefheid, ten tee-
ken van rouw alzoo.
Aan een artikel van een Spaanscken cor
respondent is het volgende over torero's
ontleend
De torero J Verbazingwekkend is de groo-
to plaats, di© de stierenvechter in het
Sp&ansche leven inneemt. Hij is een soort
nationale held, wordt genoemd in de
geschiedenis van het land en zelfs wordt
zijn naam gebruikt ter aanduiding van een
tijdperk. Zoo spreekt men van ,,den tijd
van Barcaiztequi", of ,,den tijd van Mon-
tès." Di© eerste dankt echter een deel zij
ner glorie aan den grooten schilder Goya,
di© zijn beroemden degenstoot in .,Tauvo-
machiol" vereeuwigde. Goya zelf maakte
als amateur een deel der „cuaclrilla (troep)
van Barcaiztequi uit
Zooals ik zei, worden toreros in Spanje,
zelfs nu nog, terwijl er toch reeds zoo-
voel stemmen tegen de corrida opgaan
als helden vereerd, ofschoon zij gewoonlijk
uit de onderste lagen der maatschappij op
duiken. In alle kringen worden zij ontvan
gen. Zelfs dc Koning dineert met hen, drukt
hun vriendschappelijk de hand. Dames vie
ren hen eenvoudig, en zijn er trotscli op,
een van hen als aanbidder te kunnen be
schouwen. Bij het aanbidder-zijn blijft het
gewoonlijkhuwelijken met aristocratisch a
meisjes gebeuren zelden of liever gezegd
nooit.
tooh zijn er wel onder lien, di© üit be
tere families afstammen, zooals in het be
gin der vorige eeuw Don Raphael Perez
de Guzman, die gewézen oavalerie-officieï
wus.
Francisoo Montès is ongetwijfeld de po
pulairste torero van Spanje geweest. Op
veertienjarigen leeftijd liet hij zich in de
stierenvechters-academie van Se villa opne
men. Na een zeer schitterend© loop ha an
sneed hij zijn colota" af. Eon torero, die
zijn eoleta ('d.i. de haarvlecht, die hij ach
ter op het hoofd draagt) afsnijdt, doet af
stand van het gevecht. Maar Montès kreeg
daarna heimwee naar zijn vroeger beroep
cn eenmaal, dat hij zijn handigheid nog
eens toon en wild©, werd hij door een stier
opgenomen en doodelijk gewond. Geheel
Spanjo beweende zijn dood.
De meest geliefde toreros zijn
Bombita, GaUito, Minuto, Fuenles en
Maohaquito. Vooral de eerste, Borubita,
heeft door zijn j eu&d, overmoed en handig
heid, maar vooral elegantie, zich populair
weten te maken en is de meest gezochte.
Qallifco, na Bombita zeer bemind, had de
hand van BomJbita's zuster gevraagd. ,,Ik
wil geen Zigeunerbloed in mijn familie!''
antwoordde Bombita op het aanzoek, daar
GaUito van Zigeuners afstamt. Sinds dio
weigering en de beleediging bestaat groote
haat tussohen beiden eai al moeten zo vaak
samen in een arena optreden, nooifc zal
men hen elkaar zien helpen. Bij een ge
vecht, toen Gallito verwond werd en als
door een wonder aan den dood ontsnapte,
moet Bombita laahend uitgeroepen hebben:
„De ezel!"
De onlangs gestorven Luis Mazzan»
tini genoot een bijzondere voorliefde bij
het Spaansche publiek, en er waren wei
nigen, die hem evenaarden in handigheid
en finesse van stoot. Hij volbracht zijn werk,
het toebrengen van den doodelijkon degen
stoot, met bestudeerde zekerheid en leid
de het gevecht werkelijk volgens alle regels.
Hij heeft millioenen verdiend (en weer opge
geten) en doodde meer dan vijf duizend stie
ren. Bovendien beoefende hij in vrije uren
schilder- e-n dichtkunst, waarin hij (mis
schien ook omdat hij als torero reeds be^
roemd was) een aardig succes behaalde.
Hoewel studeerende in de rechten, te
gon hij reeds jong onder het pseudoniem
Plumeta, als banderillero in de cuadrilla
van den toen bekenden Mosquito.
Op een Zondag, dat zijn cuadrilla in de
arena van Se villa optreden moest en Maz-
zantini, nog op het Liceo zijnde, straf had,
en niet uit mocht gaan, ging hij naar den
rector en verzocht om opschorting van de
straf.
„Onmogelijk V' antwoordde deze.
„Maar vandaag, meneer, is er corrida
de toros
,,Nog boter, dan zal j« voor straf noch
Mosquito, noch Plumeta zien."
„Maar ik ben Plumeta!"
De leer aar dacht, dat hij hem in 't ootje
nemen wilde, maar Mazzantini liet zijn di
ploma als torero zien.
Gelukkig bad hij met een amateur te
doen, dio de corrida niet van een harer
attracties berooven wilde, en kreeg hij vrij.
Hoewel hij het groote fortuin, dat bij
later maakte, weer verteerde, en herwon,
eindigde bij zijn dagen tamelijk armoedig
aIs gemeente-klerk te Madrid. Kort voor
zijn dood had hij den degen, die zooveel
„mooie stooten" gegeven had, aan den jon*
gen koning Emanuel II aangeboden.
Vaak gebeurt, het zoo, dat toreros mid
den in een schitterende carrière zich plfcfe-
seling terugtrekken, en gewend aan groote
weelde, tooh ineens de armoede hoven dit
leven van gevaren -rkiezen, of gaan terep
op wat zij toevallig overspaarden. Dit
dan meestal na. een ongelukkig voorv.il, een
lichte verwonding, of een oogenblik, dat
♦ij den dood voor oogen hebben gehad. Dit
doet hun het. vertrouwen in eigen vlugheid
verliezen, en zij worden bang. Zonder zelfi
7