PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Se erfenis der Rodrians. Ho. 15S55. Anno 1010. Mr. D. iF. D. Fabius schrijft in zijn i,Studiën en Schetsen": De Begeering wenscht verhooging y an i nv oerrechten. Maar die meer dere opbrengst moet in de eerste plaats voor sociale wetten dienen. Waar om'? Is verhoog" ng van invoerrechten op zichzelve gewenscnt, welaan, men ga er toe over. En zijn die sociale wetten goed en noodig, dan dienen middelen daarvoor te worden gezocht. Waarom juist voor die jvetten de invoerrechten? Het is thans, als of men- voor die wetten geen lasten durft opleggen, die aanstonds door de burgers .worden gevoeld. Waarom niet? Zoo nan- delt men toch niet met andore uitgaven, als voor onderwijs, leger, waterstaat. Voor de lasten, die deswege op het volk worden gelegd, durft men wèl uitkomen. Daarbij heeft het v-erbinden van het ta rief aan die sociale wetten heb groote ge vaar, dart het eerste vraagstuk niet onbe vangen zakelijk zal behandeld worden. Het gevaar, dat menigeen, die dio so ciale wetten wil, daardoor zich gedrongen zal voelen voor de tarief-voorstellen te 6temmon. Ofsohoon onmiddellijk verband moeilijk valt aan te wijzen, bet zelfs eenigszins vreemd is, dat zoo velen juist voor een èn ander zijn. En aan den anderen kant liet hij dit verband zich denken, dat wie die sociale wetten verwerpelijk acht, daardoor min der gunstig gestemd werd voor wijziging van het tarief. Zou het daarom niet wenschelijk zijn, dat aan den door de Regeering tot dusver in dezen gemaakten samenhang een einde kwam en zij de tarief-kwestie zelfstandig aan de orde stelde? Is de verandering van tarief op zichzelf een landsbelang, dan dient zij tot stand te komen. En kon dientengevolge belasting druk uit anderen hoofde verminderen, zoo ware het slagen met de tariefsherziening slechts te beter. Voorts schrijft prof. Fabius: Herhaaldelijk hoort men uit en voor a r- beiderskringen de klacht, dat de gemeenschap zoo sleoht zorgt voocr hen, die hun gansobe levon aan de gemeenschap gaven. Waaronder men dan de z.g. arbeiders verstaat. Alleen hen. Maar waarom niet ditzelfde gezegd van winkeliers, kooplieden, geneesheeren, ad vocaten, enz? Als de een zijn gansohe leven aan de gemeenschap heet te geven, alleen omdat hij arbeider is, dan doen dit toch ook anderen in hun werkzaamheid. Of aou het in het algemeen wellicht op niemand van toepassing zijn? Men werkt niet per se vocxr de ge meenschap, maai' om zijn brood te verdienen. In <üeii geoorloofden zin voor zich en de z ij n e n. Zelfs wordt dit heden ten dage juist in de arbeiderskringen wel wat eenzijdig gedreven. Dat men alleen aan zich en dezij- n e n denkt, wel verre van zich a a n d e gemeenschap te geven, tamelijk onverschillig voor den toestand der ge meenschap is; de gemeensohap voor zich en de zijnen gebruiken wil edscht, dat de gemeenschap zich aan ben geve. Zich aan de gemeenschap geven, is ove- i rigens een schoone gedachte. Maar zelfs niet ieders taak. Voor zich en de zijnen te zorgen ligt eer op der meesten weg. En het zich geven aan de gemeensohap eischt het achterstellen van alle eigen belang. Men kan echter moeilijk zeggen, dat dit Sn de z.g. arbeddersbladen bovenal wordt aangekweekt. Veeleer het omgekeerde. Het is waarlijk zoo noodig allerlei uit drukking, die de geesten onwillekeurig leidt in -socialistisch spoor,nauwkeurig te toetsen. Zelfs in Christelijke kringen is men maar al te spoedig geneigd aan dergelijk spraakgebruik mee te doen. Hot wetsvoorstel \an de heeren Van Ha mel en Limburg, waarbij het hooger be roep vanwege het Openbaar Minis terie in strafzaken grcotendeels wordt afgeschaft, vindt een uitvoerige be spreking door den substituut-officier van justitie aan de Haagsche rechtbank, mr. S. J. M. van Geuns, in „D e (groene) A m- sterdamme r." De b e h o el t e aan een hooger bero-'p voor het Openbaar Ministerie zoo ver klaart de schrijver wordt door mij slechts in zeer geringe mate gevoeld. Het wil mij voorkomen, dat het den officier van jus titie, dio den door hem gedagvaarden be klaagde door de Rechtbank ziet vrijgesp-o- ken of aan den beklaagde een mindere straf ziet opgelegd dan welke hij meende te moe ten vorderen, in het algemeen weinig moeite zal kosten, om in "die uitspraak te bcrus- t e n en te erkennen, dat het door den rech ter ingenomen standpunt, afwijkende van het z ij n e daarom toch evenwel recht van bestaan heeft. En wanneer clan cle vraag wordt' gedaan, of aan den vervolgend en ambtenaal', die met overtuiging zijn standpunt voor de Rechtbank verdedigde en door het afwijkend oordeel van die Rechtbank werd getroffen, omdat; hij dit oordeel onjuist acht, niet een middel moet open staan om de zaak aan het oordeel van den hoogeren rechter te onderwerpen, dan antwoord ik met een persoonlijke herinne ring. Meer dan eens, wanneer ik door een uitspraak van de Rechtbank werd getrof fen, hoeft een nader overwegen, een mij in die uitspraak trachten in te denken, mij er toe gebracht, om, ik wil niet zeggen mij daarmede geheol te voreenigen, maar dan toch haar meer te eerbiedigen, haar waarde meer te erkennen, dan ik aanvankelijk deed. Bovendien bedenke men, dat or ook gevallen zijn, waarin bij appèl cloor het O. M. het Gerechtshof het oordeel van de Rechtbank blijkt te deelen. Zoo is alleng* mijn overtuiging sterker geworden, dat' men het O. M. geen onrecht aandoet, wanneer men het noodzaakt in de door den rechter gegevenuitspraak te berusten. Op dezen grond ben ik van meening, daf waar ook m. i. het hooger beroep van de zijde der beklaagden stellig moet worden ge handhaafd omdat daardoor bevorderd wordt het vertrouwen in de straf rechtspraak, dat kostelijk goed, h'etwelk niet te hoog kan worden geschat er geen groote overwegende belangen zijn, die hand having van het hooger beroep voor heb Openbaar Ministerie vorderen. En aan het slot: Het wetsvoorstel heeft mijn sympathie zelfs afgescheiden van de aanleiding daartoe (de wijziging, dit jaar aangebracht in de Wet op de Rechterlijke Organisatie, volgens welke de Gerechtshoven voortaan zullen vonnissen met drio leden). Had ik het be- soliouwd als op zichzelf verwerpelijk en alleen daarom aan te nemen, omdat de bo venbedoelde wijziging in de strafrecht spraak der Hoven is aangebracht, had ik het m. a. w. beschouwd als een gelegen- heidsontwerp, dat alleen om opportuniteit© redenen wet verdiende te worden, ik had natuurlijk niet geaarzeld van dit mijn go voelen te doen blijken. Maar nu voortgezet nadenken en herhaalde overweging mij de overtuiging schonken, dat Jt wetsvoorstel uit gaat van een juiste gedachte en o m z i c h- z e 1 f verdient te worden aangenomen, achtte ik het mijn plicht om hier die over tuiging openlijk uit te spreken. Bij do bespreking in bovengenoemd opstel van de vraag, of door het ontnemen van liet- hooger beroep aan het Openbaar Ministerie diens prestige zal worden geschaad, zegt mr. Yan Geuns: Yoor bet prestige van het O. M. in die beteekenis kan ik niets voelen. Zeer veel gevoel ik voor de groote verantwoordelijk heid en de belangrijke functie van den of ficier van justitie in straïzaken. Hij is het, die de vervolging voorbereidt, bij zware misdrijven terstond handelend optreedt en het bewijsmateriaal verzamelt; hij is het, die beoordeelt, of er voldoende bewijs is om de zaak op de terechtzitting te brengen, en wat vaak nog moeilijker is of er termen zijn, om, ondanks het volledig be wijs, toch de zaak verder niet te vervol gen; hij is het, die op de terechizitting alles moet doen wat in zijn macht is om het vol le licht over de zaak en over den persoon van den beklaagde te doen schijnen; die, wanneer op die terechtzitting zijn geloof in de schuld van den beklaagde hem ontzink4-, niet aarzelen mag, om zich voor oogen houdende het beeld van den vertegenwoor diger van het Openbaar Ministerie, ons door Brieux in zijn machtig looneelwerk ,,la Robe Rouge" geteekend het „niet schul dig" aan de Rechtbank te vragen. Wie voelt niet, dai inderdaad de nauwgezette, naar plicht en geweten volbrachte vervui ling van d i e taak aan het orgaan van het staatsgezag dat die taak vervult, „prestige' geeft? Maar wie voelt niet tevens, dat daaraan in geen enkel opzicht wordt te kort gedaan, wanneer de Staat tot dai' or gaan zegt: „bij uitspraak van den rechter hebt gij u neder te leggen, uw taak is dan afgedaan" Onder het hoofd Een gewichtige kwestie deelt het „Katholiek Schoolblad" het gevoelen van eenige bladen mede over de volgende, zeker be langwekkende vraag: ,,M a g een be stuur, dat over twee of meer bijzondere scholen staat, de onder wijzers tegen hun zin van de eonenaar de andere school verplaatsen?" Zoowel „Het Centru m" als „D e i School met den Bijbel" en „De Vacature" beantwoorden haar bevesti gend, mits in de akte van benoeming die bevoegdheid aan het bestuur worde toege kend, hetzij uitdrukkelijk, hetzij door de bepaling, dat de benoeming geschiedt „voor óén der scholen" van dat bestuur. In het belang der besturen en onderwij zers deelt nu Mgr. A. F. Diepen in ,,H e t Huisgezin" zijn meening mee. Hij be antwoordt de vraag beslist ontkennend, ook dan, wanneer zulk voorbehoud in de ak te van benoeming was gemaakt. „Ik grond dit gevoelen op de overweging, dat <le wet, die bij ontslag het reent van beroep waarborgt, voor de bijzondere scholen geen overplaatsing kent. Veron derstel, dat de zoogenaamde overplaatsing geschiedt van school 1 naar school 2. Bij deze verplaatsing zullen voor den on derwijzer door het Bestuur altijd twee mo dellen (D en E) moeten worden ingediend. Model D zal dan den schoolopziener berich ten, dat de onderwijzer ontslagen is aan school 1 en model E, dat hij benoemd is aan school 2. Van wettelijk (standpunt beschouwcj heeft er dus ontslag plaats gehad. Het recht van beroep mi'kan^ binnen de gren zen der wet, niet verkort worden door be palingen in de akte van benoeming. Zij zul len dus als niet geschreven beschouwd wor den en de z.g. verplaatste onderwijzer des noods van den schoolopziener het bewijs van zijn ontslag kunnen verkrijgen. Bovendien pleit voor mijn opvatting de omstandigheid, dat in elke akte van be noeming, overeenkomstig het K. B. van 12 September 1905 („Staatsblad" No. 266), moet vermeld worden.... ,,b. voorzieningen, in geval van opheffing der school of d e r betrekking." Hieruit volgt toch stellig, dat de be noemde aan een bepaalde school moet ver bonden zijn. Dit feit wordt overigens van hem ook ge tuigd door het bestuur telkens als het een model A, B, D, E, of L bij de Autoriteiten indient. De Besturen zullen dus m. i. ver standig doen zulke bepalingen niet op te nemen in de akten van benoeming. Het zou hun niet tot 't beoogde doel baten. Mochten ze dat wel gedaan hebben, dan zal de uitdrukkelijke verm elding van het recht van overplaatsing als niet geschreven te beschouwen zijn; met betrekking tot bet recht van beroep en de stilzwijgende be voegdheid ten gevolge van benoeming „aan één der scholen" zal in het stuk zelf te niet gedaan worden door de voorziening onder b. (K. B. 12 Sept. 1905), door de onderteekoning der oenoemingsakte, die al weder geschieden door het Bestuur der school en anders door de indiening der ge noemde modellen. De wet eisoht uitdrukkelijk, besluit schrijver, een band tusschen bestuur en on derwijzer, en wel een band, met betrek king tot een bepaalde school. Hieraan kan het Bestuur zich met onttrekken." „Hot Vaderland" acht het nood zakelijk, dat over het ontslag van den admiraal Van den Bosch meer licht wordt ontstoken, hetgeen bijv. moge lijk zou zijn, óf indien door een der Kamer- loden in de Kamer aan den Minister inlich tingen worden gevraagd, óf door middel eener interpellatie, óf bij gelegenheid van het begrootingsdebat. Van andere zijde dan van den Minister kunnen die inlichtingen niet komen; de correspondentie zal wel „ge heim" zijn en de admiraal zal zich dus niet mogen uitlaten. Hier zal de Minister zich niet kunnen verschuilen achter de defensie- belangen, evenmin zal hij kunnen weigeren het gevraagde «licht te ontsteken, omdat hij persoonlijke zaken tusschen hem en zijn on dergeschikten niet behoeft te bespreken. Het geldt toch hier een landsbelang. Over het confliot en de gevolgen daarvan schrijft het blad: Er blijkt een streven te bestaan om den godsdienstzin aan boord aan te kweeken in een bepaalde, de orthodoxe, richting; de som, door de Regeering gegeven voor de behartiging der geestelijke belangen van het marine-personeel, is als subsidie gege ven aan de Christen-Officieren-Vereeniging. die daarom een rechtschen predikant naar Den Helder heeft gezondendie som wordt in de begrooting voor het dienstjaar 1911 van f 3000 op f 6COO gebracht, om te voorzien in gebleken meerdere behoefte, en dat alles niettegenstaande dit door het marine-perso neel, zoowel hot hoogere als het lagere, niet gevraagd en niet ge wenscht wordt. Voegen wij hier nog bij, dat door een vrij zinnige Vereeniging „Geestelijke Bijstand", te Den Helder opgerioht, een verzoek is ge richt tot den Minister van Marine, om ook subsidie te verkrijgen voor het behartigen der geestelijke belangen van het marine personeel en dat dit subsidie is geweigerd dan is heb duidelijk, dat met recht van het drijven in een bepaalde riohting de recht- sche n.l. mag worden gesproken. En dit geschiedt door een Minister, uit een •liberaal Kabinet overgegaan naar de rechterzijde. Uit onze inlichtingen is ons gebleken, dat onder de officieren van gisting gesproken kan worden; zij willen begrijpelijkerwijze niet, dat hun een godsdienst van een be paalde richting wordt opgedrongen, wat alleen ten gevolge zou hebben, dat aan boord godsdiensttwisten ontstaan; iets, waarvan men tot nu toe gelukkig nooit iets gemerkt heeft. Wij hopen dan ook, dat spoe dig het zoo ncodige licht over doze zaak zal worden verspreid. In een artikel in „H et Centru m'\ getiteld Minister Heemskerk en h e t O n d e r w ij s, lezen wij De woorden van den Minister (uitgespro ken ter te Utrecht gehouden jaarlijksehe ver gadering der Vere-eniging voor Ohr -Nat. Schoolonderwijs, waarin herdacht werd het vijftigjarig bestaan dier Voreeniging) zul len ongetwijfeld met belangstelling, instem ming en vreugde vernomen zijn en verdie nen zeer zeker in ruimen zin te wonden be kend gemaakt. Niet alsof omtrent de goede gezindheid van het Kabinet-Heemskerk ten opzichte van het Onderwijs eenige twijfel zoude bestaan; de door het Kabinet reeds gestelde daden sluiten dien ten eenenraale uit. Niettemin heeft het door den Minister gesprokene, groote beteekenis, omdat daar uit mag worden afgeleid, dat het ernst* g streven bij hem voorzit, de gelijkstol- ling tusschen openbaar en bij- zonder onderwijs tot w e r k e 1 ij k- h e i d te maken, zooveel hem zulks in de gegeven omstandigheden mogelijk :al blij ken te zijn. Te bevreemden behoeft zulks alweer niet. wijl juist o<p heden die eisch meer en meer dringend worden gaat> hetgeon den Minis ter ook niet kan zijn ontgaan. Op twee zaa-en mogen we in dit verband in het bijzonder de aandacht vestigen. Wanneer bij de aanstaande regeling den gemeente-financiën het gemeentelijk belas tinggebied gaat verruimd worden, zal het daardoor mogelijk worden, dat de gemeen ten een nog scherpere concurrentie bet bij zonder onderwijs gaan aandoen dan thans reeds het geval is. Noordig is het derhalve, dat tijdig maatregelen worden genomen qui zulks te voorkomen. Vervolgens: juist het laatste jaar is in sterke mate aan het licht gekomen, waartoe op menig© plaats de openbare school ver vormd worden gaat, ten gevolge van den reeds hier en daar blijkbaar niet ineer to keeren noodlottigen invloed van sommige openbare onderwijzers. En toch? Toch worden nog tal van ouders feitelijk gedwongen hun kinderen tegen hun zin te zenden naar de openbare school. Niet de gegoeden; zij kunnen, met do Rijkssubsidie, hoog schoolgeld en par ticuliere bijdragen, bijzondere scholen op richten en in stand houden. En wij zien van die gelegenheid veelvuldig gebruik ge maakt, èn door hen, die godsdienstig onder wijs verlangen, èn door hen, die, geen con fess! onn eel onderwijs verlangend, toch aller minst hun kinderen wenschen over te le veren aan do hedendaagsche openbare school. Maar de mingegoeden en de armen? Ze ker, tal van bijzondere scholen heeft de liefdadigheid voor hen in het leven geroe pen maar de kosten zijn vooral in de ste den, te hoog, om voor allen, die het begeeren, scholen op te richten. ?n zóó worden nog steeds velen wegens plaatsge brek genoodzaakt him kinderen naar do openbare school te zenden. Maar is het dan geen dure plicht, is het geen eisch van gezonde democratie, nu ook te zorgen, dat de zoodanigen allen dót onderwijs voor hutf kinderen kunnen bekomen, wat zij voor het zicleheil hunner kinderen noodig achten? Of waar blijft andora de gewetensvrijheid,, waarvan steeds zoo hoog wordt opgegeven Welnu, bedioeld© woorden toonen aan, dat naar de zóó vurig gewenschte oplossing van het onderwijsvraagstuk door d^n te- genwoordigen Minister van Binnenlandsct o Zaken ernstig wordt gestreefd. Do zaak iö bij hem in goede handen. Ook op dit gebied derhalve mag men het Kabinet met volle vertrouwen aan der. arbeid blijven zien. Mr. C. van Vollenhoven, hoogleeraar, te Leiden, schrijft in ,,D o Gids" oen arti kel, waarin hij Nederland de rol wil opleggen van politie-oommissaris tegenover onwillig© mogendhe den. Wij moeten een internationale politie* macht stichten, bekwaam om de besluiten van het Hof van Arbitrage door te zetten en het geweld tusschen de a'olken neer te werpen. Wanneer een mogendheid (de professor noemt als voorbeeld Venezuela) door *t Ar* bitragehof verplicht was een ton te betalen! aan een anderen Staat, en weigeraohtlg bleef, dan moesten wij er met een eskaden op af om die ton t© halen. Wanneer in een oorlog, bijv. tussohetf Rusland en Japan, de neutraliteit van een» andera bezittingen of schepen werd ge* schonden, dan moesten wij een eskader stu ren om daar een stokje voor te steken. De „Nieuwe Rotterdamsche Courant", het denkbeeld van prof. Van Vollenhoven besprekend, zegt, dat het stel lig een zeer grooten stap vooruit be toe kent in de ontwikkeling der organisatie van de Statengemeenschap. Zal het, vraagt het blad, realiseerbaar, blijken? Stellig zal men bij do doorvoering op moeilijkheden stuiten, bijv. bij de vraag der bevelvoering; vraag, die misschien het best door het lot zal zijn te beslissen, ©n aani critiek zal het niet ontbrekenWat vóór de practische mogelijkheid pleit is de juridische scherpe omlijning van het plan, de beperk* te taak, aan de internationale vloot aan vankelijk toegedacht, waarbij tevens de ge* Slot) Loni lachte en keek daarop beiden met stralende oogen aan. „Dat zou prachtig zijn. Ja, bepaald prachtig. Gij beiden cp mijn zijde. Ik kan mij dat niet voorstellen". „Er is ook een weinig diplomatie bij, me juffrouw. Ten eerste is het een zeer voor- v deelige zaak en ik moet nu van goede en zekere processen loven. En dan kan met I dit proces mijn naam als vertrouwbaar ad vocaat er slechts bij winnen." „Rudi", bracht zijn vro. .9 pruilend in hqt midden, „hoe klein stelt gij dat nu voorTerwijl ik toch zoo trotsch op je fameuzen inval was!" Hij had, door Loni's blijdschap en ver trouwen gestreeld, al zijn opgewektheid te ruggekregen. „Ja, schat-, denkt gij dan, dat juffrouw Stiglmair aan offervaardigheid en zulke mooie dingen alleen gelooft? Beware! Zij is immers carieaturenteekenares, en heeft haar plaats in den strijd om het be staan eens voor altijd op de bank der spot ters. Is dat niet zoo?" Loni trok haar schouders op. Het klonk oen beetje weemoedig, toen zij daarop zei- de: „Het is altijd mijn illusie geweest op een hooger, idealer gebied der kunst iets te bereiken. Het heeft niet zoo mogen zijn. Maar de les, welke het leven mij nu op dit oogenblik heeft gegeven, is wel in staat om ook mijn eigenaardig beroep te adelen. Ik zal wel evenals tot nu toe mijn buren en iijdgenooten in mijn schetsboekje potsierlijk voorstellen. Ik heb nu eenmaal zoo'n losse hand en kan niet andera. Maar ik geloof wel, dat ik veel in het vervolg toch met andere oogen zal zien. Met een ruimeren blik en ook gelooviger. Het ver trouwen in de wereld en de menschen, het welk mijn moeder verloren had, dat heb ik hier nu bij u teruggevonden!"' Nu was de bezoekster weg. Er heersokt© een zonderlinge stilte in de mooie, kleine woning. Zij wandelden nog eenige oogenblikken in het zonnige ontvangkamertje op en neer. Rudi had zijn arm -om Obrista's hals gelegd. Zoo traden zij op het balkon en zagen over de boomkruinen heen in het door do zon be schenen park. Dus het was nu beslist. Zij stonden op een keerpunt in hun 'leven. Zou men er nog beschouwingen aan vastknoop en? Met wan- neers, waaroms, indiens? Neen, het was goed, zooals het was ge- loopen. Zij waren aan een kring ontkomen, waarin hun geluk niet had gezeteld. Nu wa ren zij vrij. Niets bond Christa meer aan de droevige episode van haar eerste huwelijk en hijzelf was voor de taak gesteld, uit eigen kracht zijn jonge vtouw een nieuw, gelukkig leven te bereiden. Ja, 't kwam hem voor. alsof hij nu eindelijk weer van een smet was bevrijd, welke op hem had gerust. Met een vroolijk besluit en vol levenslust en moed begaven zij zich naar den trein, nlaar den Havel, aan boord van de „Meeuw" Het was prachtig weer om te zeilen. Christa had onder de leiding van haar man zeer spoedig de kleine handgrepen geleerd. Zij was nu reeds voor hem een goede ka meraad aan boord. Bij Spandau greep de wind nog niet zoo krachtig toe; men moest telkens koe ren en laveeren; wanneer men maar eerst voorbij de eilanden was, wanneer men de landtong van Schildhorn passeerde en den rooden toren boven de blauwgroene piju- boomen zag, dan was het spel gewonnen. Hu, welk een windvlaag! In de maat sloegen de kleine golven tegen de kiel. Steeds breeder werd het watervlak, welks hooge, schilderachtige oevers met tallooze ooquette villa's en landhuizen was bezet. De Wannsee I „Halloriep Rudi lachend. „Nu moe ten wij halt houden! Wij geraken hier in gevaarlijk vaarwater!" Ginds verrezen de beide prachtige villa's der Rodrians. Verlaten, eenzaam. En op het water schommelde de tamelijk plompe, doel'looze kast, de huisboot. Even verlaten, even eenzaam. En Christa knikte haar man haastig toe: ja, wat moeten wij hier? Laten wij het zeil reven en omkeerenl Maar nadat het zeildoek was gevallen, lieten zij de jol toch nog een poosje in de strooming drijven en gaven zich, schouder aan schouder op het dek van de kajuit zit tend, aan allerlei herinneringen over en kwamen daarbij aan het praten en aan het lachen. Neen, een sentimenteele stemming kon den de herinneringen niet meer opwekken. Ook de gedachten aan de toekomst, waar mede zij zioh vervolgens bezighielden, wa ren frisoh en resoluut. Rudi zag reeds in zijn geest daar boven tusschen de pijnboo- men Köberle's herstellingsoord voor long lijders of een andere inrichting als een bewijs van zijn goed hart en hij ver heugde zich, dat zijn vriend den proeftijd bespaard bleef, welken hijzelf had moeten doormaken, totdat hem de walging van het prins-gemaal-zijn en een oprechte arbeids- honger uit de prachtige gevangenis hadden verdreven. „Neen, neen, nu geen tranen, alsje blieft," zeide hij op een vroolijk-opwckken- den toon, toen hij het plotseling in Christa's oogen zag glinsteren. Zij schudde het hoofd. „Ik betreur niets, Rudi," zeide zij haastig en zacht. „Ik vraag mij slechts af: kan het altijd zoo wol keloos blijven?" Hij wiegde haar zacht in zijn armen, met de bewegingen der golven mee. „Weet ge, toen ik nog student was, noemden zij mij: een „geluksvogel". Ik heb er nooit aan ge twijfeld, dat zij gelijk hadden. Want het hangt immers geheel van ieder zelf af of hij gelukkig is of niet. Ik ben slechts eens >zoo echt moedeloos geweest... Dat was op dien beroemden Septemberdag, verleden jaar. Weet ge nog?" „Toen? 1" „Ja. Hier dreef de „Meeuw" en ginds op de huisboot zat gij. Wij wisten beiden niets van elkaar af en waren toch door het lot voor elkaar bestemd. Ik was zonder be trekking, wist niet wat de toekomst zou brengen en strekte mij hier uit en zong een oud studentenlied." „Ik hoorde het, Rudi," bracht zij leven dig in het midden. Hij begon weer te neuriën: „Wat de we reld morgen brengt, leed of vreugde, daar naar vraag ik niet, dat deert mij niet, morgen is ook een dag, heden is heden!" Zij glimlachte. „En zal het nu voor het geheele 'leven bij die vroolijke philosofie blijven?" „In cén opzicht wel. Wij willen het onbe zorgde zelfvertrouwen, hetwelk daarin ligt, behouden. Kom, schat, gij moogb nu het stuur regceren. En ik haal heb zeil op. Wij moeten er flink doorgaan." Hij stond reeds weer bij den mast en trok het zeil omhoog. „Kijk, het spant zioh weer. Wij zijn goed voor den wind. Zoo en nu opgepast, dat wij met ons scheepje zonder letsel vcorbij alle hindernissen komen. Dus oogen open^ vuisten gemaakt en weer en wind tanden getoond. Wel vrouwtje, is het je nog ang stig te moede?" Hij was zoo vol goeden moed. Christa werd daardoor aangestoken. „Neen, RudiAch, ik schep immers zulk een vreugde in mijn 'leven 1" Zij stond nu boven op de kleine kajuit, hield zich met haar linkerhand vast aan den mast, welke schuin boven het water hingzwaaide met haar rechterhand haar witte muts, welke zij van heur in den wind fladderend haar had getrokken, en zong jubelend met haar volle warme altstem het refrein van zijn lied: „Heden is hedenI" Zoo vloog het scheepje flink voor den' wind voort zonder eenigen zorgenballasfc.i En die het op zijn tocht tegenkwamen, be* wonderden de zekerheid, waarmede het door de zonnige wereld zeilde..

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5