PIMPERNEL en ALEIOA.
FEUILLETON.
PRINS STOFFEL.
Jeugdige „Sportsmen."
Anekdoten.
tot iets wat je in je eigen a oh ting zou doen
dalen."
Dol veel hield Millet dan ook van zijn
grootmoeder en twee portretten schilderde'
hij van haar, één levensgroot,- waar hij heel
lang aan gewerkt heeft, omdat hij „haar
ziel er in wilde leggen.-"
Wonder boven wonder, schijnt hij van zijn
Moeder geen portret hebben geschilderd,
want gedurende een lange, periode van zijn
loven,deed hij voel aan portretschilderen.
Ook teekende hij uithangborden toen, o.a.
„Eén Melkmeisje", voor een mèlkwinkel,
„Een tooneel#in Afrika", voor een circus,
oen Paard" voor een veearts en een „Ma
troos" voor een zeilmaker. En dat alles
slechts voor énkele francs.
En toen eindelijk zijn kunst wat meer ge
waardeerd werd, brak de noodlottige revo
lutie van 1S48 uit, voor zijn vaderland, waar
door geen mensöh meer geld had voor een
dergelijke luxe als het koe/pen van schilde
rijen. Tot overmaat van ramp brak te Pa
rijs de cholera uit en Millet en nog 'n vriend
ran hem besloten, dc gevaarlijke stad te
verlaten en zich ergens in een gehucht dicht
böj Fontainebleau te vestigen. Het kleinst
denkbare hutje was daar hun woning, maar
dAAr ook was het, dat de kunstenaar ge
ïnspireerd werd tot zijn beroemde „Zaaier",
waarmee hij zich wel niet rijk heeft geschil
derd toen, maar waarmede voor hem toch
een gelukkiger- tijdperk aanving, in rijn kun-
ttwnaarsloopba an.
Leandear, een oude koning, die regeerde
in de dagen, dat er nog feeën bestonden,
was een groot liefhebber van rozen. In het
onmetelijke park, dat zijn paleis omringde,
bloeiden ontelbare soorten rozen die heer
lijk geurden, rozen, zooals wij zé tegen
woordig zien, maar ook rozen, die nu aJ
lan$ niet meer bestaan, dis alleen aan de
feeën bekend waren.
On zijn rozen goed te laten verzorgen,
had koning Leander een bekwaam lozen-
kweeker laten komen, Sir-Ilianoe, gehee-
ten; hij had hem tot minister van land
bouw benoemd, daarna tot voorzitter van
den ministerraad.
Tot groote ergernis van de overige minis
ters was Sir-Iliance altijd in een blauw lin
nen pak gekleed met een puntige muts op,
die hem veel op een toovenaar deed gelij
ken.
Was hij ook misschien een toovenaar'?
Hoe kon hij anders elk jaar in Juni een
mooio roos hier brengen op de vergadering,
en geen klein nietig plantje, maar een
prachtigen, vollen struik.
„Sire, ruik eens dien beerlijken geur en
is het niet een prachtige kleur-schakee-
ringl"
Do koning was een en al verrukking.
Hij luisterde maar half naar hetgeen de
aiiderp ministers hém' zeiden, en mompel
de telkehs: „heerlijk, prachtig 1" Koning
Leander had een zoon, Karei, een flinken
moedigen jongen, die ijverig studeerde om
later een góéd vorst te kunnen zijn en Ilian-
ce had een dochter, Pimpernel, zacht en
lieftallig, mot hémelsblauwe oogen en ko
renblond haar, zij geleek op een van de
mooistébloemen uit haars vaders tuin. Van
hun jeugd af waren déze beide kinderen de j
beste kameraden; zij hadden elkander liun 1
speelgoed geleend en hadden onlangs el
kander beloofd met elkaar te trouwen.
Koning Leander en §ir Iliance, vonden 1
dit een heel góéd plannetje.
Maar zij hadden booze feeën en geesten
vergeten
Door zich té veel met de rozen te be
moeien, hadden zij den landbouw verwaar
loosd ook waren de geldmiddelen en'bet
leger in een slechten toestand.
In zeker jaar was de oogst geheel mis
lukt; de boeren hadden geen graan, do mi
nister van financiën kreeg geen geld in
de schatkist, de soldaten konden niet be
taald worden en zij lieten den koning-in den
steek.
De ministers wezen er den koning ern
stig op, dat hij niet juist op rozen wandel
de. De koning wist niet wat hij doen moest.
„Sire," sprak de minister van financiën,
„koning Bandrucho wil u heel gaarne bij
staan"
„Welnu, dan is aües in orde."
„Maar haj vraagt daarvoor in ruil, dat
uw zoon Karei met zijn dochter zal trou
wen."
„Dat kan niet," hernam de koniag,
„want hij is met 'Pimpernel verloofd."
„Laat dan Sir Iliance maar zien," daj
hij rozenblaren in goudstukken verander^
daar hoor ik al de muziek, die koning Baiy
druohe die met zijn dochter aankomt om
de zaak te bespreken voorafgaat."
Daar kwam koning Bandrucho aan met
prinses Aleida, zijn leger volgde.
Toen koning Leander do Prinses zag,
zotte hij een leelijk gezicht. Zij had een;
leelijke gestalte, was verbazond mager, had'
een gelo gelaatskleur, sprak door haar neus'
en stelde zich dwaas aan.
„Zeg eens," zei Bandruohe, zonder mlai-
ding en alsof hij zeker was van zijn zaak*
„wanneer vieren wij do bruiloft?"
„Noodt 1" riep koning Leander uit
„Nooit?" riep koning Bandruche! en hij
zag hem woedend aan. Daarop gaf hijj
zijn soldaten bevel, den kroonprins .gevan
gen te nemen en naar zijn paleis te voeren^
Toen Pimpernel hoorde, dat haar ver*
loofde gevangen genomen was, begon zij*
zóó te huilen! dat haar dunne zakdoekjes
dadelijk doorweekt waren en zij _een lin
nen doek moest hemen om zich de oogen af 1
te drogen. In dien doek lag haar lievelings
pop netjes ingepakt. Pimpernel had zoo'aj
behoefte haar verdriet aan iemand, te Wa
gen, dat zij tegen haar pop zei:
„O, Bertha, ik heb zoo'n verdriet en nie*
mand kan mij helpen."
Tot haar groote verbazing zag Pimpernel*
dat haar pop opstond en met c- 1 fijn stem
metje zei:
„Lieve meesteres, ik kan u wel helpen;
die dwaze Bandruchc met zijn leelijke doch
ter hooren in hetzelfde rijk thuis waar ik
ook behoor. Breng mij gauw naar de gevan
genis van Prns Karei."
Beiden gingen zij naar het vreemde land
en Bertha vroeg Pimpernel voor de poort
te wachten en geduld te hebben. De schild
wacht zag een teer, porselecnon popje, met
blauwe oogen en vlashaar; hij liet haar rus
tig doorgaan.
Bertha ging recht toe recht aan naar-dé
zaal waar de verlovingspartij gevierd 'werd.
Het heele hof was aanwezig en dwarrelde in
bonte kleedij dooreen.
Bertha maakte een diepe buiging voor
den koning cn de prinses. Daarna wondde
zij zich tot den prins en gaf hem een doosje
J£r was eens een Koning, die drie zonen
bad. Daar hij reeds op jaren was gekomen,
dacht hij er ernstig over, de teugels van het
bewind aan krachtiger handen over te ge
ven. Volgens de grondwet was zijn oudste
zoon de aangewezen persoon, maar naar
het oordeel van den Vorst en zijn minis
ters was de Kroonprins te dom om een
Koningskroon te dragen, en daarom besloot
men wijselijk een zijner broeders tot Koning
te kiezen. Maar ook tusschen deze beiden
kon men tot geen keuze komen en daarom
kwam men tot de gedachte het toeval te
laten beslissen.
Op zekeren dag liet de Koning zijn drie
conen by zich komen en sprak hun aldus
aan
„Ik h'eb U tot mij geroepen om u mede te
deelen, dat ik het voornemen heb mijn
•cl^epter neder te leggen. Het gewichtig
oogenblik is thans gekomen om uit te maken
wie Uwer mijn opvolger zal zijn. Gij mijn
beste jongen, „zoo sprak de Koning tot den
Kroonprins," gij hadt mij volgens recht moe
ten opvolgen, maar gij staat bij het volk be
kend als „Prins Stoffel" en van U verwacht
men diis weinig heil, zoodat slechts Uw
broeders voor het koningschap in aanmer
king kunnen komen Ik wil U evenwel van
de mededinging niet uitsluiten. Zie hier
drie duiven, die gisteren pas gevangen zijn
Kies ieder er één van en laat hen vliegen
zoodra gij buiten het paleis zijt. Elk Uwer
volgt de richting, die hem door zijn duif
wordt aangewezen. Let nu op wat ik U ver-
Sr zeggen *r1 Als ge *00 ieder op eigen
gelegenheid voortdwaalt, zal de duisternis
U overvallen. Het eerste het beste voor
werp waar ge U dan tegen stoot, neemt ge
mee naar huis, en hij, die mij het kost
baarste brengt, zal tot Koning gekozen
worden."
Zoo gebeurde het dan, dat de jongere
broers westwaarts gingen en de oudste naar
het Oosten trok. Nauwelijks had Prins
Stoffel een half uur geloopen, of alle6 was
in zulke diepe duisternis gehuld, dat hij
niet eens het puntje van zijn neus kon
zien. Daar stiet hij zich zoo geweldig tegen
een grooten steen, dat hij bijna achterover
tuimelde. Ter nauwernood bekomen van den
schrik, ziet hij een licht naderbij komen en
een aardmannetje rnet een lantaarn m de
hand staat voor hem.
„Wat komt gij hier doen, monschenkind,
m het rijk der kabouters?" vroeg hij. „Ik
kom hier hulp zoeken bij den machtigsten
der aardgeesten," sprak Stoffel. Men wil
mij den kroon onthouden die mij wettig
toekomt."
Daarop vertelde de Prins tot in de klein
ste bijzonderheden, wat er was voorgeval
len; en zuchtend vervolgde hij:
„Hoe kan ik dien kolossalen steen mee
nemen naar het paleis?"
„O, dat is minder, viel de berggeest hem
m de rede. Dat is voor ons een peulschil
letje. Ga gij maar terug naar Uw vader en
wij zullen zorgen, dat de steen behoorlijk
gebracht wordt."
En nog vóór hij uitgesproken had, zat de
Prins bovenop het rotsblok, in de hofzaal
voor de troon zijns vaders.
„Drommels, hoe kom jij bier zoo gauw?"
sprak de vader, die niets van het binnen
komen van zijn zoon bemerkt had. En dien
steen, lieve hemel, daar heb je ook een
aardig vrachtje aan gehad. Ik bewonder je
bovennatuurlijke kracht, doch ik kan niet
zeggen, dat je erg gelukkig bent geweestj
in het vinden van een schat."
Zoo scheen het. Maar toen de beide an-(
dere broeders thuis kwamen, bleek het dat;
zij al met veel gelukkiger waren geweest.
Ook hen bad de duistemiB overyallen. En al,
heel gauw had de een tegen een taartepan
en de ander tegen een bij'l aangestooten, die
midden op den weg lagen. Dat was wel niet-
veel bijzonders, maar zij moesten toch, over
eenkomstig 't bevel huns vaders met de ge
vonden voorwerpen naar huis terug keeren.,
„En wat brengt gij mee?" zoo vroeg de
Koning bun.
„Ik heb een taartepan, zoo lek ale een
mandje," sprak de j'ongste.
„En ik een bijl, zoo oud en verroest, dat
men er wel op naar Keulen kan rijden,"
sprak de ander.
„Dan hebt ge," sprak de vader, „niet
veel meer thuis gebracht dan Uw broer,
die zooeven hier met dien steen is komen
binnenwippen."
„Dat is onmogelijkriepen zij uit, „hij,
dien steen hier binnen brengen." En woe
dend wierpen zij hem de taartepan en de
bijl voor de voeten.
Toen raapte Stoffel de bijü op en zonder
er zich rekenschap van te kunnen geven,
hakte hij zóó duchtig op den steen los, dat
de stukken er af vlogen. Steeds harder en
snéller vielen de bijüslagen. Als glinsteren
de diamanten vlogen de splinters overal
heen, zetten zich aan de zoldering en de
wanden vast en herschiepen de sombere
zaal in een prachtig vertrek, waar de schit
terendste kleuren duizendvoudig werden te
ruggekaatst. En nu denken jullie, dat Prins
Stoffel Koning werd? Toch niet, het was
immers niet uit te maken, of de bijl steen
in diamant kon veranderen, dan wèl, of de
steen zelf uit kostbaar edelgesteente be
staan had- 1
over als bruiloftsgeschenk en om later als
speelgoed voor zijn kinderen te dienen, zoo-
als zij zei.
De prins opende het doosje, dat hem gosd
bekend was en daar lagen netjes in rijen
looden soldaatjes. Met een droevig ge
baar zette hij ze op den deksel, zooals Pim
pernel en hij vroeger doden 1
„Arme soldaatjes!" zei prins Ka^reL, „uw
groote broers, die mij moesten verdedigen
hebben mij verlaten en gij kunt mij niet hoo
ien of begrijpen, arme, looden poppetjes."
Tot zijn groote verbazing zag hij de sol
daatjes levend worden, ze werden al groo
ter en grooter, de officier trok zijn sabel en
riep met krachtige stem:
„Opgepast!" Het batiljon zet zich in
slagorde. De officier presenteerde het ge
weer.
„Prins wij rijn hiex can u te helpen, wij
zullen u wreken. Eén, twee, drie, voor
waarts, marsoh 1"
Daar weerklonk een regelmatig gestap en
weldra wajen de soldaten van kouiiig
Bandruche overwonnen en neergesaije'/L
Prins Karei is bevrijd. En de soldaten van
koning Leander waren beschaamd over de
les, die de looden soldaatjes hun gegeven
hadden.
De boeren, die zagen, dat hun toekomstige
vorst met de doahter van een eenvoudig
bloemkweeker trouwde, begonnen weer van
hun vorst te houden en betaaldeD weer hun
belasting zonder te klagen.
De rust is hersteld en cr begon weer wel
vaart te heerschen in Leander's rijk. I>e
booze fee Aleida was gevangengenomen 'en
voor haar geheele leven in een der citadels
van Leander's rijk opgesloten.
„Hallo Freddy! hou je taai man!"
En waarlijk, met een flinken uitval van
den rechterarm deelt Fred zijn tegenpartij
een meesterlijken ötomp toe. Die tegenpai rij
is Billy, die don slag kalm verdraagt,
slechts even de wenkbrauwen fronst en dan
op zijn beurt krachtig uitvalt.
Het zweet druipt den jongens langs het
gericht.
Opnieuw werden drie duiven uitgelaten
en opnieuw volgden de broeders de richting,
die hen door de diertjes werd aangewezen.
Stoffel had de bijl en de taartepan mee
genomen, die zijn broeders het oprapen
niet waard hadden gekeurd. Toen de duis
ternis intrad, bevond hij zich in een dicht
bosch. Hij legde zich' op het zachte mos ne
der en viel weldra in een zoeten slaap.
Maar te middernacht werd hij wakker. Hij
wreef zioh de oogen uit, en merkte in de
verte een prachtig huis op, dat schitte
rend verlich't was. Tegelijk werd het helder
om hem heen en zag hij honderden kabou
ters *3oor dc boomen vliegen en ever den
grond zweven; alsof zij iets zochten.
„Ha, ha," grinnikte er een, die bijna
tegen Stoffel aangevlogen was. „Ben jij
hier weer, koningszoon, wat kom je Kier
doen?" Stoffel zuchtte.
„Kom, moed gehouden," troostte de
aardgeest, „wie weet, hoe goed het nog met
je afloopt. Ik heb nu geen tijd om met je
te praten, we moeten eerst, onze taarte
pan zoeken."
„Taartepan," riep Stoffel, „wat moet je
daarmee doen?"
„Daarmee doen? het is Kefc eenige stuk
keukengereedschap, dat we bezitten. En
we hebben trouwens ook niets anders noo-
'dig, want in die pan bakt alles vanzelf.
Natuurlijk moet er vuur onder, maar voor
de rest behoef je niet te zorgen.
Nu is dat ding al twee dagen zoek en we
hebben niets anders kunnen eten dan soep
van kiezelsteentjes. Dat is me een kostje,
ik rammel van den honger."
„Hier hebt ge den verloren schat," riep
Stoffeil vroolijk uït, terwijl hij hem zegevie
rend de taartepan overgaf.
Nauwelijks had hij dit gezegd of er klonk
feta algemeen cfejosêh en weg vloog de ka-
„Halfcl" commandeert de jongere broer,
dio scheidsrechter is.
Ze gaan van elkaar, blazen even uit, leg
gen de dikke sohermhandsohoonen af en
lachen dat ze schateren.
Fred en Billy rijn inderdaad jonge bok
sers. Met zijn beiden tellen zo niet meer dan
achttien jaren: zij hebben een flink, krach
tig gezicht voor hun leeftijd, blond kort ge
knipt haar en blauwe oogen. Het zijn 1 wee
broers en die scheidsrechter, dat is hun
jongste broer, een heer van nog geen ze
ven jaar.
Nu rijn zo ook zoons van een beroemd En
ge lsch sportsman en nog konden zij bijna
niet loopon, of ze hoorden en zagen al van
boksen en schermen; en onwillekeurig
trachtten ze het toen al eens na te doen,
al rollende en buitelende over het grasperk.
Zij hebben dan nu ook al ijzersterke spie
ren en een borstkas, zóó ferm ontwikkeid
en stevig, dat menige jongen van tien, elf
jaren er jaloersoh op zou rijn
In Stockholm en Christiania hebben jon
gens van zeven jaren aJ reeds hun „skis"
je weet wel van die lange soort van schaat
sen, die dienen om op het ijs te glijdencn
het is dan ook geen zeldzaamheid, dat je
daar een heel troepje van die kleine kwa
jongens uit school ziet bomen glijden. Zo
rijden dan achter elkaar, op eenigen af
stand natuurlijk, om niet in elkaar 3
skis vast te raken. Zij hebben allemaal dik-
ke, wollen kousen of sokken aan en valt er
eens een, nu dat geeft een gelach en ge
schater, dat je wel mee moet doen, of je
wilt of niet.
Prins Olef, do kleine Zweedsohe troonop
volger, doet er ook zoo iets aaneiken
ochtend is hij in het park van den Kon!nkIij-
ken tuin te vinden op zijn skis.
In Oostenrijk is het schermen erg in do
mode. In Weenen bijv. is een heele soherm-
zaal ingericht voor de kleinzoontjes van den
Keizer.
Dan is in alle landon het rolschaatsen op
het oogenblik in vollen gang. Nu, misschien
doe je zelf ook wel mee, of anders heb je
het toch al dikwijls genoeg gezien.
In enkele groote steden vindt men tegen
woordig een kunstbaan, of anders bieden
de asphalt straten een heerlijke gelegenheid
aan. Ik wed, dat menige kleine lezeres en
bouter met een eigenaardig gefluit en met
de taartepan in de hand.
Toen werd alles eensldaps weer stil en
donker om Stoffel heen. Maar daar ginds
in dat verlichte paleis vierde men thans
feest
„Kom, ga mee," sprak de kabouter, die
onverwachts weer voor den Prins stond. En
vóór Stoffel er aan dacht, bevond hij zich
te midden der feestvierenden. Wat een ge
rechten En dat allemaal uit die eene
taartepan. Het was of er geen ©inde zou
komen. En dan die eetlust. Ongelooflijk
was het-, wat door die kleine gasten ver
orberd werd. Dcch terwijl de Prins daar
.zoo vol verwondering rond staart, valt zijn
oog op een hoogen zetel aan het andere ein<l
van de z&ri. Hij kan het nauwelijks geloo-
ven, want daar zit hij zelf in Koningsge
waad en naast hem staat een schoone dame.
Een zware donderslag weerklinkt eensklapg
door de zaal. Plotseling zijn al de aardman
netjes met het, prachtige paleis vordwenen.
.Stoffel bevindt zich weer in het midden
van het sombere bosch. Hij staart met het
hoofd op de handen geleund naar het Oos
ten, waar de lucht zich reeds met een zacht
purper kleurt. Langen tijd bleef hij zoo
in diepe gedachten ritten tot het getjilp
van een vogel rijn opmerkzaamheid trok.
Het diertje wenkte hem. Stoffel nam zijn
lans en bij'l op en volgde het. Steeds verder
en verder ging het over bergen en vlakten.
Reeds was het middag geworden en altijd
nog vloog de vogel lustig tjilpend voor hem
uit. Daar komen ze eindelijk aan den zoom
van een ondoordringbaar woud.
Er was geem mogelijkheid zich een weg
te banen door het booge struikgewas en toch
was het, alsof de vogel hem bleef wenken.
Daar schiet hem te binnen, dat hij een bijl
bij ach heeft ec weldra klonken de slagen
lezer op den verjaardag een paar rol
schaatsen boven aan op het verlanglijstje
heeft geplaatst, of andera hoopt op een goe
den inval van den milden, grijzen Sint, dio
reeds zoo vele wenschen verhoorde.
Nu, is dit het geval, dan hoop ik er van
harte het beste van en Lreek als je blieft
geen armen of becnen bij zoo'n gelegenheid
want je weet zeker wel, dat je leëlijk kimt
tereolit komen, haast nog erger dan mot
gewoon schaatsenrijden ook al valt het ge
vaar voor verdrinken gelukkig weer weg.
Ingez. door „Aronskelk" te Leiden.
„Hè, jij hebt een grooter stuk koek dan
ik gekregen."
„Nou, stil maar hoor, dan krijg je val
avond mijn levertraan."
V ersp roken.
Kantoorjoggie (tot patroon)„M'nheer,
m'n grootmoeder is dood en nou wou ik
graag vandaag naar den begrafenisstryd
ik bedoel naar do voetba-lpleohtigheid ik
bedoel dat is" (hij loopt hard weg).
Eeu boer die een goeden ez<?-l heeft, hoort
dat zijn vriend er een noodig heeft, schrijft
aan hem het. volgende briefje:
„Vriend, als je een e®el noodig hebt, denk
dan om mij
Ingez. door „la Tosoa" te Leiden.
Hoogrootbijwas.
Eon kleine jongen en zijn nog jongere zus
ter werden aangesproken door een dame,
die bij de ouders der kleinen op bezoek wag.
„Hoe oud ben jo wel, kleine baas?" vroeg
zij. De jongen sohuw en verlegen durfde
niet antwoorden; het zusje des te botert
broertje is zes jaar, was haar antwoord.
„Zes jaar," zegt do bezoekster, „wat een
flinke jongen. En hoe groot ben je wel
Geen antwoord ook van zusjo niet, dat
thans bloosde en vreesachtig voor rich zag.
De dame bemerkt het en wilde over iets be
ginnen toen het meisje voorzichtig bij haar
kwam en haar zacht in het oor fluisterde:
„Ik zal u vertellen, hoe groot broertjo :s,
door het bosch alsof honderden houthakken
aan den arbeid waren. Vroolijk fladderend
gaat de vogel steeds voor hem uit, tot iiji
eindelijk aan een groot helder meer komt.
„Waar nu heen?" roept ldj mistroostig
uit en ziet rechts en links of zich misschien
ergens een weg bevindt. En o wonderj vat
zien zijn oogen? Op een prachtig rustbed
uitgestrekt ligt daar een groengele kik-
vorsch met een diadeem op liet hoofd, ter
wijl een kamenier haar met een pauw vee-
ren waaier van den overlast der muskieten
bevrijdt. Als betoovercl blijft hij staan. Zijn
verbazing stijgt ten top, toen de kikker zich
langzaam oprichtende, een menschelijke ge
daante aanneemt, en eindelijk voor hem
staat in een prachtig gewaad, een koningin
ten volle waardig. Wat een sprekende ge
lijkenis had ze met de gesluierde dame die
hij op het feest der kabouters had gezien.
„O, redder van mijn leven," riep zij
voordat Stoffel een woord kon Uitbrengen,
„gij hebt mij uit de betoovering verlost*
spreek, wat wenscht gij als loon."
„Uwe hand," antwoordde de Prins,
er is niets anders
Een vroolijk trompetgeschal liet zich
eensklaps hooren en een prachtige gondel
naderde den oever. Hand in hand stappen
de gelukkigen in het ranke vaartuig en pijl
snel klieft het de blauwe golven. Nog den-
zeifden dag bereikte men de hoofdstad van
Prins Stoffel's vader.
Bijna terzelfder tijd, dat Stoffel met de
schoone Prinses binnentrad, verschenen ook
de broeders. Toen zij zagen welk een schat
hun broeder had mee gebracht, durfden zij
niet eens met hun vondst voor den dag ko
men. En de vader was zoo ingenomen met
zijn lieve schoondocher, dat hij zonder eeni-
go aarzeling de kroon afstond aan den
- Kroonprins, die tooh lang zoo'n „Stoffel"
met was, als men wed gedacht had."