ZONDAG5B1AD*
1EID5CH DAGBIAD
RECEPT.
31 ïtecember.
Anno 1910.
Goed begin op Oudejaarsavond.
vertrouwen vechten zou hetzelfde zijn als
den dood zoeken 1
Vóór iemand het tot gediplomeerd torero
gebracht heeft, moet hij heel wat prooven
en jareü van oefening meemaken. Al van
heel jong af gaat hij dagelijks met stieren
om, bestudeert hun karakter, de manier,
waarop zij aanvallen, zelfs den blik hunner
oogen; hij begint met de capa te werken,
jaren lang, dan eindelijk voelt hij rich in
staat de banderillas te plaatsen, en heeft
hij dit eenige jaren goed volbracht dan
mag hij den degen hanteeren. Ook dat vor
dert jaren oefening, en meestal wordt een
torero niet bekend vóór zijn dertigste jaar
Toch zijn er uitzonderingen (als Bombita),
die veel vlugger naam maakten; dan zit
hun de moed of de levens verachting en de
strijdlust in het bloed.
Een goed torero verdient 6000 pesetas
(pesetas is zestig cents) per corrida, waar
in hij drie der zes stieren doodt, en elk to
rero rekent op oiroa vijftig corridas per
jaar in Spanje, en een veertigtal in Zuid-
AmerikaHun inkomen is dus soms 500,000
pesetas, vaak meer, per jaar; waar echter
onkosten afgaan voor zijn ouadrilla, die hij
telf betalen moet, gouden kostuums, etc.
Sparende toreros zijn er weinig. Zij ne
men het er royaal van, hebben rijtuigen,
sen paai' auto's, enz.
Hoezeer zij geëerd en bewonderd wor
den blijkt wel uit iets, wat ik eens te Madrid
zag. Over de Calle Alcala wandelde de Ko
ning, gevolgd dooi' vele nieuwsgierige kij
kers. Aan de andero zijde van de straat
wetrd juist een bekend torero ontdekt en alle
nieuwsgierigen liepen naar hem over, zoo
dat do Koning weldra alleen en de torero
door honderden gevolgd was.
Geluiddge koningen, die toreros tegen
komen en dan rustig hun morgenwandeling
kunnen doenl
Amerika's Dankdag.
In een Amerikaansche correspondentie
lazen wij:
Het was 24 November „Tlianksgiving-
day'' de laatste Donderdag in Novem
ber 1 een algemeene feestdag voor den
Amerikaan, voor jong en oud, arm en rijk
een dag, waarop al de familieleden bij
elkander komen om te zamen den grooten
maaltijd midden op den dag te genieten.
Bij dezen maaltijd mogen de gebruikelijke
Thanksgiving-gerechten, namelijk kalkoen
(„turkey") en „mince-pie" niet ontbreken.
Een ieder, die het slechts even betalen kan,
heeft op dezen dag een „turkey" op zijn
tafel.
Onlangs vertelde men mij' van een dame,
wie door al haar bedienden de dienst werd
opgezegd, omdat men in de eetkamer der
gedienstigen op „Thanksgiving" geen kal
koen op tafel had geüad; waaruit wel
blijkt, dat de „turkey" op Thanksgiving-
day even onmisbaar is als in Holland het
krentenbrood met Paschen.
Het is een oud gebruik: het vieren van
dezen dag; het dateert van 1621. Volgens
de overlevering kwamen ongeveer 100 En-
gelschen, die om godsdienstige redenen uit
hun land verdreven waren, in 1620 met de
„Mayflcrwer" naar Amerika en vestigden
zich in Plymouth aan de „New-England"-
sclie kust. Het is u, in Nederland natuur
lijk bekend, dat velen dier landverhuizers
jarenlang de godsdienstvrijheid in het
verdraagzame Holland hadden mogen ge
nieten. In Leiden en Amsterdam hadden zij
een bestaan gevonden. En uit Delfshaven
ondernamen zij die groote reis. Die meu-
schen moeten in de Nieuwe Wereld ontzet
tend gebrek geleden hebben; zij hadden bijna
niet te eten, en veel leden zij ook van de
koude; daarbij moet men er nog rekening
mede houden, dat de meesten onbekend
waren met het ruwe leven, dat zij toen in
de wildernissen moesten aanvangen. Meer
dan de helft van de kleine kolonie „pil
grims" (zooals de Historie ze noemt) kwam
dan ook dien winter van gebrek en ellende
.om, maar degenen, die overbleven, de ster
keren, de onversaagden, begonnen in het
voorjaar het Jand te ontginnen en daarna
te zaaien en wisten zich gedurende den
zomer in het leven te houden met wat visch
en wild, dat zij machtig konden worden.
Toen kwam de goede tijd, toen kwam er
een einde aan al de ellende; een rijke
oogst loonde hun zwoegen en volharding.
En de gouverneur stelde een dag in, in hes
late najaar, om dien geregeld met een
groot feest te vieren, om God te danken
voor al Zijn onvoorziene weldaden. Dat
was de eerste Thanksgiving-day; in 16211
Men hield een extra-dienst' in de zooge
naamde kerk (een boomstammenhut) en
men trachtte een zoo rijk mogelijkmiddag
maal te bereiden. Rundvleesch was er ech
ter niet, want men bezat geen vee, en zoo
doende besloot men eenige mannen uit te
zenden om wild te vangen. Beladen kwa
men dezen terug. Met wat? Met over de
200 wilde kalkoenen. En daarom was dat
een vleeschschotel op dien onvergetehjken
Thanksgiving-day, nu 289 jaar geleden 1
Welk een verschil met nu! Die ontbering
toentertijd en die overweldigende voor
spoed en weelde heden ten dage in zoovele
huizen in de Staten van Nieuw-Engeland 1
Bij ons brandde het haardvuur en wierp
een fantastisch schijnsel op de gedekte ta
fel, waarop in het midden, ais „center
piece" in plaats van de gebruikelijke blpe-
men een groote uitgeholde pompoen (pump
kin) prijkte, waaraan eeu hengsel gesneden
was, en druiven, bananen, onz., enz. Mid
den tusschen de vruchten prijkte een vogel
met een bordje in zijn bek: „Wishing you
all a bright and blessed Tlianksgiving-day.
Een pompoen met Thanksgiving op tafel
te hebben is een gewoonte, die door vele
Amerikanen, die in „the country'' wonen,
nog in eere gehouden wordt.
STOFGOUD.
Nieuw j aarsmor ge n.
Vernieuwing, ja! van lichaam, hart on
(geest:
Dat zij de beê,
Waarmeê
Wij u beginnen.
Nieuwjaar 1...
Nieuw leven nieuw beminnen.
Nieuw strijden nieuw verdragen nieuw
(verwinnen
Nieuw hopen en gelooven 't allermeest.
Dr. J. P. H e ij e.
D e T ij d.
Men scheldt don tijd voor kort, ja, veel
te snel van gang;
En elk zoekt tijdverdrijfis dan de tijd
niet lang 1
J. V o s.
Engelse he koek.
Men smelt een half pond looter, giet zo
van het bezinksel en laat haar weer stol
len. Nu roert men ze zaoht in Bain Marie
en voegt er gaandeweg bijzes eierdooiers,
een grooten lepel gesnipperde sukade, een
theelepeltje fijne kaneel, een half theele
peltje fijne kruidnagelen, een half pond
gestampte witte suiker en twee ons kren
ten, die goed gewasschen en even gewarmd
moeten zijn. Deze massa wordt flink besla
gen, gedurende twintig minuten of langer,
totdat er blazen in koinen. Dan roert men
e«* luchtig het stijfgeklopte eiwit doorhéén,
met drie lopels aardappelmeel of maïzena
en een glaasje madera of rum. Men doet het
dan in een vuurvasten, met boter besmeer
den schotel en bakt den koek in den oven
bij matige warmte, gedurende één uur ot*
vijf kwartier. Met poedersuiker en kaneel
bestrooien.
A.XiIi!E3&Iida
Excuus gov raag d.
De Duitsche tooneelspeler Beckmann had
bij een voorstelling to Berlijn van een rol,
die hij spelen moe^t, een type gemaakt, dat
zoozeer op den dagbladredacteur Frankel
geleek, dat iedereen dien er uit herkende en
de toeschouwers lachend „Frankel" riepen.,
De journalist diende een aanklacht in en
de acteur werd veroordeeld hem in rijn huis,
ten aanhoore van getuigen, verschooning te
vragen.
Op het bepaalde uur zat Frankel met zijn
gezin en een aantal vrienden en bloedver
wanten de komst van Beckmann af te wach
ten. Een halfuur wachtte men tevergeefs.
Daar ging eindelijk de deur open en Beck
mann keek de kamer in.
„Woont hier meneer Meier?" vroeg hij«
„Neen," antwoordde Frankel.
„O, dan vraag ik u excuus", zeide
de acteur en ging weer heen, zoo gauw als,
hij kon, blij, dat hij zich aldus van zijn straf -
opdracht had gekweten.
Een verstandige vader.
De schoolautoriteiten hadden besloten,
dat er een medisch onderzoek zou worden
ingesteld naar de oogen der kinderen op
de scholen. En de ouders van die kinde
ren, bij wie een gebrek gevonden werd,
werden aangeschreven.
Zoo kreeg ook do vader van zekeren
Willem een papier met:
Waarde Heer 1 Deze is dienende u te
melden, dat uw zoon Willem teekenen van
astigmatisme vertoont, welke onmiddellijk
moeten bestreden worden. Uw dn., enz.
Willem's vader antwoordde:
Waarde Heer! Ik heb niet goed begrepen
uit uw schrijven, waaraan. Willem zich nu
weer schuldig heeft gemaakt; maar ik heb
hem dadelijk 'n goede afstraffing gegeven cn
geef u permissie Qm het vandaag nog eens
te herhalen. Wat of dat is met dien jongen
weet ik niet, maar we zullen hem wel klein
krijgen. UEd. dw. dn., enz.
Naïef. Telegraaf beambte
(tot een boer): „O, wou je weten, beste
man, wat een telegram grooter dan tien
woorden per woord kost? Voor één tot tien
woorden meer een dubbeltje."
Boer: „Nee, dat dat dat is me te du du
duur, want ik stó stóstotter."
Straf. Mama (met Jantje bij de
oude, leelijke tante op bezoek komend)
„Jantje, wil je wel eens dadelijk tan($ een
zoen geven!"
Jantje: „Maar ma, ik ben toch zoet ge
weest."
Nooit verlegen. Professors
„Ik ga nu, mijne heeren, aan dezen kik-
vorseh de groote hersenen ontnemen en het
gevolg zal wezen, dat het. dier niet meer
springen kan."
De operatie geschiedt en de kikvorscb
springt van de tafel op den grond. Algemee
ne hilariteit van het auditorium.
„En zoo zien de heeren" dus vervolgt
de professor droogjes „hoe weinig her
senmassa er toe noodig is, om een geheel
auditorium aan het lachen te maken.
Burgemeester: „Zoo, is dio bede-
Laar brutaal nog geweest ookl"
Bediende: „Nu, dat kan ik u ver
zekeren; hji was zoo onbeschoft alsof hij
de burgemeester zelf was."
Zonderling verwijt. Redac
teur (tot een reporter, die te laat
met een bericht komt): „Je bent een verve
lende vent. Je brengt altijd nieuwtjes,
wanneer ze al gebeurd zijn."
„Dokter, dat voortdurende gebel met
die kerkklokken kan ik niet uitstaan. Ik
word er zenuwachtig van."
„Dan moet u order geven, dat ze wat
zand voo^ uw deur strooien. Dat zal het
geluid wel dempen."
Buiten. Jongedame: „Wel,
Van Somere, wat is dat varken vetl"
Boer: „Ja, juffer, 't is een lust. Jij
moet nog veel veranderen vóór je er zoo
goed uit zult zien."
Wo. 16602.
m
tiu! ï*1•i*riri••Vx
MïvXvZ 11il jluii;hi tljhnlihlilïh
VAN HET -t'
Is er wel één avond* welke den mensch
meer tot nadenken brengt dan de Oudejaars
avond
Do prettige, gelukkige dagen, welke men
in het afgeloopen jaar beleefd heeft, gaan
voor bet oog voorbijmaar ook de sombere
en treurige doemen voor ons op. Deze heeft
een vriend of een vriendin, gene een trouw
echtgenoot, een ander een dierbaar kind,
een zuster of een broeder, een moeder of
een vader te betreuren.
Gelukkig dengene, die met vrienden of
familie den Oudejaarsavond kan doorbren
gen, want, heeft men niemand, zooals met
mij het geval was, dan zal men den iaat-
eten avond van het jaar als een der minst
welkome begroeten.
Ik had mij in September als jong dokter
in een der groote provinciehoofdsteden ge
vestigd en mij met hart en ziel op de
praktijk toegelegd. Doze was echter nog
niet uitgebreid. Wel ging ik 's morgens om
tien uren uit en kwam niet vóór etenstijd
thuis doch dat was meer om den mcnschen
te doen gelooven, dat ik het druk had, hoe
wel ik dikwijls slechts vier patiënten per
dag bezocht.
Ik had mij nog zeer weinig vrienden ge
maakt en daar mijn. ouders gestorven waren
en iik slechts een paar verre bloedverwan
ten in Z. had, zag ik mij genoodzaakt den
Oudejaarsavond alléén door te brengen.
Had ik slechts een bekend gezicht tegen
over mij kunnen plaatsen, het zou mij goed
gedaan hebben; doch mijn hospita bracht
den avond bij haar familieleden door en ik
dacht er al over de oude, kreupele meid uit
de kouken te halen, om mij gezelschap te
houdcD. Tooh bleef ik alleen ritten.
Het was mij in den laatsten tijd een soort
van wreed genot geworden, in mijn een-
>zaamheid alle sombere herinneringen op te
halen en die één voor één uit te werken,
zoodat ilk op weg was, een echte Nurks te
worden.
Tegen halfnegen werd er gescheld en
hoorde ik de oude Trüi naar voren strom
pelen. Even daarna kwam zij mij zeggen,
dat zij een meisje in de spreekkamer ge
laten had. De minste afleiding in mijn onge
zelligheid was mij zeer welkom.
Ik ging do spreekkamer binnen en zag een
arm, verkleumd schepseltje, dat, zoodra het
mij zag, uitriep: „Ik zie het, ik ben terecht,
u is mijnheer Van Doorn uit onze vroegere
woonplaats; ik heb u gisteren gevolgd tot
bij dit huis en het dadelijk aan moeder ver
teld, die het niet gelooven kon, omdat zij
meende, dat u nog student was."
„Mijn lieve kind", zei ik, „wie ben je, dat
je mij zoo goed kent?"
„Mijn moeder is mevrouw Steinman".
Ik keek haar scherp aan en ja, toen her
kende ik in dat gezichtje de trekken van
de kleine Anna Steinman, het dochtertje
van den kassier.
„Wij wonen sinds den doo<Fvan pa hier",
vervolgde zij, „doch sedert vier maanden is
moeder zwaar riek en de dokter is niet te
ruggekomen, omdat wij het ziekenfonds
niet meer bétalen konden. Och, mijnheer
Van Doom, u is nu zelf dokter; toe, kom
eens naar moeder kijken, want zij is zoo
zwak cn zoo riek
„Wil ik mijnheer den weg wijzen?" vroeg
zé; „het is een heel eind en ik ben bang,
dat do dokter het niet vinden zaL"
Ik antwoordde niet direct, want ik stond,
in gedachten verzonken, het meisje gade te
slaan, dat een langen weg had afgelegd op
een paar schoenen mot gaten.
Zij scheen mijn zwijgen verkeerd uit te
leggen, want terwijl rij oen blik op zichzelf
wierp, zei ze: Vergeef mij, mijnheer; ik
vergat dat ik zoo arm gekleed ben, en..."
„Dat is niets, mijn kind", hernam ik
„maar wij zullen een rijtuig nemen."
Ik nam het meisje bij de hand en braohfc
hot naar de keuken, terwijl ik de meid ver
zocht, het een paar boterhammen en een
feop warme koffie voor te zetten. Ik ging
inmiddels een rijtuig halen en toen ik te
rugkwam, was mijn kleine geleidster gereed
en reden wij weg. Onder het rijdon had ik
tijd, na te denken.
Het was ongeveer drie jaren geledeD, dat
de heer Steinman dood in zijn bureaustoel
gevonden werd.
Hij genoot tijdens zijn leven het vertrou
wen van het stadje cn do mensohen uit den
omtrek. Dat vertrouwen had bij echter
schandelijk misbruikt door speoulatiën, die
verkeerd afgeloopen waren, te dekken met
do hera toevertrouwde geldon. Wat bleef
de arme weduwe, die tooh onschuldig was,
anders over, dejn alles, wat zij nog bezat,
ia dc banden der crediteuren te stellen, die
dertig procent uitbetaald kregen, doch er
zich niet om bekommerden, hoe mevrouw
Steinman in haar onderhoud cn dat van
haar dochtertje zou voorzien. Vandaar, dat
rij het besluit nam, naar hier te- gaan, ten
einde tevens buiten liet bereik van haar
praatzieko kennissen te komen. Vroeger
bezocht ik de familie Steinman vrij vaak,
terwijl ik de laatste, treurige berichten voor
een paar jaar van een vriend vernomen had,
die mij was komen bezoeken.
Anna stcfordé mij in mijn overpeinzingen,
dóór tnij te zéggen, dat wij bij haar woning
waren.
Ik gaf den koetsier een teetken, om stil
te houden, en beval hem, te wachten. Daar
op gingen wij een gang door, waar eenige
bouwvallige huisjes stonden.
„Wees voorzichtig, mijnheer," zei Anna,
die vooraan ging en een deur van één der
huisjes open deed. Die waarschuwing was
niet overbodig, want hoewel ik bij mijn air-
me patiënten menige steile trap beklommen
had, was deze wel de steilste, die ik ooit
gezien heb. Zonder halsbreken kwam ik bo
ven en nu aanschouwde ik door de geopen
de portaaldeur een tooneel, dat mij den
adem schier benam.
Een naohtpitje verlichtte flauw een klein
vertrek. Rechts, op een zak stroo, lag een
bleoke, magere vrouw, waarin ik met moeite
de eens zoo levenslustige, knappe mevrouw,
Steinman herkende. Het eenige ameuble
ment bestond uit twee stoelen en een tafel*
die nog van vroegere welvaart getuigden
en zonderling afstaken bij de kale wanden.
Ongezonder woning en armoediger omge-»
ving had ik zelden gezien.
De zieke bad mij dadelijk berkend en
trachtte zich op te richten.
Ik knielde bij baar neder en sprak baar
eenige hartelijke, vertroostende woorden
toe. Zij verhaalde mij baar ellende; hoe zij
baar beet gedaan had, iets te verdienen,
doch dat rij riek geworden was. Daardoor
was zij genoodzaaüct geweest, bet weinige,
dat zij bezat, te verkoopen.
Ik bracht bet gesprek langzamerhand op
haar riekte en bemerkte maar al te zeer, dat
te weinige en slechte voeding de hoofdoor
zaak van haar kwaal waren. Ik sohreef een
recept, dat ik bij mij hield, om zelf klaar to
maken, en zeide, binnen een uur terug te
zullen rijn. Buiten gaf ik den (koetsier or
der, mij naai' een smid te brengen, waar ik
een fornuis bestelde. Wel bad de smid er
veel op tegen, om op Oudejaarsavond uit
rijn huiseljjken kring te loopen, doch bet
verhaal van de ellende, die ik aanschouwd
had, maakte ook op hem indruk, zoodat bij
mij beloofde, bet fornuis te plaatsen, ter»,
wijl hij ook voor brandstof zou zorgen.
Van daar reed ik naar buis terug en mijn*
eerste werk was, de oude Trui, die in baar
stoel zat te dommelen, wakker te maJken en
haar te verzoeken, alle eetwaren, die zij in
hujs 'bad, in te pakken. De goede oude keek
mij aan op een manier, waarom ik onwille
keurig moest lachen, maar begon toch de
provisiekast na te zien.
Intuascben maakte ik bet reoept gereed
en toen ik (klaar was, stond er in de spreek
kamer een groote mand met levensmiddelen,
die ik met den koeteier in het rijtuig plaat-'
ste, en aldus toegerust reed ik terug naar,
de armelijke woning.
Mijn koeteier begon er ook schik in te
krijgen, want bij bracht de mand en do
dekens alleen naar boven, terwijl ik zijn)
paard vasthield. Na hem een belooning ge
geven te hebben, liet ilk hem weggaan.
Toen ik 'het kamertje binnenging, kwam
mij een aangename warmte te gemoet; de'
smid bad woord gehouden én allee in oudé
gebracht.
De ontvangBt beschrijven van moeder en
dochter kan ik o-mogelijk. Het kind vloog
mij om den hals, terwijl de zieke rich met
behulp van haar dochter van baar leger had
opgericht en sidderend van ontroering mijn
banden greep.
„Dank.... dank", was alles, wat zij ver»
mocht te zeggen.
„Kom, kom, mevrouw Steinman", zei ik^
aangedaan. „Hoeveel gezellige avonden heb
iik vroeger niet bij u doorgebracht en zou
ik u niet eens de behulpzame hand mogen
bieden?"
Ik begon de mand uit te pakken en be
merkte tot mijn groot genoegen, dat Trui
voor het noodige uitstekend gezorgd had. Ik
plaatste een en ander, op do tafel en n®