No. 15543. LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag: 22 October. Eerste Blad. Anno 1910, PERSOVERZICHT. SCHETSEN UIT DE RECHTZAAL. r Aan traktements Véth ooging fvan ambtenaren en van li o o g e r ambtsdragers heeft „De Stand aard" twee artikelen gewijd. In het eerste artikel heet het o.m. Het kwaad schuilt hier in het feit, dat de eertijds billijke beschikkingen in den loop der tijden verouderd zijn. Toen in en na 1815 de meeste dezer traktementen zijn vastgesteld, waren ze niet onbillijk laag. Vooral niet, zoo men bedenkt, ho? de wel vaart sinds 1798 bier slonk en de Napoleon tische overheersching ons had uitgemergeld. Vooral met het oog op dien berooiden toe stand van 's lands kas waren de toenmalige traktementen zelfs mild te noemen. Blijk baar zat bij de toenmalige regeling de over tuiging voor, dat een gerechte bezoldiging Van 's lands ambtenaren eisch van een krachtig bewind is. Ware dan -ook de toe stand in de maatschappij en op de geld markt gebleven wat die in 1815 was, er zou geen klacht gevallen zijn en geen actie om verhooging van salarissen zijn opgeko men. Maar juist aan die voorwaarde beant woordde het verloop van het geding niet. In ide eeuw, die ons van dieze eerste periode eoheidt. greep allengs ©n ongemerkt een zeer aanmerkelijke verschuiving in ons politiek en maatschappelijk levensmilieu plaats, uit komst waarvan was, dat men eertijds met Vijfhonderd gulden doen kon, wa.t thans duizend gulden vraagt. De levensstandaard ging in het cijfer met bijna de helft om hoog. Zoo was destijds een ministerieels be zoldiging van f 12,000 een redelijk salaris, waarvan een raadsman der Kroon in Den Haag op billijken voet leven en zijn hoo- gen stand ophouden kon. Thans daarente gen ziet een Minister, die geen nevenin komsten iheeft, zich wel genoodzaakt in meer afgelegen bum-ten een goed hooper wo ning te zoeken en zich op ©envoudigen bur gerlijken voet in te richtente meer, daar er nog zoo aanmerkelijk bedrag voor pen sioen van zijn traktement afgaat. De groots elf duizend gulden, die een minister thans ontvangt, zouden destijds in waarde gelijk hebben gestaan met f 6000. Het kwaad schuilt dan ook volstrekt niet alleen bij de ambtenaren van lagere orde. Bij de hooge Collegos van Staat, bij de rechterlijke macht, bij de Diplomatie, aan de Universiteiten, ondier de predikanten, on der de officieren, allerwegen gaat de klacht op, dat de proportie afmeer verloop en is tusschen wat men in zijn positie noodig heeft, en aan salaris in die positie ont vangt. In hoogere kringen roept men dit niet van de daken uit, omdat in die hoogere kringen veelal eigen rente het inkomen steunt, en ook zonder oigan rente toch niet in enger zin de nood aan den man komt. Doch juist hierin schuilt dan ook de min- go&ie ooosetjppjeiiuoc- £yo<?<! aio uit sluitend mannen mot eonig fortuin in zoo hooge rangen te plaatsen zijn. In de la gere rangen daarentegen, waar in grooie gezinnen ten leste de teerkost gaat ont breken, kan men er het zwijgen niet toe doen. Hier perst en dringt de nood des le vens, en wordt voorziening steeds dringen der easch. B«e»eds enkel ds kosten van woning zijn met meer dan 100 pCt. naar boven gegaan. In een eenigszins beteekenende stad is een huis, dat in 1815 f250 per jaar deed, thans Zelfs voor f 500 niet meer te krijgen. En N.-\^\y%y^y-^XXXXXXXXXXXXv^»w^' inbreker tegen wil en dank. Hij glunderde vergenoegd, toen hij do gToote deur uitstapte. Een best mensch, die juffrouw; zij had hem, nu hij de bood schappen zoo netjes had thuisgebracht, een dubbeltje extra voor den Zaterdagavond ge- gevon. Net of het zijn plicht niet was, de boodschappen altijd prompt te doenDaar was hij toch huisknecht voor! „Kom maar even mee, Jan," had zij ge- zogd. En expres om hem dat dubbeltje te geven, was zij uit de keukan naar de ka mer gegaan, waar die groote kast stond, waaruit zij altijd het geld haalde. Ja, een goed mensch was ze! Maar hij, de vader, ook, net zoo goed. En zoo vertrou welijk waren ze met hem! Laatst nog, toen hij met den huisvader in het kantoortj'3 was, had deze lachend gezegd: „Er zit hier nu hooi wat in, Jan." En metsen had had hij naar de kast gewezen, welke daar in den hoek 6tend. Ilij, Jan, kwam daar maar zelden in hot kantoortje. Dat was het heiligdom van don vader. Maar dien dag had de vader hem meegenomen, toen hij geld weg moest brengen. „Da,t is altijd zoo togen het eind van de maand," had die nog gezegd. „Dan zit hij vol." En zoo heelemaal vertrouwelijk had hij hem verder verteld van het groote huis en van wat er een bestuur was over zoo n oudemannenhuis. Nu, dat wa6 te begrijpen! Hij, Jan, had ook werk genoeg. Da.t was heel wat anders dan met de meeste huisknechten. Maar het was ook een prettige dienst. Je Was veel eigener met zulke mensch en I Nu was hij «r een jaar om end© hij, en het was al net, of hij er thuisbehoorde. Hij wist zelfs, waar zij hun goudgoed bewaarden, in dat kleine kastje in de spreekkamer. "Wie zou dat nu anders aan een huisknecht ver tellen! Ja, ja> hij had 't best getroffen. Hij stapte even wat langzamer; bleef dan staan voor een sigarenwinkel, bekeek de uit gestalde kistjes voor het raam. Dan stap ba hjj^ naar binnen, 't Was ook Zaterdagavond. de woning staat jiiet op zichzelf. Ook al lerlei levensingradiënten zijn gaandeweg in prijs naar boven gegaan, ook al was het, dat po, door wegvalling van lafeten, een tijdlang eenigszins daalden. En wat vooral niet vergeten word'5, het leven bood allengs meer aan, bleef daardoor niet op zijn vo- rigen voet, is hierdoor kostbaarder gewor den. Een sterk spiekend voorbeeld is hier de fiets. De fiets is ©en kostbaar instrument, en toch, welke jonge man of jongs dochter kan er thans buiten? Zelfs den straten maker ziet ge per fiats naar de plek schui ven, waar de straatweg moet vernieuwd. En zoo is het in meer dan één opzicht. De post kost meer. Er moet geld voor de 6poor zijn. De tram kost. Er gaat meer geld aan kleeding weg. Hulparbiid is duur der geworden. De dokter en apotheker kos ten meer. Kortom, men leeft anders dan in 1815, het leven is duurder geworden, en de gulden, dien men in zijn berurs heeft, heeft op verre na de waarde niet meer van wat dit zilverstuk gold voor een eeuw. Met het oog hierop ha/1 voorzichtig Staats beleid gevorderd, dat gaandeweg bij de trak tementsregeling hiermee rekening ware ge houden. Ons budget van. Staat klom al door. Nu reeds van vijftig tot over de twee honderd millioon; het percentage van ons budget voor traktementen had daarom op gelijken voet moeten blijven, en ook al neemt men dan de groote uitbreiding van het ambtenaarspersoneel in aanmerking, zoo zou toch na eUra kwart-eeuw teen billijke verhooging hebben kunnen volgen, voor de lagere rangen het eerst, maar toch ook voor de rangen van hoogere orde. Doch juist dit deed men niet. Partieel© verbeteringen grepen plaats, maar de prin- cdpieele verhoogingan dateeren eerst uit den laatsten tijd, en bijna drie-kwart eeuw bleef het alles voor een niet gering deel bij het oude. Dit nu maakte het contrast steeds grootar tusschen het maatschappelijk leven eoneirijds en het ambtenaars leven aan den anderen kant. Wie zich op handel en nij verheid wierp, kwam in veel beteren doen dan weleer; reeds nu worden in de hierbij bestaande betrekkingen salarissen en inkom sten aangeboden, die zelfs het hoogste amb tenaars-inkomen zeer v-arre te boven gaan. Zelfs Jkan men zeggen, dat ook in de ar- bedderskiingen de toestand zeer aanmerke lijk verbeterd is. Vooral de „skilled labou rers" maken niet zelden een weekloon, dat meer dan één predikant hun zou kunnen benijden. Daarnaar richt zich de maatschap pij, richt zich de voet des levens in, be paalt zich de levensstandaard en de gelds waarde. En staat hier nu tegenover een steeds zich bijna gelijkblijvend inkomen voor de organen van het Staatsbestuur, dan kan het niet andeens of hun inkomen komt in het gedrang. In het tweede artikel betoogt „De Stan daard", dat de plicht dor ambtenaren .om zich van staking te onthouden soms een zeer probaat middel voor niet-ambtenaren, om toira ptwitte te "vor-boteren vootr de RagOO- ring (en Gemeente) den plicht insluit om uit eigen beweging de traktemonte-verhoogdng ter hand te nemen. Esn bclioorlijke salariëe- ring is bovendien noodig, om de ambtenaren in staat tp stellep. de waardigheid van hun positie hoog te houden, om geschikte perso nen tot ambtenaarsleven te lokken en de minder beimrddelden niet uit te sluiten, om bet gedwongen celibaat te voorkomen en den goeden goost in de ambtenaarswereld te houden. Het artikel besluit als volgt: Goed beleid stelt daarom den eisch, dat geheel het traktementswezen van de amb- En hij had immers een dubbeltje extra ge kregen! Toen hij den sigarenwinkel uitkwam, bons de hij tegen iemand aan. „Wel drommels I" zei er een. Dan, plot seling, klonk een luid lachen. „Zoo, Jantje, ben jij dat?" Verwonderd keek. Jan op. „Den Braber," zei hij verbaasd. „Ja, Den Braber. Dat 's al weer ben he de tijd geleden, dat we mekaar gezien heb ben, hè?" „Ja, ja," kwam Jan, „dat is het zeker." „En ben je nu je spaarduitjes aan 't verteren lachte de ander, naar do sigaar wijzend, die Jan in den mond hield. Jan glimlachte even. „Wil jo ook rooken?" vroeg hij, het si garenzakje uit zijn zak halend en hot den ander voorhoudend. „Jongen, jongen," kwam die, een sigaar nemend, ,,'t zit er aan. Ben jo er e u-lijk aangekomen „Nu, zeg, wat dacht je dan kwam, Jan Verontwaardigd. De ander knipoogde even. „Zeg, jij zal ook wel weten, waag Abraham de mosterd haalde." Jan haalde de schouders op. „Willen, we niet doorloopen Vrtfeg hij. „Ga jij weer naar de ouwtjes?" kwam de ander spottend. „Neen," zei Jan, „nu niet." „Of ga je Zaterdagavond houden?" ging1 de ander voort. „Wel ja, laten wij santen eens een borrel pakken." En meteen klopt hij Jan onzaoht op den rug. ,,'t Zou je eerste vandaag niet zijn," meende Jan, lachende. De ander bleef staan. „Mijn eerste niet? Wat je zegt! Dat jij dat i;og zien kunt. Ha, ha, hal" „Kom nu mee," kwam Jan. „Mee? Ja, natuurlijk, kom ik mee. Trak teer je?" J_ „Ja," zei Jan. De ander keek Wsib ëVén oplettend aan. „Jongen, jongen, Jantje," kwam hij. „Dat'p .verdacht, als 't er zoo aanzit." „Verdacht? Waarom?" vroeg-Jan. „Nu, zog, in zoo'n hujs kan ar makke- ton aton Van den Staat op beter Voet worde gebracht, en dat voortaan, bij' verandering van den levensstandaard, steads opnieuw met den boogaren eisch, die hier dooi ook' h'an dé ambtenaren wordt gesteld, rekening worde gehouden. Ontegenzeglijk zal dit aan het budget aanzienlijke offers Vragen, en den plicht van den Minister van Financiën, om inkomst en uitgaaf in evenwicht te bren gen ep te houden, niet weinig verzwaren; vooral thans, nu we met ons budget b>ch reeds aan alle kanten vast-zitben. In over haasting handde men daarom niet. Hier is een systeem noodig, dat gosd ineen zit on vast sluit. Slechts houde men wel in het oog, dat de indiening van dit beter systeem, ook al sluit men overhaasting uit, toch niet te lang kan uitblijven. De ambte naren zijn voor de Overheid, wat voor ons onze handen en voeten "zijn, of wilt ge, wat de instrumenten zijn voor den technicus. Het is door haar ambtenaren, dat de Overheid haar Overheidsgezag uitoefent. Wordt dit orgaan stroef of stram, dan is de actie van van de Overheid vanzelf verlamd en in het verkeerde spoor geleid. In een driestar Onze gulden zegt „Do Standaard": Op Rusland na zijn wij in heel Europa het eenige land, dat een zoo hooge munt eenheid handhaaft, als in onzen gulden ge bezigd wordt. Nog niet zoo lang geleden had Pruisen een nog hoogere munteenheid in den Thaler, en Beieren en de overige Zuid-Duitsche Star ten in hun gulden. Ook Oostenrijk had oen munteenheid, die in waarde met f 1.25 ge lijk stond. Sinds echter hebben alle deze Staten een veel kleinere munteenheid ingevoerd. Duitschland in den Mark en Oostenrijk in de Kroon van iets meer dan 50 oents. In heel Zuid-Europa, en met name in Frank rijk, Zwitserland en België, en evenzoo in Griekenland en in de Balkan-Stoten, heoft men den Frank, zij liet ook onder zeer verschillenden naam, geen meerdere waarde vertegenwoordigend dan 48 cents Neder- landsch. Engeland heeft den Shilling, die met den Mark gelijk staat, on de drie Scandinavische Staten hebben de Kroon. Zoo we Rusland met zijn Roebel uitzon deren, zijn wij .alzoo het eenige land van Europa, dat nog niet tot de aanneming van een lagere munteenheid is overgegaan. Wij hebben nog altoos den gulden, did meer dan de helft verscheelt van de munteenheid in de Latijnsche Unie, en 40 pCt. in waarde staat boven wat men in Engeland en Duitschland in gebruik vindt. Natuurlijk is men elders niet zonder goede beweegredenen tot deze muntverandering overgegaan, want zulk een verandering kost een hoog bedrag. En al lag de beweegreden voor deze verandering ten deele ook in den buitenlancLschen handel, daarnaast stond tcah het motief om de duurte van het leven te gemoet te komen. Wij teven dan ook duur, en zoo men, de 'zodr groote steden uitgezon derd, den gewonen tevensstandaard in Zwit serland, België, enz. vergelijkt met dien ten onzent, dan is het niet te loochenen, dat wij in onze burgermaatschappij duur huishouden. In Oostenrijk geven dan ook zelfs de vroegere tegenstanders van de Kroon thans toe, dat de hal veering van den Gul den haat gaf voor het burgerleven. Dr. Lue- ger bijv., die onder de felste tegenstanders van dezen maatregel vras, verklaarde later aan ieder, die hooren wilds, dat hij door de uitkomst in het praotisohe leven ten oenen male was beschaamd. lijk eens wat aan je vingers blijven kle ven." „Ben jo gek, kerel?" vroeg Jan. „Ik niet. Maar jij ook niet. Jij bent ook niet van gisteren." Jan haalde even weer do schouders op, duwde dan de deur van het café tja open, waar zij jui.st voor stonden, en stapte naar binnen. „Wat zal het wezen?" vroeg hij dan. „Een borrel natuurlijk," kwam Den Bra ber. Voor zichzelf bestelde Jan bier. Toen hij voor den tweeden keer bestelde, nam hij zelf ook een borrel. „Ik dacht al," lachte Don Braber, toen ze aanstootten, „dat je afschaffer geworden was." „Nu, dat niet," zei Jan, „maar ik ge bruik het zelden. „In Indië- toch wel," meende de ander. Weet ja nog, toen we samen in Soerabaia lagen Jan knikte. „Een goeie tijd," meende de ander. J an knikte yroer. „Dat's anders dan nu, hè?" ging Den Braber voort. „Nu moet je schoenen poetsen en jo ouwe mannetjes in bed helpen." „O, ik heb 't best," verklaarde Jan. „Ja, dat zal wel. Zeker, als je dsn va der moet helpen zijn kousen uit te trek ken." „Dat doe ik niet," zei Jan geraakt. „Wat doe je dan? Zeker ©en kannetje kof fie met ze drinken „Ik ben erg best met de menschen," Ver klaarde Jan. „Zeker als je alsjeblieft speelt." Jan schudde het hoofd. „Daarvoor ben ik veel te vertrouwd met ze." „Vertrouwd? Ja, dat ken ik, als je huis knecht bent." „Toch waar," hield Jan VoL „Met een zoon konden ze niet vertrouwelijker zijn." De ander lachte minachtend. „Dat zal wel," Zei hij. Maar Jan werd nijdig. „Ik weet er alles in huis,"- blufte hijj „precies hoor/' m Zou ihet (Jan niet tijd worden, nu de klacht o Ver de duurte vau leven ook onder ons Steeds meer algemeen wordt, soortgelij ken maatregel in overweging te nemen De Schelling, mits dan van vijftig of zestig oente, als eenheid, zou voor ©en land mid den tusschen Engeland en Duitschland in, in meetr dan één opzicht oanbevetenswaard zijn. In een bespreking van het door den mi nister van justitie ingediend© noodwetje be treffende de eedsaflegging zegt de „Nieuwe Rotterdamsch© Cou rant": Zooals nu de tekst van artikel I luidt, zullen niet slechts wèl zweren al of niet tot een kerkgenootschap bahoorende atheïs ten, die de sacramenteel© woorden: „Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig" als ©en bloote formule beschouwen, waartegen gom bezwaar behoeft te worden gemaakt; doch zullen óók den eed moeten afleggen zij, die, schoon zij „redelijke gronden" tegen hot zweren kunnen aanvoeren, wèl tot een kerk genootschap behooren. Aan den ©enen kant blijft dus profanatie bestaan, aan den an deren kant worden sommige gemoedsbezwa ren door het ontwerp niet ontzten. Dit laatste spreekt te sterker, daar toch het nieuwe recht, dat buiten h©t arrest van den Hkxxgen Raad om, zal ingevoerd worden, nergens anders zijn oorsprong kan vinden, dan in oen verlangen der Regesring osm aan gemoedsbezwaren te gemoet te komen. De „noodwet" is daarom allesbehalve fraai, en de vraag rijst, of de Regiering niet een stap verder had kunnen gaan, en van den eed vrijstelten, zonder verderen omhaal, al wie of men tot oen Kerk of kerkgenootschap behoort, kon in het mid den blijven „redelijke gronden" opgeeft, waarom hij tegen het afleggen van den eed bezwaar heeft waaronder dan toch ook wel zal gerekend mogen worden het behooren tot een kerkgenootschapdat het zweren verbiedt. De dwaasheid, dat de re delijke gronden" van wie wèl tot epn kerk genootschap behoort, voor niets geteld zul len worden, maar de „redelijko gronden" van wie niet tot een kerkgenootschap be hoort zullen worden ontzien, ware dan al thans de wereld uit. Dit klemt te meer, omdat te voorspellen valt, dat d© aandrang om tot definitieve oplossing van het eeds vraagstuk te komen, na aanneming van deze noodwet ntet wei nig ven-minderen zal. Onder het hoofd Een verstandig woord zei ,,D e Nederlande r": Een verstandig woord schreef dezer da gen J. O. P. in een zijnor dag preekjes, die sinds lang onder den titel „Om ons heen" in het '„Ha arlemsoh Dag blad" verschijnen. „Kindermeisjes ge vraagd," zoo heette het, naar aanleiding van het geroep om allerlei wetten. „Wetten voor wettelijke winkelsluiting en tempering vau Zondagsarbeid. Maar ver geten wordt, dat alle wetten gebrekkig zijn, als bleeren, die elkeen moeten passen en daardoor niemand goed zitten. Den een knellen ze aan den schouder, den ander om h'et middel, maar ergens knellen ze ze ker. Wie een wet vraagt, roept een mees ter Ik heb liever met het publiek te doen, dat niet, als ik me er tegen verzet met pro ces-verbaal, vonnis en boete komt aandra gen. Dwingeland Publiek, dat verlangt, dat ik openblijven zal, is niet zoo erg als Dwin geland Wet, die me voorschrijft, dat ik sluiten moet." „Zoo," zei de ander, opmerkzaam worctend. „Daar komen dan zeker die sigaren en bor reltjes vandaan. Jan haalde minachteend de schouders op. „Maar als ik dat wou," zei hij. „Ik weet zelfs, waar de vader zijn geld bergt voor de wissels." „Waar dan?" vroeg de ander. „In het kantoor." „Nu ja, dat snap ik ook." „Neen maar," kwam Jan, „ik weet bat precies, hoor, en van bet gald van zijn vrouw ook en van haar goudgoed. Ik zou je het kunnen wijzen," „Dat 's goed," kwam de ander. „Dan kom ik eens kijken." „Als je dan 's morgens maar komt, als ze nog op bed liggen," lachte Jan. „Afgesproken," zei de and©r lachend. Toen Jan hem een paar dagen later tegen kwam, begon hij er weer over. „Nu, wanneer kan ik ook komen kijken?" Jan lachte. ,,'t Was maar gekheid," zei hij. „Gekheid Neen, heusch niet." Jan haalde de schouders op. „Waarom zou je komen?" meende hij. „Waarom niet? Ik kan toch eens kijken. Wie weet, waar het goed Voor is." „Neen, peen," weerde Jan af. „Zie je nu wel, dat je opgesneden hebt," smaalde de ander. „Opgesneden „Ja, natuurlijk. Anders zou je toch niet zoo bang zijn, dat ik kwam kijken." „Bang? Dat ben ik ook niet." „Nu, waarom zou ik dan niet komen Jan aarzelde even. „Morgenochtend kom ik, hoor," zed de ander. Nu, mij goed," kwam Jan. Toen Jan den volgenden morgan om vijf luren de asoh ging buiten zetten, voelde hij zioh wel wat angstig» Hij hoopte maar, dat Kees er niet zou zijn. Maar die stond al te wachten. „Zouden we 't wel doen vroeg Jan nog. „Kom, vooruit nu," kwam de ander. Hij was al bij de brandgang naast het gebouw, waar Jan uitgekomen was. Maar Jan derfde niefc de kpu^pi door en dear In dit laatste steekt zeker eenige overdrij ving naar den anderen kant. Want do Dwingeland Publiek stelt soms zeer onrede lijke en ook wel in den grond der zaak zedelijke eischeni Maar veel waars steekt er in deze woor den, en niet riioder in de volgende: „Zoo roepen we aan alle kanten om kin dermeisjes, die op ons zullen passen. „Och, mijnheer de Staat, mevrouw de Gemeente, we zijn zoo klein en zoo zwak, we kunnen op onze eigen beentjes niet staan. We zijn dertig jaar geworden en weten nog niet, dat als onbekenden met ons willen spelen, het is om onze centen te winnen en nie.t om 'hun eigen duiten te verliezen. We zijn veertig en hebben er nog nooit van gehoord, dat valsche vrouwen ons meetroonen en dan bestelen. We smeeken u. Staat en Gemeen te, zet een rijksveldwachter of een politie agent achter iederen boosdoener, dat bij ons geen kwaad zal doen, en geef ons nen valhoedje, dat we ons boerenboofdje met bezeeren als we soms vallen 'fc Is fraai Let wel, dat ik op de samenwerking van velen, 'die noodig is in een bsch'aafde maat schappij, om veel goeds te doen en veel kwaads te weren, niet schimp! Integendeel. Maar laat ons toch niet alles en alios weer van den wetgever verlangen, waar eigen doen, durven en doordenken voldoende zou den zijn, om ons doel te bereiken." Inderdaad, behartigenswaardige woor den, hoe eenvoudig ze ook zijn. Maar wie zei het ook weer dezer dagen, dat we de eenvoudigste dingen juist het gemakkelijkst voerbijloopen? Onder het hoofd Het Rijksmuseum op Zondag icgt l.et „Handels- b 1 a a": Men zal gezien hebben, dat het openings uur van h'et Rijksmuseum op Zondag van 12A uur op 1 uur is gebracht. Van den vooral 's winters tooh al zoo korten tijd voor bezoek het museum moet dan we gens gebrek aan licht wel te 3 uren sluiten gaat dus nog een halfuur af. Wij hebben, dat zeer betreurende, ge tracht de reden van deze verandering te weten te komen. Bij de directie van het museum konden wij geen inlichting verkrij gen: het was een ministerieel© aanschrij ving. Onze hoefijzer-correspondent bericht om nu uit Den Haag: „De reden der latere opening van het Rijksmuseum op Zondagen is, naar ik vrij stellig meen te weten, gelegen in den wensch van den Minister, om ook aan dat deel van het personeel, dat afgelegen of laat eindigende kerken bezoekt, een rr-ti- gen kerkgang te verzekeren. Dezelfde maatregel is genomen onder minister Kuy- per; daarna werd door minister Rink do opening met een halfuur vervroegd, welk halfuur thans door minister Heemskerk we der is geschrapt." Deze reden voor de latere opening van het museum op Zondag mag, oppervlakkig beschouwd, aannemelijk schijnen, zij is het toch niet. Wij voelen heel veel voor Zon dagsrust en hebben met groot genoegen, zoodra het ging, ons Maandagochtendblad afgeschaft. Doch de publieke dienst kan op Zondag niet stilstaan, evenmin als alle hui selijke werkzaamheden op Zondag achter wege kunnen blijven. Politie, brandweer, vervoermiddelen, enz. kunnen niet buiten, Zondagsdienst en wie een beroep begeert bij een publieken dienst, heeft daarmee re- het kelderraam kwamen z© binnen. De deur van de huiskamer, waardoor ze naar hot kantoortje moesten, bleek echter op slot Jan was al blij. Maar do ander haalde da delijk een bos valsche sleutels uit zijn zak. Jan schrok, maar durfde niets zeggen. „Daar heb je nu het kastje," wees Jan, toen ze in 't kantoortje stonden. „Is hier niets te halen vroeg Kees, aan de kastdeur probeerend. „Halen?" vroeg Jan ontsteld. „Neen, noen!" En hij trok hem angstig weg, blij, teen Kee3 eindelijk weer op straat stond. Maar toen hij drie dagen later 's mor gens buiten kwam, stond Kees daar meer met oen ander bij zich. Hij 6chrok. „Dat 's mijn neef," zei Kees, op hem toestoppende. Hij knikte. „We komen samen eens kijken," lachte 'do neof. Jan wou er niet van hooren. Maar zo liepen hem al vooruit, de brandgang in. Door 't kdderrraam kwamen ze weer binnen. „Doe het nu niet," smeekte Jan. Maar zij lachten wat. Toen zij echter d© huiskamer zouden openen, brak d© valsche sleutel. „Openbreken," meende de neef. „Och, neen, neen," smeekte Jan. Eindelijk troldien zij af. „Een volgenden keer," zei de neef, toen zij weggingen. Maar Jan schudde het hoofd. „Ik doe het niet," zei hij. De volgende dagen stond hij wat vroe ger op, bang, dat zij hem weer zouden wach ten samen. Maar op den tweeden dag kreeg hij een brief van Koes. Als hij hen nu niet inliet, den volgenden morgen, zouden ze hem verraden aan den vader van het ge sticht. Dien heelen dag was hij zenuwach tig en van streek, 's Avonds kwam liij hen samen tegen. Zij wilden ©r beslist morgen ochtend in, zeiden ze, andere zou hij wei zien. „Ik durfde niet naders, meneer de pre sident," jammerde Jan, toen hij ©en paar maanden later voor de rechtbank stond. „Ik was bang voor hen en cLat ze me zouden Veriftdem"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5