PIMPERNEL en ALEIOA. FEUILLETON. PRINS STOFFEL. Jeugdige „Sportsmen." Anekdoten. tot iets wat je in je eigen a oh ting zou doen dalen." Dol veel hield Millet dan ook van zijn grootmoeder en twee portretten schilderde' hij van haar, één levensgroot,- waar hij heel lang aan gewerkt heeft, omdat hij „haar ziel er in wilde leggen.-" Wonder boven wonder, schijnt hij van zijn Moeder geen portret hebben geschilderd, want gedurende een lange, periode van zijn loven,deed hij voel aan portretschilderen. Ook teekende hij uithangborden toen, o.a. „Eén Melkmeisje", voor een mèlkwinkel, „Een tooneel#in Afrika", voor een circus, oen Paard" voor een veearts en een „Ma troos" voor een zeilmaker. En dat alles slechts voor énkele francs. En toen eindelijk zijn kunst wat meer ge waardeerd werd, brak de noodlottige revo lutie van 1S48 uit, voor zijn vaderland, waar door geen mensöh meer geld had voor een dergelijke luxe als het koe/pen van schilde rijen. Tot overmaat van ramp brak te Pa rijs de cholera uit en Millet en nog 'n vriend ran hem besloten, dc gevaarlijke stad te verlaten en zich ergens in een gehucht dicht böj Fontainebleau te vestigen. Het kleinst denkbare hutje was daar hun woning, maar dAAr ook was het, dat de kunstenaar ge ïnspireerd werd tot zijn beroemde „Zaaier", waarmee hij zich wel niet rijk heeft geschil derd toen, maar waarmede voor hem toch een gelukkiger- tijdperk aanving, in rijn kun- ttwnaarsloopba an. Leandear, een oude koning, die regeerde in de dagen, dat er nog feeën bestonden, was een groot liefhebber van rozen. In het onmetelijke park, dat zijn paleis omringde, bloeiden ontelbare soorten rozen die heer lijk geurden, rozen, zooals wij zé tegen woordig zien, maar ook rozen, die nu aJ lan$ niet meer bestaan, dis alleen aan de feeën bekend waren. On zijn rozen goed te laten verzorgen, had koning Leander een bekwaam lozen- kweeker laten komen, Sir-Ilianoe, gehee- ten; hij had hem tot minister van land bouw benoemd, daarna tot voorzitter van den ministerraad. Tot groote ergernis van de overige minis ters was Sir-Iliance altijd in een blauw lin nen pak gekleed met een puntige muts op, die hem veel op een toovenaar deed gelij ken. Was hij ook misschien een toovenaar'? Hoe kon hij anders elk jaar in Juni een mooio roos hier brengen op de vergadering, en geen klein nietig plantje, maar een prachtigen, vollen struik. „Sire, ruik eens dien beerlijken geur en is het niet een prachtige kleur-schakee- ringl" Do koning was een en al verrukking. Hij luisterde maar half naar hetgeen de aiiderp ministers hém' zeiden, en mompel de telkehs: „heerlijk, prachtig 1" Koning Leander had een zoon, Karei, een flinken moedigen jongen, die ijverig studeerde om later een góéd vorst te kunnen zijn en Ilian- ce had een dochter, Pimpernel, zacht en lieftallig, mot hémelsblauwe oogen en ko renblond haar, zij geleek op een van de mooistébloemen uit haars vaders tuin. Van hun jeugd af waren déze beide kinderen de j beste kameraden; zij hadden elkander liun 1 speelgoed geleend en hadden onlangs el kander beloofd met elkaar te trouwen. Koning Leander en §ir Iliance, vonden 1 dit een heel góéd plannetje. Maar zij hadden booze feeën en geesten vergeten Door zich té veel met de rozen te be moeien, hadden zij den landbouw verwaar loosd ook waren de geldmiddelen en'bet leger in een slechten toestand. In zeker jaar was de oogst geheel mis lukt; de boeren hadden geen graan, do mi nister van financiën kreeg geen geld in de schatkist, de soldaten konden niet be taald worden en zij lieten den koning-in den steek. De ministers wezen er den koning ern stig op, dat hij niet juist op rozen wandel de. De koning wist niet wat hij doen moest. „Sire," sprak de minister van financiën, „koning Bandrucho wil u heel gaarne bij staan" „Welnu, dan is aües in orde." „Maar haj vraagt daarvoor in ruil, dat uw zoon Karei met zijn dochter zal trou wen." „Dat kan niet," hernam de koniag, „want hij is met 'Pimpernel verloofd." „Laat dan Sir Iliance maar zien," daj hij rozenblaren in goudstukken verander^ daar hoor ik al de muziek, die koning Baiy druohe die met zijn dochter aankomt om de zaak te bespreken voorafgaat." Daar kwam koning Bandrucho aan met prinses Aleida, zijn leger volgde. Toen koning Leander do Prinses zag, zotte hij een leelijk gezicht. Zij had een; leelijke gestalte, was verbazond mager, had' een gelo gelaatskleur, sprak door haar neus' en stelde zich dwaas aan. „Zeg eens," zei Bandruohe, zonder mlai- ding en alsof hij zeker was van zijn zaak* „wanneer vieren wij do bruiloft?" „Noodt 1" riep koning Leander uit „Nooit?" riep koning Bandruche! en hij zag hem woedend aan. Daarop gaf hijj zijn soldaten bevel, den kroonprins .gevan gen te nemen en naar zijn paleis te voeren^ Toen Pimpernel hoorde, dat haar ver* loofde gevangen genomen was, begon zij* zóó te huilen! dat haar dunne zakdoekjes dadelijk doorweekt waren en zij _een lin nen doek moest hemen om zich de oogen af 1 te drogen. In dien doek lag haar lievelings pop netjes ingepakt. Pimpernel had zoo'aj behoefte haar verdriet aan iemand, te Wa gen, dat zij tegen haar pop zei: „O, Bertha, ik heb zoo'n verdriet en nie* mand kan mij helpen." Tot haar groote verbazing zag Pimpernel* dat haar pop opstond en met c- 1 fijn stem metje zei: „Lieve meesteres, ik kan u wel helpen; die dwaze Bandruchc met zijn leelijke doch ter hooren in hetzelfde rijk thuis waar ik ook behoor. Breng mij gauw naar de gevan genis van Prns Karei." Beiden gingen zij naar het vreemde land en Bertha vroeg Pimpernel voor de poort te wachten en geduld te hebben. De schild wacht zag een teer, porselecnon popje, met blauwe oogen en vlashaar; hij liet haar rus tig doorgaan. Bertha ging recht toe recht aan naar-dé zaal waar de verlovingspartij gevierd 'werd. Het heele hof was aanwezig en dwarrelde in bonte kleedij dooreen. Bertha maakte een diepe buiging voor den koning cn de prinses. Daarna wondde zij zich tot den prins en gaf hem een doosje J£r was eens een Koning, die drie zonen bad. Daar hij reeds op jaren was gekomen, dacht hij er ernstig over, de teugels van het bewind aan krachtiger handen over te ge ven. Volgens de grondwet was zijn oudste zoon de aangewezen persoon, maar naar het oordeel van den Vorst en zijn minis ters was de Kroonprins te dom om een Koningskroon te dragen, en daarom besloot men wijselijk een zijner broeders tot Koning te kiezen. Maar ook tusschen deze beiden kon men tot geen keuze komen en daarom kwam men tot de gedachte het toeval te laten beslissen. Op zekeren dag liet de Koning zijn drie conen by zich komen en sprak hun aldus aan „Ik h'eb U tot mij geroepen om u mede te deelen, dat ik het voornemen heb mijn •cl^epter neder te leggen. Het gewichtig oogenblik is thans gekomen om uit te maken wie Uwer mijn opvolger zal zijn. Gij mijn beste jongen, „zoo sprak de Koning tot den Kroonprins," gij hadt mij volgens recht moe ten opvolgen, maar gij staat bij het volk be kend als „Prins Stoffel" en van U verwacht men diis weinig heil, zoodat slechts Uw broeders voor het koningschap in aanmer king kunnen komen Ik wil U evenwel van de mededinging niet uitsluiten. Zie hier drie duiven, die gisteren pas gevangen zijn Kies ieder er één van en laat hen vliegen zoodra gij buiten het paleis zijt. Elk Uwer volgt de richting, die hem door zijn duif wordt aangewezen. Let nu op wat ik U ver- Sr zeggen *r1 Als ge *00 ieder op eigen gelegenheid voortdwaalt, zal de duisternis U overvallen. Het eerste het beste voor werp waar ge U dan tegen stoot, neemt ge mee naar huis, en hij, die mij het kost baarste brengt, zal tot Koning gekozen worden." Zoo gebeurde het dan, dat de jongere broers westwaarts gingen en de oudste naar het Oosten trok. Nauwelijks had Prins Stoffel een half uur geloopen, of alle6 was in zulke diepe duisternis gehuld, dat hij niet eens het puntje van zijn neus kon zien. Daar stiet hij zich zoo geweldig tegen een grooten steen, dat hij bijna achterover tuimelde. Ter nauwernood bekomen van den schrik, ziet hij een licht naderbij komen en een aardmannetje rnet een lantaarn m de hand staat voor hem. „Wat komt gij hier doen, monschenkind, m het rijk der kabouters?" vroeg hij. „Ik kom hier hulp zoeken bij den machtigsten der aardgeesten," sprak Stoffel. Men wil mij den kroon onthouden die mij wettig toekomt." Daarop vertelde de Prins tot in de klein ste bijzonderheden, wat er was voorgeval len; en zuchtend vervolgde hij: „Hoe kan ik dien kolossalen steen mee nemen naar het paleis?" „O, dat is minder, viel de berggeest hem m de rede. Dat is voor ons een peulschil letje. Ga gij maar terug naar Uw vader en wij zullen zorgen, dat de steen behoorlijk gebracht wordt." En nog vóór hij uitgesproken had, zat de Prins bovenop het rotsblok, in de hofzaal voor de troon zijns vaders. „Drommels, hoe kom jij bier zoo gauw?" sprak de vader, die niets van het binnen komen van zijn zoon bemerkt had. En dien steen, lieve hemel, daar heb je ook een aardig vrachtje aan gehad. Ik bewonder je bovennatuurlijke kracht, doch ik kan niet zeggen, dat je erg gelukkig bent geweestj in het vinden van een schat." Zoo scheen het. Maar toen de beide an-( dere broeders thuis kwamen, bleek het dat; zij al met veel gelukkiger waren geweest. Ook hen bad de duistemiB overyallen. En al, heel gauw had de een tegen een taartepan en de ander tegen een bij'l aangestooten, die midden op den weg lagen. Dat was wel niet- veel bijzonders, maar zij moesten toch, over eenkomstig 't bevel huns vaders met de ge vonden voorwerpen naar huis terug keeren., „En wat brengt gij mee?" zoo vroeg de Koning bun. „Ik heb een taartepan, zoo lek ale een mandje," sprak de j'ongste. „En ik een bijl, zoo oud en verroest, dat men er wel op naar Keulen kan rijden," sprak de ander. „Dan hebt ge," sprak de vader, „niet veel meer thuis gebracht dan Uw broer, die zooeven hier met dien steen is komen binnenwippen." „Dat is onmogelijkriepen zij uit, „hij, dien steen hier binnen brengen." En woe dend wierpen zij hem de taartepan en de bijl voor de voeten. Toen raapte Stoffel de bijü op en zonder er zich rekenschap van te kunnen geven, hakte hij zóó duchtig op den steen los, dat de stukken er af vlogen. Steeds harder en snéller vielen de bijüslagen. Als glinsteren de diamanten vlogen de splinters overal heen, zetten zich aan de zoldering en de wanden vast en herschiepen de sombere zaal in een prachtig vertrek, waar de schit terendste kleuren duizendvoudig werden te ruggekaatst. En nu denken jullie, dat Prins Stoffel Koning werd? Toch niet, het was immers niet uit te maken, of de bijl steen in diamant kon veranderen, dan wèl, of de steen zelf uit kostbaar edelgesteente be staan had- 1 over als bruiloftsgeschenk en om later als speelgoed voor zijn kinderen te dienen, zoo- als zij zei. De prins opende het doosje, dat hem gosd bekend was en daar lagen netjes in rijen looden soldaatjes. Met een droevig ge baar zette hij ze op den deksel, zooals Pim pernel en hij vroeger doden 1 „Arme soldaatjes!" zei prins Ka^reL, „uw groote broers, die mij moesten verdedigen hebben mij verlaten en gij kunt mij niet hoo ien of begrijpen, arme, looden poppetjes." Tot zijn groote verbazing zag hij de sol daatjes levend worden, ze werden al groo ter en grooter, de officier trok zijn sabel en riep met krachtige stem: „Opgepast!" Het batiljon zet zich in slagorde. De officier presenteerde het ge weer. „Prins wij rijn hiex can u te helpen, wij zullen u wreken. Eén, twee, drie, voor waarts, marsoh 1" Daar weerklonk een regelmatig gestap en weldra wajen de soldaten van kouiiig Bandruche overwonnen en neergesaije'/L Prins Karei is bevrijd. En de soldaten van koning Leander waren beschaamd over de les, die de looden soldaatjes hun gegeven hadden. De boeren, die zagen, dat hun toekomstige vorst met de doahter van een eenvoudig bloemkweeker trouwde, begonnen weer van hun vorst te houden en betaaldeD weer hun belasting zonder te klagen. De rust is hersteld en cr begon weer wel vaart te heerschen in Leander's rijk. I>e booze fee Aleida was gevangengenomen 'en voor haar geheele leven in een der citadels van Leander's rijk opgesloten. „Hallo Freddy! hou je taai man!" En waarlijk, met een flinken uitval van den rechterarm deelt Fred zijn tegenpartij een meesterlijken ötomp toe. Die tegenpai rij is Billy, die don slag kalm verdraagt, slechts even de wenkbrauwen fronst en dan op zijn beurt krachtig uitvalt. Het zweet druipt den jongens langs het gericht. Opnieuw werden drie duiven uitgelaten en opnieuw volgden de broeders de richting, die hen door de diertjes werd aangewezen. Stoffel had de bijl en de taartepan mee genomen, die zijn broeders het oprapen niet waard hadden gekeurd. Toen de duis ternis intrad, bevond hij zich in een dicht bosch. Hij legde zich' op het zachte mos ne der en viel weldra in een zoeten slaap. Maar te middernacht werd hij wakker. Hij wreef zioh de oogen uit, en merkte in de verte een prachtig huis op, dat schitte rend verlich't was. Tegelijk werd het helder om hem heen en zag hij honderden kabou ters *3oor dc boomen vliegen en ever den grond zweven; alsof zij iets zochten. „Ha, ha," grinnikte er een, die bijna tegen Stoffel aangevlogen was. „Ben jij hier weer, koningszoon, wat kom je Kier doen?" Stoffel zuchtte. „Kom, moed gehouden," troostte de aardgeest, „wie weet, hoe goed het nog met je afloopt. Ik heb nu geen tijd om met je te praten, we moeten eerst, onze taarte pan zoeken." „Taartepan," riep Stoffel, „wat moet je daarmee doen?" „Daarmee doen? het is Kefc eenige stuk keukengereedschap, dat we bezitten. En we hebben trouwens ook niets anders noo- 'dig, want in die pan bakt alles vanzelf. Natuurlijk moet er vuur onder, maar voor de rest behoef je niet te zorgen. Nu is dat ding al twee dagen zoek en we hebben niets anders kunnen eten dan soep van kiezelsteentjes. Dat is me een kostje, ik rammel van den honger." „Hier hebt ge den verloren schat," riep Stoffeil vroolijk uït, terwijl hij hem zegevie rend de taartepan overgaf. Nauwelijks had hij dit gezegd of er klonk feta algemeen cfejosêh en weg vloog de ka- „Halfcl" commandeert de jongere broer, dio scheidsrechter is. Ze gaan van elkaar, blazen even uit, leg gen de dikke sohermhandsohoonen af en lachen dat ze schateren. Fred en Billy rijn inderdaad jonge bok sers. Met zijn beiden tellen zo niet meer dan achttien jaren: zij hebben een flink, krach tig gezicht voor hun leeftijd, blond kort ge knipt haar en blauwe oogen. Het zijn 1 wee broers en die scheidsrechter, dat is hun jongste broer, een heer van nog geen ze ven jaar. Nu rijn zo ook zoons van een beroemd En ge lsch sportsman en nog konden zij bijna niet loopon, of ze hoorden en zagen al van boksen en schermen; en onwillekeurig trachtten ze het toen al eens na te doen, al rollende en buitelende over het grasperk. Zij hebben dan nu ook al ijzersterke spie ren en een borstkas, zóó ferm ontwikkeid en stevig, dat menige jongen van tien, elf jaren er jaloersoh op zou rijn In Stockholm en Christiania hebben jon gens van zeven jaren aJ reeds hun „skis" je weet wel van die lange soort van schaat sen, die dienen om op het ijs te glijdencn het is dan ook geen zeldzaamheid, dat je daar een heel troepje van die kleine kwa jongens uit school ziet bomen glijden. Zo rijden dan achter elkaar, op eenigen af stand natuurlijk, om niet in elkaar 3 skis vast te raken. Zij hebben allemaal dik- ke, wollen kousen of sokken aan en valt er eens een, nu dat geeft een gelach en ge schater, dat je wel mee moet doen, of je wilt of niet. Prins Olef, do kleine Zweedsohe troonop volger, doet er ook zoo iets aaneiken ochtend is hij in het park van den Kon!nkIij- ken tuin te vinden op zijn skis. In Oostenrijk is het schermen erg in do mode. In Weenen bijv. is een heele soherm- zaal ingericht voor de kleinzoontjes van den Keizer. Dan is in alle landon het rolschaatsen op het oogenblik in vollen gang. Nu, misschien doe je zelf ook wel mee, of anders heb je het toch al dikwijls genoeg gezien. In enkele groote steden vindt men tegen woordig een kunstbaan, of anders bieden de asphalt straten een heerlijke gelegenheid aan. Ik wed, dat menige kleine lezeres en bouter met een eigenaardig gefluit en met de taartepan in de hand. Toen werd alles eensldaps weer stil en donker om Stoffel heen. Maar daar ginds in dat verlichte paleis vierde men thans feest „Kom, ga mee," sprak de kabouter, die onverwachts weer voor den Prins stond. En vóór Stoffel er aan dacht, bevond hij zich te midden der feestvierenden. Wat een ge rechten En dat allemaal uit die eene taartepan. Het was of er geen ©inde zou komen. En dan die eetlust. Ongelooflijk was het-, wat door die kleine gasten ver orberd werd. Dcch terwijl de Prins daar .zoo vol verwondering rond staart, valt zijn oog op een hoogen zetel aan het andere ein<l van de z&ri. Hij kan het nauwelijks geloo- ven, want daar zit hij zelf in Koningsge waad en naast hem staat een schoone dame. Een zware donderslag weerklinkt eensklapg door de zaal. Plotseling zijn al de aardman netjes met het, prachtige paleis vordwenen. .Stoffel bevindt zich weer in het midden van het sombere bosch. Hij staart met het hoofd op de handen geleund naar het Oos ten, waar de lucht zich reeds met een zacht purper kleurt. Langen tijd bleef hij zoo in diepe gedachten ritten tot het getjilp van een vogel rijn opmerkzaamheid trok. Het diertje wenkte hem. Stoffel nam zijn lans en bij'l op en volgde het. Steeds verder en verder ging het over bergen en vlakten. Reeds was het middag geworden en altijd nog vloog de vogel lustig tjilpend voor hem uit. Daar komen ze eindelijk aan den zoom van een ondoordringbaar woud. Er was geem mogelijkheid zich een weg te banen door het booge struikgewas en toch was het, alsof de vogel hem bleef wenken. Daar schiet hem te binnen, dat hij een bijl bij ach heeft ec weldra klonken de slagen lezer op den verjaardag een paar rol schaatsen boven aan op het verlanglijstje heeft geplaatst, of andera hoopt op een goe den inval van den milden, grijzen Sint, dio reeds zoo vele wenschen verhoorde. Nu, is dit het geval, dan hoop ik er van harte het beste van en Lreek als je blieft geen armen of becnen bij zoo'n gelegenheid want je weet zeker wel, dat je leëlijk kimt tereolit komen, haast nog erger dan mot gewoon schaatsenrijden ook al valt het ge vaar voor verdrinken gelukkig weer weg. Ingez. door „Aronskelk" te Leiden. „Hè, jij hebt een grooter stuk koek dan ik gekregen." „Nou, stil maar hoor, dan krijg je val avond mijn levertraan." V ersp roken. Kantoorjoggie (tot patroon)„M'nheer, m'n grootmoeder is dood en nou wou ik graag vandaag naar den begrafenisstryd ik bedoel naar do voetba-lpleohtigheid ik bedoel dat is" (hij loopt hard weg). Eeu boer die een goeden ez<?-l heeft, hoort dat zijn vriend er een noodig heeft, schrijft aan hem het. volgende briefje: „Vriend, als je een e®el noodig hebt, denk dan om mij Ingez. door „la Tosoa" te Leiden. Hoogrootbijwas. Eon kleine jongen en zijn nog jongere zus ter werden aangesproken door een dame, die bij de ouders der kleinen op bezoek wag. „Hoe oud ben jo wel, kleine baas?" vroeg zij. De jongen sohuw en verlegen durfde niet antwoorden; het zusje des te botert broertje is zes jaar, was haar antwoord. „Zes jaar," zegt do bezoekster, „wat een flinke jongen. En hoe groot ben je wel Geen antwoord ook van zusjo niet, dat thans bloosde en vreesachtig voor rich zag. De dame bemerkt het en wilde over iets be ginnen toen het meisje voorzichtig bij haar kwam en haar zacht in het oor fluisterde: „Ik zal u vertellen, hoe groot broertjo :s, door het bosch alsof honderden houthakken aan den arbeid waren. Vroolijk fladderend gaat de vogel steeds voor hem uit, tot iiji eindelijk aan een groot helder meer komt. „Waar nu heen?" roept ldj mistroostig uit en ziet rechts en links of zich misschien ergens een weg bevindt. En o wonderj vat zien zijn oogen? Op een prachtig rustbed uitgestrekt ligt daar een groengele kik- vorsch met een diadeem op liet hoofd, ter wijl een kamenier haar met een pauw vee- ren waaier van den overlast der muskieten bevrijdt. Als betoovercl blijft hij staan. Zijn verbazing stijgt ten top, toen de kikker zich langzaam oprichtende, een menschelijke ge daante aanneemt, en eindelijk voor hem staat in een prachtig gewaad, een koningin ten volle waardig. Wat een sprekende ge lijkenis had ze met de gesluierde dame die hij op het feest der kabouters had gezien. „O, redder van mijn leven," riep zij voordat Stoffel een woord kon Uitbrengen, „gij hebt mij uit de betoovering verlost* spreek, wat wenscht gij als loon." „Uwe hand," antwoordde de Prins, er is niets anders Een vroolijk trompetgeschal liet zich eensklaps hooren en een prachtige gondel naderde den oever. Hand in hand stappen de gelukkigen in het ranke vaartuig en pijl snel klieft het de blauwe golven. Nog den- zeifden dag bereikte men de hoofdstad van Prins Stoffel's vader. Bijna terzelfder tijd, dat Stoffel met de schoone Prinses binnentrad, verschenen ook de broeders. Toen zij zagen welk een schat hun broeder had mee gebracht, durfden zij niet eens met hun vondst voor den dag ko men. En de vader was zoo ingenomen met zijn lieve schoondocher, dat hij zonder eeni- go aarzeling de kroon afstond aan den - Kroonprins, die tooh lang zoo'n „Stoffel" met was, als men wed gedacht had."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 12