Een aardig bnwelijkscadeautje.
keer bijl Petertje had blijkbaar den roet
Teretuikt.
„In de eerste plaats is het dus zaak, den
schoen uit te trekken," dacht de oude man,
„anders gaat de roet zoo pijnlijk zwellen."
Maar dit was toch al niet meer mogelijk,
en dus moest het leer doorgesneden wor
den met zijn scherp zakmes. Het kind leed
ontzettend onder deze bewerking en toen dit
klaar was, moest het natuurlijk naar huis
gebracht worden en dit nog wel heel lang
zaam en voorzichtig omdat het kind an
dere te veel pijn had I Toen de goede oude
baas bij Peter's ouders aankwam met zijn
zwaar, levend vrachtje, ontstelden vader en
moeder hevig; baas Houilloz stelde de ver-
aahrikte ouders echter zoo goed mogelijk
gerust en zonder toen verder eenig bedankje
af te wachten, haastte hij zich naar zijn
oven, om te zien, of die nog aan zou zijn!
En toen hij dan weer binnentrad in zijn
werkplaats, zat daar, dioht bij het warme
vuur, een oude, grijze man, die gevraagd
had, om zich even te mogen wormen, wat
de kleine Mies natuurlijk zonder eenig be
denken had toegestaan. Maar het vuur was
nn veel te koud geworden om nog te kunnen
smeden en dus was hij gedwongen bij den
oven te blijven staan.
„Waarom werk je niet, baas?" vroeg de
vreemde oude.
„Wel, ik kan niet; ik heb geen steenkool."
„Maar waarom haal je dan niet?"
„Je kunt toch maar geen steenkool gaan
halen, zooals je hout kapt in het bosoh."
„En weet je dan niet, dat je hier dicht
bij steenkool kunt vinden in overvloed? Ga
maar eens hïor dicht bij naar den Monniken
berg en graaf daar even, dan zal je daar
zooveel steenkool vinden, als je zelf wilt."
Grootvader deed dat, en tot zijn groote
verwondering en voldoening, groef hij daar
onmiddellijk steenkool uit den grond
Dit was de eerste ontdekking van de eer
ste steenkolenmijnen dioht bij Luikl
Een waarschuwing.
De hertog van Eorou, maarschalk van
Frankrijk vernam op zekeren dag, dat er
een versje in omloop was, waarin hij be
spottelijk gemaakt werd. Hij wist een af
schrift er van in handen te krijgen en uit
eenige bijzondere toespelingen kon hij met
zekerheid opmaken, dat de hertog d'Ayen,
dien hij onder zijn vrienden meende te re
kenen, de schrijver er van was.
Hij ging naar hem toe en zeide tot hem
in een groot gezelschap.
„Mijn waarde heer, men heeft een heel
ondeugend spotdiaht op mij gemaakt, maar
de maker heeft er niet rijn onder
van wilde geiten; die we zonder veel moeite
met onze Bperen kunnen treffen."
Mahore knikte bevestigend, en toen volg
de hij, in gedachten verdiept, den neger.
Hoe lang zou hij zoo'n eenzaam leven hier
op 't eiland uithouden? En hoe kon hij, al
leen, iets ondernemen tegen zijn machtigen
broeder? Met geweld moeten zij zich den
weg banen door de dichte struiken. Vooral
de wilde wingerd vormde hier een dicht
rankennet; ook aznonium- en peperstruiken
groeiden er op en door elkaar, totdat alle
plantengroei in eens ophield. Slechts
naakte rotsen waren er nu nog en enkele
denneboomen, met groote dennenappels er
aan, die, in tegenstelling van die in ons kli
maat, zeer voedzaam en smakelijk zijn.
Holo scheen deze streek Keel goed te
kennen, want ineens ging hij door een don
ker ravijn, vanwaar men in een ruimte
kwam, waaruit een luid ruischen en brui
sen opsteeg.
„Volgt U mij maar gerust," riep de trou
we neger den Prins toe; „het water reikt
slechts tot aan de borst, en daarachter is 'n
ruime grot, die uitstekend geschikt is voor
ons doel."
Hier droegen beide mannen nu in den
loop van den dag droog gras en palmblade
ren aan, waaruit ze zich een nachtleger
spreidden.
Degrot was helder genoeg, want ze
gezet. Ik ben geen dichter en beschik over
geen andere wapenen, dan die van een edel
man. Gij, die even goed den degen als de
pen hanteert, doe mij het pleizier er op te
antwoorden, daar is het Vers."
„Nu", vroeg de hertog die deed, alsof hij
het las, „wat wilt ge, dat ik er op ant
woord V'
„Beste vriend," hernam de maarschalk,
„ge moet aan den schrijver zeggen, dat hij
nu verplicht is om zich te verbergen, ten
einde een eerlijk man ongestraft te kun
nen beleecügen; dat, als ik hem
ook ontmoet, ik hem een pak slaag
zal laten geven. Schrijf dat in proza of in
vers, zooals je wilt. Ik laat het in goede
handen aahter. Tot ziens."
De maarschalk ging weg, had de lachers
aan zijn zijde, terwijl de hertog d'Ayen zeer
verlegen achterbleef.
Bit was nu 't prettigste uurtje van üeel
den daga ails d© kleinen 200 in de kinderka
mer om moeder heen zaten geschaard en
die aan. het» vertellen was van alles en aller
lei. Maar dezen keer waren de kinderen al
bijzonder verlangend, naar wat er nu ko
men zou, want het was echt waar gebeurd
en dat is toch altijd dubbel aardig I
„Toen Vader en ik gingen trouwen wa
ren de menschen erg vriendelijk voor ons,
en van alle kanten werden ons cadeautjes
en bloemen toegezonden. Den ochtend ech
ter, dat wij van onze huwelijksreis terug
kwamen, kwam de meid binnen met een
mandje, dat zooeven van het station gé
bracht scheen te zijn en waarop stond:
„voorzichtig, levende waar!" Nu, Vader
en ik waren allebei even benieuwd naar wat
er Wel te voorschijn zou komen uit dat
eigenaardige pakje, en dachten vast, dat er
een jong hondje of katje in zat, toen er tot
onze groote verwondering een klein, zwart
varkentje in lag, :t liefste molletje, dat ik
ooit van mijn leven gezien heb
„O, wat grappig! 'n varkentje! een vet
varkentje!" schaterden de kinderen.
„En was het zwart, moeder?" vroeg
Annie.
„Ja, kindje. Nu, vroeger zou ik gedacht
hebben, dat ik nooit zoo dol had kunnen
zijn op een varkentje, maar 't- was 'n schat
Tommy noemden we hemWat hadden de
meid en de tuinman een pret, toen we het
diertje in den tuin droegen! ;t Rende en
holde daar rond als een echte wildebras;
z'n kleine krentenoogjes glinsterden van de
pret en z'n dwaas, eigenwijs staartje kw:s-
pelde in de lucht. We speelden met hem
als met een klein kindje: we deden naloo-
pertje, verstoppertje en kiekeboe, allemaal
ontving het licht door eenige reten in den
bovenwand, waardoor tegelijkertijd de
rook kon ontsnappen van 't vuur, dat Holo
inmiddels had aangelegd. Hij had al een
geit onder schot gekregen en braadde dit
boutje aan het spit, wat beiden uitstekend
smaakte, want ze hadden een vermoeiend
dagje achter den rug.
Tegen den avond ging Holo nog even
terug naar den rand van het eiland, want
een groote onrust had zich ineens van hem
meester gemaakt. En toen hij daar op den
uitkijk stond was hetgeen hij daar zag niet
bepaald geschikt om geruststellend te wer
ken. Een twintig negers, over drie booten
verdeeld, naderden het eiland, en waren
allen gewapendsommige droegen zelfs
geweren
Holo haastte zich terug naar de grot, om
den Prins mee te deelen, wat hij daar ge
zien had, want ongetwijfeld gold de aan
komst van die gewapenden hen. Reiden
liepen ze nu tot achter in de bocht van de
rots, waar ze bleven, tot de avond viel.
Toch merkten ze niets verdachts, want nie
mand het zich zien. Ze trokken toen naar
de grot terug, maar konden dien nacht de
gewenschte rust niet vinden.
Den anderen morgen ging Holo uit, om
onderzoek te doen naar het verblijf van do
gewapenden, want het was boven allen twij
fel verheven^ dat ze geland waren. Hij had
om hem wat schadeloos te stellen, dat hij
üiaar zoo alleen was.
„Knor! knor!" deed Tommy telkens h'00-1
ren alsof hij ons bedanken wilde vcor onze
kwajongensachtigheid. Dan liep hij weeri
weg, altijd met een glimlach op zijn lang
kindergezichtje, want dat hij lachen kon.
dat stond bij ons vast."
De kinderen schaterden het nu ook uit
en riepen:
„Hè, wij moesten ook zoo'n lief varkentje
hebben, toe moesje, toe; geef U er ons toch
zoo een?"
„Maar, schatten, hoe kan dat nu: in de
stad?"
Ja, dat moesten ze wel toegeven.
„Nu, Tommy dan, sliep in een hokje, dat
Vader voor hem getimmerd had in de schuur
en hoe 't nu precies kwamof de meid de
schuurdeur had opengelaten, dat weet ik
niet precies, maar op een goeden dag scheen
Tommy losgebroken te zijn en liep in de
gang, juist: toen het nieuwe kamermeisje,
Sofie, met het koffieblad, waarop een
schaaltje eieren, koek en jam, de eetkamer
wou binnengaan. Zij struikelde over den on-
deugenden dikkert en beiden schreeuwden
om het hardst, zij naar binnen op een stoel,1
met Kaar rokken wat omhoog getild en
dicht om zich heen getrokken. Ten hoogst©
ontsteld kwamen Vader en ik toegeloopen
en in het eerst hadden we sleohts oogen
voor Tommy, die zich naar wij meenden,
deerlijk verbrand moest hebben. Ik nam
hem dus in de armen en sprak hem eens'
vriendelijk-troostend toe, maar met dat
branden liep het nogal los. Toen ik Hem
weer op den grond zette profiteerde hij
van alles wat er op den vloer gemorst was
en liet zich dat wèl smaken. Sofie was echt
ter niet tot bedaren te brengen.
„Neen, bij menschen, die er zulke gekke
liefhebberijen op na hielden wou zij niet
langer blijven." En ze was niet tot rede
te brengen ook.
„En waar is Tommy eindelijk gebleven,
moeder vroeg kleine Wim.
„Och, we konden hem later toch niet bij
ons houden, hij werd tb grooten tè on
zindelijk soms; dus stuurden we hem ver-*
der ai naar een boerderij."
En alleen het bewustzijn, dat hij het daar
werkelijk beter had, deed ons berusten :a
het afscheid. Moeder zal maar eerlijk be
kennen, dat zij h'eete tranen geschreid heeft
toen Tommy weggezonden werd.
Maar daar zag Moeder, dat bii Bertie da
waterlanders al heel nabij waren, en dut.
maakte ze er maar gauw een einde aan
met een bekend aarigheidje:
„Toen kwam er een varken met een lan
gen snuit en die blies het heele vertel
sel uit!"
duidelijk gezien, dat de dno booten dicht
bij het eiland direct op den oever afgezeild
waren. Voorzichtig onderzocht hij eerst de
naaste omgeving, drong toen steeds verder
voort en omkruiste daarna 't heele eiland,
maar nergens was een spoor van gewapen
den te ontdekken; ook wa9 er geen boot
meer te zien aan den oever.
Holo ging daar, waar hij zelf zijn boot
verdekt had opgesteld, en die was naar be-
hooren nog op de rechte plaats. Zouden <ie
twintig mannen soms in het geheel niet ge
land zijn? Deze vraag kwam Koe langer
hoe nadrukkelijker bij Holo op, en toch:
hij had de boot immers onmiddellijk op den
oever zien afvaren.
Voorzichtig, tusschen het kreupelhout
door, keerde hij weer terug naar zijn mees
ter, dien hij op de hoogte stelde van zijn
vergeefsch onderzoek.
Mahore was zeer geneigd, om te geloo-
ven, dat de booten waarschijnlijk in het
geheel niet geland waren, want anders had
Holo tcch wel enkele der negers moeten
zien. Holo daarentegen was overtuigd, dat
de landing had plaats gehad.
Wie weet, zei hij, of ik het eiland wel zoo
nauwkeurig ken, als ik het er voor hield?
Waarschijnlijk zijn er nog veel meer schuil
hoeken, dan de onze.
(Wordt vervolgd).