PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Se erfenis der Rodrians.
Ho. 15S55.
Anno 1010.
Mr. D. iF. D. Fabius schrijft in zijn
i,Studiën en Schetsen":
De Begeering wenscht verhooging
y an i nv oerrechten. Maar die meer
dere opbrengst moet in de eerste plaats
voor sociale wetten dienen. Waar
om'? Is verhoog" ng van invoerrechten op
zichzelve gewenscnt, welaan, men ga er toe
over. En zijn die sociale wetten goed en
noodig, dan dienen middelen daarvoor te
worden gezocht. Waarom juist voor die
jvetten de invoerrechten? Het is thans, als
of men- voor die wetten geen lasten durft
opleggen, die aanstonds door de burgers
.worden gevoeld. Waarom niet? Zoo nan-
delt men toch niet met andore uitgaven,
als voor onderwijs, leger, waterstaat. Voor
de lasten, die deswege op het volk worden
gelegd, durft men wèl uitkomen.
Daarbij heeft het v-erbinden van het ta
rief aan die sociale wetten heb groote ge
vaar, dart het eerste vraagstuk niet onbe
vangen zakelijk zal behandeld worden.
Het gevaar, dat menigeen, die dio so
ciale wetten wil, daardoor zich gedrongen
zal voelen voor de tarief-voorstellen te
6temmon.
Ofsohoon onmiddellijk verband moeilijk
valt aan te wijzen, bet zelfs eenigszins
vreemd is, dat zoo velen juist voor een
èn ander zijn.
En aan den anderen kant liet hij dit
verband zich denken, dat wie die sociale
wetten verwerpelijk acht, daardoor min
der gunstig gestemd werd voor wijziging
van het tarief.
Zou het daarom niet wenschelijk zijn,
dat aan den door de Regeering tot dusver
in dezen gemaakten samenhang een einde
kwam en zij de tarief-kwestie zelfstandig
aan de orde stelde?
Is de verandering van tarief op zichzelf
een landsbelang, dan dient zij tot stand te
komen. En kon dientengevolge belasting
druk uit anderen hoofde verminderen, zoo
ware het slagen met de tariefsherziening
slechts te beter.
Voorts schrijft prof. Fabius:
Herhaaldelijk hoort men uit en voor a r-
beiderskringen de klacht, dat de
gemeenschap zoo sleoht zorgt voocr hen,
die hun gansobe levon aan de
gemeenschap gaven.
Waaronder men dan de z.g. arbeiders
verstaat.
Alleen hen.
Maar waarom niet ditzelfde gezegd van
winkeliers, kooplieden, geneesheeren, ad
vocaten, enz?
Als de een zijn gansohe leven aan de
gemeenschap heet te geven, alleen omdat
hij arbeider is, dan doen dit toch ook
anderen in hun werkzaamheid.
Of aou het in het algemeen wellicht op
niemand van toepassing zijn?
Men werkt niet per se vocxr de ge
meenschap, maai' om zijn brood te
verdienen.
In <üeii geoorloofden zin voor zich en
de z ij n e n.
Zelfs wordt dit heden ten dage juist
in de arbeiderskringen wel wat eenzijdig
gedreven.
Dat men alleen aan zich en dezij-
n e n denkt, wel verre van zich a a n d e
gemeenschap te geven, tamelijk
onverschillig voor den toestand der ge
meenschap is; de gemeensohap voor
zich en de zijnen gebruiken wil
edscht, dat de gemeenschap zich aan
ben geve.
Zich aan de gemeenschap geven, is ove-
i rigens een schoone gedachte. Maar zelfs
niet ieders taak. Voor zich en de zijnen te
zorgen ligt eer op der meesten weg.
En het zich geven aan de gemeensohap
eischt het achterstellen van alle eigen
belang.
Men kan echter moeilijk zeggen, dat dit
Sn de z.g. arbeddersbladen bovenal wordt
aangekweekt.
Veeleer het omgekeerde.
Het is waarlijk zoo noodig allerlei uit
drukking, die de geesten onwillekeurig
leidt in -socialistisch spoor,nauwkeurig
te toetsen.
Zelfs in Christelijke kringen is men
maar al te spoedig geneigd aan dergelijk
spraakgebruik mee te doen.
Hot wetsvoorstel \an de heeren Van Ha
mel en Limburg, waarbij het hooger be
roep vanwege het Openbaar Minis
terie in strafzaken grcotendeels wordt
afgeschaft, vindt een uitvoerige be
spreking door den substituut-officier van
justitie aan de Haagsche rechtbank, mr. S.
J. M. van Geuns, in „D e (groene) A m-
sterdamme r."
De b e h o el t e aan een hooger bero-'p
voor het Openbaar Ministerie zoo ver
klaart de schrijver wordt door mij slechts
in zeer geringe mate gevoeld. Het wil mij
voorkomen, dat het den officier van jus
titie, dio den door hem gedagvaarden be
klaagde door de Rechtbank ziet vrijgesp-o-
ken of aan den beklaagde een mindere straf
ziet opgelegd dan welke hij meende te moe
ten vorderen, in het algemeen weinig moeite
zal kosten, om in "die uitspraak te bcrus-
t e n en te erkennen, dat het door den rech
ter ingenomen standpunt, afwijkende van
het z ij n e daarom toch evenwel recht van
bestaan heeft. En wanneer clan cle vraag
wordt' gedaan, of aan den vervolgend en
ambtenaal', die met overtuiging zijn
standpunt voor de Rechtbank verdedigde
en door het afwijkend oordeel van die
Rechtbank werd getroffen, omdat; hij dit
oordeel onjuist acht, niet een middel moet
open staan om de zaak aan het oordeel van
den hoogeren rechter te onderwerpen, dan
antwoord ik met een persoonlijke herinne
ring. Meer dan eens, wanneer ik door een
uitspraak van de Rechtbank werd getrof
fen, hoeft een nader overwegen, een mij
in die uitspraak trachten in te denken, mij
er toe gebracht, om, ik wil niet zeggen mij
daarmede geheol te voreenigen, maar dan
toch haar meer te eerbiedigen, haar waarde
meer te erkennen, dan ik aanvankelijk
deed. Bovendien bedenke men, dat or ook
gevallen zijn, waarin bij appèl cloor het
O. M. het Gerechtshof het oordeel van
de Rechtbank blijkt te deelen. Zoo is alleng*
mijn overtuiging sterker geworden, dat' men
het O. M. geen onrecht aandoet, wanneer
men het noodzaakt in de door den rechter
gegevenuitspraak te berusten.
Op dezen grond ben ik van meening, daf
waar ook m. i. het hooger beroep van de
zijde der beklaagden stellig moet worden ge
handhaafd omdat daardoor bevorderd
wordt het vertrouwen in de straf
rechtspraak, dat kostelijk goed, h'etwelk
niet te hoog kan worden geschat er geen
groote overwegende belangen zijn, die hand
having van het hooger beroep voor heb
Openbaar Ministerie vorderen.
En aan het slot:
Het wetsvoorstel heeft mijn sympathie
zelfs afgescheiden van de aanleiding daartoe
(de wijziging, dit jaar aangebracht in de
Wet op de Rechterlijke Organisatie, volgens
welke de Gerechtshoven voortaan zullen
vonnissen met drio leden). Had ik het be-
soliouwd als op zichzelf verwerpelijk en
alleen daarom aan te nemen, omdat de bo
venbedoelde wijziging in de strafrecht
spraak der Hoven is aangebracht, had ik
het m. a. w. beschouwd als een gelegen-
heidsontwerp, dat alleen om opportuniteit©
redenen wet verdiende te worden, ik had
natuurlijk niet geaarzeld van dit mijn go
voelen te doen blijken. Maar nu voortgezet
nadenken en herhaalde overweging mij de
overtuiging schonken, dat Jt wetsvoorstel uit
gaat van een juiste gedachte en o m z i c h-
z e 1 f verdient te worden aangenomen,
achtte ik het mijn plicht om hier die over
tuiging openlijk uit te spreken.
Bij do bespreking in bovengenoemd opstel
van de vraag, of door het ontnemen van liet-
hooger beroep aan het Openbaar Ministerie
diens prestige zal worden geschaad,
zegt mr. Yan Geuns:
Yoor bet prestige van het O. M. in die
beteekenis kan ik niets voelen. Zeer veel
gevoel ik voor de groote verantwoordelijk
heid en de belangrijke functie van den of
ficier van justitie in straïzaken. Hij is het,
die de vervolging voorbereidt, bij zware
misdrijven terstond handelend optreedt en
het bewijsmateriaal verzamelt; hij is het,
die beoordeelt, of er voldoende bewijs is om
de zaak op de terechtzitting te brengen,
en wat vaak nog moeilijker is of er
termen zijn, om, ondanks het volledig be
wijs, toch de zaak verder niet te vervol
gen; hij is het, die op de terechizitting alles
moet doen wat in zijn macht is om het vol
le licht over de zaak en over den persoon
van den beklaagde te doen schijnen; die,
wanneer op die terechtzitting zijn geloof in
de schuld van den beklaagde hem ontzink4-,
niet aarzelen mag, om zich voor oogen
houdende het beeld van den vertegenwoor
diger van het Openbaar Ministerie, ons door
Brieux in zijn machtig looneelwerk ,,la
Robe Rouge" geteekend het „niet schul
dig" aan de Rechtbank te vragen. Wie
voelt niet, dai inderdaad de nauwgezette,
naar plicht en geweten volbrachte vervui
ling van d i e taak aan het orgaan van het
staatsgezag dat die taak vervult, „prestige'
geeft? Maar wie voelt niet tevens, dat
daaraan in geen enkel opzicht wordt te
kort gedaan, wanneer de Staat tot dai' or
gaan zegt: „bij uitspraak van den rechter
hebt gij u neder te leggen, uw taak is dan
afgedaan"
Onder het hoofd Een gewichtige
kwestie deelt het „Katholiek
Schoolblad" het gevoelen van eenige
bladen mede over de volgende, zeker be
langwekkende vraag: ,,M a g een be
stuur, dat over twee of meer
bijzondere scholen staat, de
onder wijzers tegen hun zin
van de eonenaar de andere
school verplaatsen?"
Zoowel „Het Centru m" als „D e
i School met den Bijbel" en „De
Vacature" beantwoorden haar bevesti
gend, mits in de akte van benoeming die
bevoegdheid aan het bestuur worde toege
kend, hetzij uitdrukkelijk, hetzij door de
bepaling, dat de benoeming geschiedt
„voor óén der scholen" van dat bestuur.
In het belang der besturen en onderwij
zers deelt nu Mgr. A. F. Diepen in ,,H e t
Huisgezin" zijn meening mee. Hij be
antwoordt de vraag beslist ontkennend,
ook dan, wanneer zulk voorbehoud in de ak
te van benoeming was gemaakt.
„Ik grond dit gevoelen op de overweging,
dat <le wet, die bij ontslag het reent
van beroep waarborgt, voor de bijzondere
scholen geen overplaatsing kent. Veron
derstel, dat de zoogenaamde overplaatsing
geschiedt van school 1 naar school 2.
Bij deze verplaatsing zullen voor den on
derwijzer door het Bestuur altijd twee mo
dellen (D en E) moeten worden ingediend.
Model D zal dan den schoolopziener berich
ten, dat de onderwijzer ontslagen
is aan school 1 en model E, dat hij benoemd
is aan school 2.
Van wettelijk (standpunt beschouwcj
heeft er dus ontslag plaats gehad. Het
recht van beroep mi'kan^ binnen de gren
zen der wet, niet verkort worden door be
palingen in de akte van benoeming. Zij zul
len dus als niet geschreven beschouwd wor
den en de z.g. verplaatste onderwijzer des
noods van den schoolopziener het bewijs
van zijn ontslag kunnen verkrijgen.
Bovendien pleit voor mijn opvatting de
omstandigheid, dat in elke akte van be
noeming, overeenkomstig het K. B. van 12
September 1905 („Staatsblad" No.
266), moet vermeld worden....
,,b. voorzieningen, in geval van opheffing
der school of d e r betrekking."
Hieruit volgt toch stellig, dat de be
noemde aan een bepaalde school moet ver
bonden zijn.
Dit feit wordt overigens van hem ook ge
tuigd door het bestuur telkens als het een
model A, B, D, E, of L bij de Autoriteiten
indient. De Besturen zullen dus m. i. ver
standig doen zulke bepalingen niet op te
nemen in de akten van benoeming. Het zou
hun niet tot 't beoogde doel baten.
Mochten ze dat wel gedaan hebben, dan
zal de uitdrukkelijke verm elding van het
recht van overplaatsing als niet geschreven
te beschouwen zijn; met betrekking tot bet
recht van beroep en de stilzwijgende be
voegdheid ten gevolge van benoeming „aan
één der scholen" zal in het stuk zelf te
niet gedaan worden door de voorziening
onder b. (K. B. 12 Sept. 1905), door de
onderteekoning der oenoemingsakte, die al
weder geschieden door het Bestuur der
school en anders door de indiening der ge
noemde modellen.
De wet eisoht uitdrukkelijk, besluit
schrijver, een band tusschen bestuur en on
derwijzer, en wel een band, met betrek
king tot een bepaalde school. Hieraan kan
het Bestuur zich met onttrekken."
„Hot Vaderland" acht het nood
zakelijk, dat over het ontslag van den
admiraal Van den Bosch meer
licht wordt ontstoken, hetgeen bijv. moge
lijk zou zijn, óf indien door een der Kamer-
loden in de Kamer aan den Minister inlich
tingen worden gevraagd, óf door middel
eener interpellatie, óf bij gelegenheid van
het begrootingsdebat. Van andere zijde dan
van den Minister kunnen die inlichtingen
niet komen; de correspondentie zal wel „ge
heim" zijn en de admiraal zal zich dus niet
mogen uitlaten. Hier zal de Minister zich
niet kunnen verschuilen achter de defensie-
belangen, evenmin zal hij kunnen weigeren
het gevraagde «licht te ontsteken, omdat hij
persoonlijke zaken tusschen hem en zijn on
dergeschikten niet behoeft te bespreken.
Het geldt toch hier een landsbelang.
Over het confliot en de gevolgen daarvan
schrijft het blad:
Er blijkt een streven te bestaan om den
godsdienstzin aan boord aan te kweeken in
een bepaalde, de orthodoxe, richting; de
som, door de Regeering gegeven voor de
behartiging der geestelijke belangen van
het marine-personeel, is als subsidie gege
ven aan de Christen-Officieren-Vereeniging.
die daarom een rechtschen predikant naar
Den Helder heeft gezondendie som wordt
in de begrooting voor het dienstjaar 1911
van f 3000 op f 6COO gebracht, om te voorzien
in gebleken meerdere behoefte, en dat alles
niettegenstaande dit door het marine-perso
neel, zoowel hot hoogere als het lagere,
niet gevraagd en niet ge wenscht wordt.
Voegen wij hier nog bij, dat door een vrij
zinnige Vereeniging „Geestelijke Bijstand",
te Den Helder opgerioht, een verzoek is ge
richt tot den Minister van Marine, om ook
subsidie te verkrijgen voor het behartigen
der geestelijke belangen van het marine
personeel en dat dit subsidie is geweigerd
dan is heb duidelijk, dat met recht van het
drijven in een bepaalde riohting de recht-
sche n.l. mag worden gesproken. En dit
geschiedt door een Minister, uit een •liberaal
Kabinet overgegaan naar de rechterzijde.
Uit onze inlichtingen is ons gebleken, dat
onder de officieren van gisting gesproken
kan worden; zij willen begrijpelijkerwijze
niet, dat hun een godsdienst van een be
paalde richting wordt opgedrongen, wat
alleen ten gevolge zou hebben, dat aan
boord godsdiensttwisten ontstaan; iets,
waarvan men tot nu toe gelukkig nooit iets
gemerkt heeft. Wij hopen dan ook, dat spoe
dig het zoo ncodige licht over doze zaak
zal worden verspreid.
In een artikel in „H et Centru m'\
getiteld Minister Heemskerk en
h e t O n d e r w ij s, lezen wij
De woorden van den Minister (uitgespro
ken ter te Utrecht gehouden jaarlijksehe ver
gadering der Vere-eniging voor Ohr -Nat.
Schoolonderwijs, waarin herdacht werd het
vijftigjarig bestaan dier Voreeniging) zul
len ongetwijfeld met belangstelling, instem
ming en vreugde vernomen zijn en verdie
nen zeer zeker in ruimen zin te wonden be
kend gemaakt. Niet alsof omtrent de goede
gezindheid van het Kabinet-Heemskerk ten
opzichte van het Onderwijs eenige twijfel
zoude bestaan; de door het Kabinet reeds
gestelde daden sluiten dien ten eenenraale
uit. Niettemin heeft het door den Minister
gesprokene, groote beteekenis, omdat daar
uit mag worden afgeleid, dat het ernst* g
streven bij hem voorzit, de gelijkstol-
ling tusschen openbaar en bij-
zonder onderwijs tot w e r k e 1 ij k-
h e i d te maken, zooveel hem zulks in de
gegeven omstandigheden mogelijk :al blij
ken te zijn.
Te bevreemden behoeft zulks alweer niet.
wijl juist o<p heden die eisch meer en meer
dringend worden gaat> hetgeon den Minis
ter ook niet kan zijn ontgaan.
Op twee zaa-en mogen we in dit verband
in het bijzonder de aandacht vestigen.
Wanneer bij de aanstaande regeling den
gemeente-financiën het gemeentelijk belas
tinggebied gaat verruimd worden, zal het
daardoor mogelijk worden, dat de gemeen
ten een nog scherpere concurrentie bet bij
zonder onderwijs gaan aandoen dan thans
reeds het geval is. Noordig is het derhalve,
dat tijdig maatregelen worden genomen qui
zulks te voorkomen.
Vervolgens: juist het laatste jaar is in
sterke mate aan het licht gekomen, waartoe
op menig© plaats de openbare school ver
vormd worden gaat, ten gevolge van den
reeds hier en daar blijkbaar niet ineer to
keeren noodlottigen invloed van sommige
openbare onderwijzers.
En toch? Toch worden nog tal van
ouders feitelijk gedwongen hun kinderen
tegen hun zin te zenden naar de openbare
school. Niet de gegoeden; zij kunnen, met
do Rijkssubsidie, hoog schoolgeld en par
ticuliere bijdragen, bijzondere scholen op
richten en in stand houden. En wij zien
van die gelegenheid veelvuldig gebruik ge
maakt, èn door hen, die godsdienstig onder
wijs verlangen, èn door hen, die, geen con
fess! onn eel onderwijs verlangend, toch aller
minst hun kinderen wenschen over te le
veren aan do hedendaagsche openbare
school.
Maar de mingegoeden en de armen? Ze
ker, tal van bijzondere scholen heeft de
liefdadigheid voor hen in het leven geroe
pen maar de kosten zijn vooral in de ste
den, te hoog, om voor allen, die het
begeeren, scholen op te richten. ?n zóó
worden nog steeds velen wegens plaatsge
brek genoodzaakt him kinderen naar do
openbare school te zenden. Maar is het
dan geen dure plicht, is het geen eisch van
gezonde democratie, nu ook te zorgen, dat
de zoodanigen allen dót onderwijs voor hutf
kinderen kunnen bekomen, wat zij voor het
zicleheil hunner kinderen noodig achten?
Of waar blijft andora de gewetensvrijheid,,
waarvan steeds zoo hoog wordt opgegeven
Welnu, bedioeld© woorden toonen aan,
dat naar de zóó vurig gewenschte oplossing
van het onderwijsvraagstuk door d^n te-
genwoordigen Minister van Binnenlandsct o
Zaken ernstig wordt gestreefd. Do zaak iö
bij hem in goede handen.
Ook op dit gebied derhalve mag men
het Kabinet met volle vertrouwen aan der.
arbeid blijven zien.
Mr. C. van Vollenhoven, hoogleeraar, te
Leiden, schrijft in ,,D o Gids" oen arti
kel, waarin hij Nederland de rol wil
opleggen van politie-oommissaris
tegenover onwillig© mogendhe
den.
Wij moeten een internationale politie*
macht stichten, bekwaam om de besluiten
van het Hof van Arbitrage door te zetten
en het geweld tusschen de a'olken neer te
werpen.
Wanneer een mogendheid (de professor
noemt als voorbeeld Venezuela) door *t Ar*
bitragehof verplicht was een ton te betalen!
aan een anderen Staat, en weigeraohtlg
bleef, dan moesten wij er met een eskaden
op af om die ton t© halen.
Wanneer in een oorlog, bijv. tussohetf
Rusland en Japan, de neutraliteit van een»
andera bezittingen of schepen werd ge*
schonden, dan moesten wij een eskader stu
ren om daar een stokje voor te steken.
De „Nieuwe Rotterdamsche
Courant", het denkbeeld van prof. Van
Vollenhoven besprekend, zegt, dat het stel
lig een zeer grooten stap vooruit be toe
kent in de ontwikkeling der organisatie van
de Statengemeenschap.
Zal het, vraagt het blad, realiseerbaar,
blijken? Stellig zal men bij do doorvoering
op moeilijkheden stuiten, bijv. bij de vraag
der bevelvoering; vraag, die misschien het
best door het lot zal zijn te beslissen, ©n aani
critiek zal het niet ontbrekenWat vóór de
practische mogelijkheid pleit is de juridische
scherpe omlijning van het plan, de beperk*
te taak, aan de internationale vloot aan
vankelijk toegedacht, waarbij tevens de ge*
Slot)
Loni lachte en keek daarop beiden met
stralende oogen aan. „Dat zou prachtig
zijn. Ja, bepaald prachtig. Gij beiden cp
mijn zijde. Ik kan mij dat niet voorstellen".
„Er is ook een weinig diplomatie bij, me
juffrouw. Ten eerste is het een zeer voor-
v deelige zaak en ik moet nu van goede en
zekere processen loven. En dan kan met
I dit proces mijn naam als vertrouwbaar ad
vocaat er slechts bij winnen."
„Rudi", bracht zijn vro. .9 pruilend in
hqt midden, „hoe klein stelt gij dat nu
voorTerwijl ik toch zoo trotsch op je
fameuzen inval was!"
Hij had, door Loni's blijdschap en ver
trouwen gestreeld, al zijn opgewektheid te
ruggekregen. „Ja, schat-, denkt gij dan, dat
juffrouw Stiglmair aan offervaardigheid en
zulke mooie dingen alleen gelooft? Beware!
Zij is immers carieaturenteekenares, en
heeft haar plaats in den strijd om het be
staan eens voor altijd op de bank der spot
ters. Is dat niet zoo?"
Loni trok haar schouders op. Het klonk
oen beetje weemoedig, toen zij daarop zei-
de: „Het is altijd mijn illusie geweest op
een hooger, idealer gebied der kunst iets te
bereiken. Het heeft niet zoo mogen zijn.
Maar de les, welke het leven mij nu op
dit oogenblik heeft gegeven, is wel in
staat om ook mijn eigenaardig beroep te
adelen. Ik zal wel evenals tot nu toe mijn
buren en iijdgenooten in mijn schetsboekje
potsierlijk voorstellen. Ik heb nu eenmaal
zoo'n losse hand en kan niet andera. Maar
ik geloof wel, dat ik veel in het vervolg
toch met andere oogen zal zien. Met een
ruimeren blik en ook gelooviger. Het ver
trouwen in de wereld en de menschen, het
welk mijn moeder verloren had, dat heb
ik hier nu bij u teruggevonden!"'
Nu was de bezoekster weg.
Er heersokt© een zonderlinge stilte in de
mooie, kleine woning.
Zij wandelden nog eenige oogenblikken in
het zonnige ontvangkamertje op en neer.
Rudi had zijn arm -om Obrista's hals gelegd.
Zoo traden zij op het balkon en zagen over
de boomkruinen heen in het door do zon be
schenen park.
Dus het was nu beslist. Zij stonden op
een keerpunt in hun 'leven. Zou men er nog
beschouwingen aan vastknoop en? Met wan-
neers, waaroms, indiens?
Neen, het was goed, zooals het was ge-
loopen. Zij waren aan een kring ontkomen,
waarin hun geluk niet had gezeteld. Nu wa
ren zij vrij. Niets bond Christa meer aan de
droevige episode van haar eerste huwelijk
en hijzelf was voor de taak gesteld, uit eigen
kracht zijn jonge vtouw een nieuw, gelukkig
leven te bereiden. Ja, 't kwam hem voor.
alsof hij nu eindelijk weer van een smet
was bevrijd, welke op hem had gerust.
Met een vroolijk besluit en vol levenslust
en moed begaven zij zich naar den trein,
nlaar den Havel, aan boord van de „Meeuw"
Het was prachtig weer om te zeilen.
Christa had onder de leiding van haar man
zeer spoedig de kleine handgrepen geleerd.
Zij was nu reeds voor hem een goede ka
meraad aan boord.
Bij Spandau greep de wind nog niet
zoo krachtig toe; men moest telkens koe
ren en laveeren; wanneer men maar eerst
voorbij de eilanden was, wanneer men de
landtong van Schildhorn passeerde en den
rooden toren boven de blauwgroene piju-
boomen zag, dan was het spel gewonnen.
Hu, welk een windvlaag! In de maat
sloegen de kleine golven tegen de kiel.
Steeds breeder werd het watervlak, welks
hooge, schilderachtige oevers met tallooze
ooquette villa's en landhuizen was bezet.
De Wannsee I
„Halloriep Rudi lachend. „Nu moe
ten wij halt houden! Wij geraken hier in
gevaarlijk vaarwater!"
Ginds verrezen de beide prachtige villa's
der Rodrians. Verlaten, eenzaam. En op
het water schommelde de tamelijk plompe,
doel'looze kast, de huisboot. Even verlaten,
even eenzaam.
En Christa knikte haar man haastig toe:
ja, wat moeten wij hier? Laten wij het zeil
reven en omkeerenl
Maar nadat het zeildoek was gevallen,
lieten zij de jol toch nog een poosje in de
strooming drijven en gaven zich, schouder
aan schouder op het dek van de kajuit zit
tend, aan allerlei herinneringen over en
kwamen daarbij aan het praten en aan
het lachen.
Neen, een sentimenteele stemming kon
den de herinneringen niet meer opwekken.
Ook de gedachten aan de toekomst, waar
mede zij zioh vervolgens bezighielden, wa
ren frisoh en resoluut. Rudi zag reeds in
zijn geest daar boven tusschen de pijnboo-
men Köberle's herstellingsoord voor long
lijders of een andere inrichting als een
bewijs van zijn goed hart en hij ver
heugde zich, dat zijn vriend den proeftijd
bespaard bleef, welken hijzelf had moeten
doormaken, totdat hem de walging van het
prins-gemaal-zijn en een oprechte arbeids-
honger uit de prachtige gevangenis hadden
verdreven.
„Neen, neen, nu geen tranen, alsje
blieft," zeide hij op een vroolijk-opwckken-
den toon, toen hij het plotseling in Christa's
oogen zag glinsteren.
Zij schudde het hoofd. „Ik betreur niets,
Rudi," zeide zij haastig en zacht. „Ik
vraag mij slechts af: kan het altijd zoo wol
keloos blijven?"
Hij wiegde haar zacht in zijn armen, met
de bewegingen der golven mee. „Weet ge,
toen ik nog student was, noemden zij mij:
een „geluksvogel". Ik heb er nooit aan ge
twijfeld, dat zij gelijk hadden. Want het
hangt immers geheel van ieder zelf af of
hij gelukkig is of niet. Ik ben slechts eens
>zoo echt moedeloos geweest... Dat was op
dien beroemden Septemberdag, verleden
jaar. Weet ge nog?"
„Toen? 1"
„Ja. Hier dreef de „Meeuw" en ginds
op de huisboot zat gij. Wij wisten beiden
niets van elkaar af en waren toch door het
lot voor elkaar bestemd. Ik was zonder be
trekking, wist niet wat de toekomst zou
brengen en strekte mij hier uit en zong een
oud studentenlied."
„Ik hoorde het, Rudi," bracht zij leven
dig in het midden.
Hij begon weer te neuriën: „Wat de we
reld morgen brengt, leed of vreugde, daar
naar vraag ik niet, dat deert mij niet,
morgen is ook een dag, heden is heden!"
Zij glimlachte. „En zal het nu voor het
geheele 'leven bij die vroolijke philosofie
blijven?"
„In cén opzicht wel. Wij willen het onbe
zorgde zelfvertrouwen, hetwelk daarin ligt,
behouden. Kom, schat, gij moogb nu het
stuur regceren. En ik haal heb zeil op. Wij
moeten er flink doorgaan." Hij stond reeds
weer bij den mast en trok het zeil omhoog.
„Kijk, het spant zioh weer. Wij zijn goed
voor den wind. Zoo en nu opgepast, dat
wij met ons scheepje zonder letsel vcorbij
alle hindernissen komen. Dus oogen open^
vuisten gemaakt en weer en wind tanden
getoond. Wel vrouwtje, is het je nog ang
stig te moede?"
Hij was zoo vol goeden moed. Christa
werd daardoor aangestoken.
„Neen, RudiAch, ik schep immers zulk
een vreugde in mijn 'leven 1"
Zij stond nu boven op de kleine kajuit,
hield zich met haar linkerhand vast aan
den mast, welke schuin boven het water
hingzwaaide met haar rechterhand haar
witte muts, welke zij van heur in den wind
fladderend haar had getrokken, en zong
jubelend met haar volle warme altstem het
refrein van zijn lied: „Heden is hedenI"
Zoo vloog het scheepje flink voor den'
wind voort zonder eenigen zorgenballasfc.i
En die het op zijn tocht tegenkwamen, be*
wonderden de zekerheid, waarmede het
door de zonnige wereld zeilde..