No. 15543.
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag: 22 October. Eerste Blad.
Anno 1910,
PERSOVERZICHT.
SCHETSEN UIT DE RECHTZAAL.
r Aan traktements Véth ooging
fvan ambtenaren en van li o o g e r
ambtsdragers heeft „De Stand
aard" twee artikelen gewijd.
In het eerste artikel heet het o.m.
Het kwaad schuilt hier in het feit, dat
de eertijds billijke beschikkingen in den
loop der tijden verouderd zijn. Toen in en
na 1815 de meeste dezer traktementen zijn
vastgesteld, waren ze niet onbillijk laag.
Vooral niet, zoo men bedenkt, ho? de wel
vaart sinds 1798 bier slonk en de Napoleon
tische overheersching ons had uitgemergeld.
Vooral met het oog op dien berooiden toe
stand van 's lands kas waren de toenmalige
traktementen zelfs mild te noemen. Blijk
baar zat bij de toenmalige regeling de over
tuiging voor, dat een gerechte bezoldiging
Van 's lands ambtenaren eisch van een
krachtig bewind is. Ware dan -ook de toe
stand in de maatschappij en op de geld
markt gebleven wat die in 1815 was, er
zou geen klacht gevallen zijn en geen actie
om verhooging van salarissen zijn opgeko
men.
Maar juist aan die voorwaarde beant
woordde het verloop van het geding niet. In
ide eeuw, die ons van dieze eerste periode
eoheidt. greep allengs ©n ongemerkt een zeer
aanmerkelijke verschuiving in ons politiek en
maatschappelijk levensmilieu plaats, uit
komst waarvan was, dat men eertijds met
Vijfhonderd gulden doen kon, wa.t thans
duizend gulden vraagt. De levensstandaard
ging in het cijfer met bijna de helft om
hoog. Zoo was destijds een ministerieels be
zoldiging van f 12,000 een redelijk salaris,
waarvan een raadsman der Kroon in Den
Haag op billijken voet leven en zijn hoo-
gen stand ophouden kon. Thans daarente
gen ziet een Minister, die geen nevenin
komsten iheeft, zich wel genoodzaakt in
meer afgelegen bum-ten een goed hooper wo
ning te zoeken en zich op ©envoudigen bur
gerlijken voet in te richtente meer, daar
er nog zoo aanmerkelijk bedrag voor pen
sioen van zijn traktement afgaat. De groots
elf duizend gulden, die een minister thans
ontvangt, zouden destijds in waarde gelijk
hebben gestaan met f 6000.
Het kwaad schuilt dan ook volstrekt niet
alleen bij de ambtenaren van lagere orde.
Bij de hooge Collegos van Staat, bij de
rechterlijke macht, bij de Diplomatie, aan
de Universiteiten, ondier de predikanten, on
der de officieren, allerwegen gaat de klacht
op, dat de proportie afmeer verloop en is
tusschen wat men in zijn positie noodig
heeft, en aan salaris in die positie ont
vangt. In hoogere kringen roept men dit
niet van de daken uit, omdat in die hoogere
kringen veelal eigen rente het inkomen
steunt, en ook zonder oigan rente toch niet
in enger zin de nood aan den man komt.
Doch juist hierin schuilt dan ook de min-
go&ie ooosetjppjeiiuoc- £yo<?<! aio uit
sluitend mannen mot eonig fortuin in zoo
hooge rangen te plaatsen zijn. In de la
gere rangen daarentegen, waar in grooie
gezinnen ten leste de teerkost gaat ont
breken, kan men er het zwijgen niet toe
doen. Hier perst en dringt de nood des le
vens, en wordt voorziening steeds dringen
der easch.
B«e»eds enkel ds kosten van woning zijn
met meer dan 100 pCt. naar boven gegaan.
In een eenigszins beteekenende stad is een
huis, dat in 1815 f250 per jaar deed, thans
Zelfs voor f 500 niet meer te krijgen. En
N.-\^\y%y^y-^XXXXXXXXXXXXv^»w^'
inbreker tegen wil en dank.
Hij glunderde vergenoegd, toen hij do
gToote deur uitstapte. Een best mensch, die
juffrouw; zij had hem, nu hij de bood
schappen zoo netjes had thuisgebracht, een
dubbeltje extra voor den Zaterdagavond ge-
gevon. Net of het zijn plicht niet was,
de boodschappen altijd prompt te doenDaar
was hij toch huisknecht voor!
„Kom maar even mee, Jan," had zij ge-
zogd. En expres om hem dat dubbeltje te
geven, was zij uit de keukan naar de ka
mer gegaan, waar die groote kast stond,
waaruit zij altijd het geld haalde.
Ja, een goed mensch was ze! Maar hij,
de vader, ook, net zoo goed. En zoo vertrou
welijk waren ze met hem! Laatst nog, toen
hij met den huisvader in het kantoortj'3
was, had deze lachend gezegd: „Er zit
hier nu hooi wat in, Jan." En metsen had
had hij naar de kast gewezen, welke daar
in den hoek 6tend. Ilij, Jan, kwam daar
maar zelden in hot kantoortje. Dat was
het heiligdom van don vader. Maar dien dag
had de vader hem meegenomen, toen hij
geld weg moest brengen.
„Da,t is altijd zoo togen het eind van
de maand," had die nog gezegd. „Dan zit
hij vol." En zoo heelemaal vertrouwelijk
had hij hem verder verteld van het groote
huis en van wat er een bestuur was over
zoo n oudemannenhuis.
Nu, dat wa6 te begrijpen! Hij, Jan,
had ook werk genoeg. Da.t was heel wat
anders dan met de meeste huisknechten.
Maar het was ook een prettige dienst. Je
Was veel eigener met zulke mensch en I Nu
was hij «r een jaar om end© hij, en het was
al net, of hij er thuisbehoorde. Hij wist
zelfs, waar zij hun goudgoed bewaarden, in
dat kleine kastje in de spreekkamer. "Wie
zou dat nu anders aan een huisknecht ver
tellen! Ja, ja> hij had 't best getroffen.
Hij stapte even wat langzamer; bleef dan
staan voor een sigarenwinkel, bekeek de uit
gestalde kistjes voor het raam. Dan stap ba
hjj^ naar binnen, 't Was ook Zaterdagavond.
de woning staat jiiet op zichzelf. Ook al
lerlei levensingradiënten zijn gaandeweg in
prijs naar boven gegaan, ook al was het,
dat po, door wegvalling van lafeten, een
tijdlang eenigszins daalden. En wat vooral
niet vergeten word'5, het leven bood allengs
meer aan, bleef daardoor niet op zijn vo-
rigen voet, is hierdoor kostbaarder gewor
den. Een sterk spiekend voorbeeld is hier
de fiets. De fiets is ©en kostbaar instrument,
en toch, welke jonge man of jongs dochter
kan er thans buiten? Zelfs den straten
maker ziet ge per fiats naar de plek schui
ven, waar de straatweg moet vernieuwd.
En zoo is het in meer dan één opzicht.
De post kost meer. Er moet geld voor de
6poor zijn. De tram kost. Er gaat meer
geld aan kleeding weg. Hulparbiid is duur
der geworden. De dokter en apotheker kos
ten meer. Kortom, men leeft anders dan
in 1815, het leven is duurder geworden, en
de gulden, dien men in zijn berurs heeft,
heeft op verre na de waarde niet meer
van wat dit zilverstuk gold voor een eeuw.
Met het oog hierop ha/1 voorzichtig Staats
beleid gevorderd, dat gaandeweg bij de trak
tementsregeling hiermee rekening ware ge
houden. Ons budget van. Staat klom al
door. Nu reeds van vijftig tot over de twee
honderd millioon; het percentage van ons
budget voor traktementen had daarom op
gelijken voet moeten blijven, en ook al
neemt men dan de groote uitbreiding van
het ambtenaarspersoneel in aanmerking, zoo
zou toch na eUra kwart-eeuw teen billijke
verhooging hebben kunnen volgen, voor de
lagere rangen het eerst, maar toch ook voor
de rangen van hoogere orde.
Doch juist dit deed men niet. Partieel©
verbeteringen grepen plaats, maar de prin-
cdpieele verhoogingan dateeren eerst uit den
laatsten tijd, en bijna drie-kwart eeuw bleef
het alles voor een niet gering deel bij het
oude. Dit nu maakte het contrast steeds
grootar tusschen het maatschappelijk leven
eoneirijds en het ambtenaars leven aan den
anderen kant. Wie zich op handel en nij
verheid wierp, kwam in veel beteren doen
dan weleer; reeds nu worden in de hierbij
bestaande betrekkingen salarissen en inkom
sten aangeboden, die zelfs het hoogste amb
tenaars-inkomen zeer v-arre te boven gaan.
Zelfs Jkan men zeggen, dat ook in de ar-
bedderskiingen de toestand zeer aanmerke
lijk verbeterd is. Vooral de „skilled labou
rers" maken niet zelden een weekloon, dat
meer dan één predikant hun zou kunnen
benijden. Daarnaar richt zich de maatschap
pij, richt zich de voet des levens in, be
paalt zich de levensstandaard en de gelds
waarde. En staat hier nu tegenover een
steeds zich bijna gelijkblijvend inkomen voor
de organen van het Staatsbestuur, dan kan
het niet andeens of hun inkomen komt in het
gedrang.
In het tweede artikel betoogt „De Stan
daard", dat de plicht dor ambtenaren .om
zich van staking te onthouden soms een
zeer probaat middel voor niet-ambtenaren, om
toira ptwitte te "vor-boteren vootr de RagOO-
ring (en Gemeente) den plicht insluit om uit
eigen beweging de traktemonte-verhoogdng
ter hand te nemen. Esn bclioorlijke salariëe-
ring is bovendien noodig, om de ambtenaren
in staat tp stellep. de waardigheid van hun
positie hoog te houden, om geschikte perso
nen tot ambtenaarsleven te lokken en
de minder beimrddelden niet uit te sluiten,
om bet gedwongen celibaat te voorkomen
en den goeden goost in de ambtenaarswereld
te houden. Het artikel besluit als volgt:
Goed beleid stelt daarom den eisch, dat
geheel het traktementswezen van de amb-
En hij had immers een dubbeltje extra ge
kregen!
Toen hij den sigarenwinkel uitkwam, bons
de hij tegen iemand aan.
„Wel drommels I" zei er een. Dan, plot
seling, klonk een luid lachen.
„Zoo, Jantje, ben jij dat?"
Verwonderd keek. Jan op.
„Den Braber," zei hij verbaasd.
„Ja, Den Braber. Dat 's al weer ben he de
tijd geleden, dat we mekaar gezien heb
ben, hè?"
„Ja, ja," kwam Jan, „dat is het zeker."
„En ben je nu je spaarduitjes aan 't
verteren lachte de ander, naar do sigaar
wijzend, die Jan in den mond hield.
Jan glimlachte even.
„Wil jo ook rooken?" vroeg hij, het si
garenzakje uit zijn zak halend en hot den
ander voorhoudend.
„Jongen, jongen," kwam die, een sigaar
nemend, ,,'t zit er aan. Ben jo er e u-lijk
aangekomen
„Nu, zeg, wat dacht je dan kwam, Jan
Verontwaardigd.
De ander knipoogde even.
„Zeg, jij zal ook wel weten, waag Abraham
de mosterd haalde."
Jan haalde de schouders op.
„Willen, we niet doorloopen Vrtfeg hij.
„Ga jij weer naar de ouwtjes?" kwam
de ander spottend.
„Neen," zei Jan, „nu niet."
„Of ga je Zaterdagavond houden?" ging1
de ander voort. „Wel ja, laten wij santen
eens een borrel pakken." En meteen klopt
hij Jan onzaoht op den rug.
,,'t Zou je eerste vandaag niet zijn,"
meende Jan, lachende.
De ander bleef staan.
„Mijn eerste niet? Wat je zegt! Dat jij
dat i;og zien kunt. Ha, ha, hal"
„Kom nu mee," kwam Jan.
„Mee? Ja, natuurlijk, kom ik mee. Trak
teer je?" J_
„Ja," zei Jan.
De ander keek Wsib ëVén oplettend aan.
„Jongen, jongen, Jantje," kwam hij. „Dat'p
.verdacht, als 't er zoo aanzit."
„Verdacht? Waarom?" vroeg-Jan.
„Nu, zog, in zoo'n hujs kan ar makke-
ton aton Van den Staat op beter Voet worde
gebracht, en dat voortaan, bij' verandering van
den levensstandaard, steads opnieuw met den
boogaren eisch, die hier dooi ook' h'an dé
ambtenaren wordt gesteld, rekening worde
gehouden. Ontegenzeglijk zal dit aan het
budget aanzienlijke offers Vragen, en den
plicht van den Minister van Financiën, om
inkomst en uitgaaf in evenwicht te bren
gen ep te houden, niet weinig verzwaren;
vooral thans, nu we met ons budget b>ch
reeds aan alle kanten vast-zitben. In over
haasting handde men daarom niet. Hier
is een systeem noodig, dat gosd ineen zit
on vast sluit. Slechts houde men wel in
het oog, dat de indiening van dit beter
systeem, ook al sluit men overhaasting uit,
toch niet te lang kan uitblijven. De ambte
naren zijn voor de Overheid, wat voor ons
onze handen en voeten "zijn, of wilt ge, wat
de instrumenten zijn voor den technicus. Het
is door haar ambtenaren, dat de Overheid
haar Overheidsgezag uitoefent. Wordt dit
orgaan stroef of stram, dan is de actie van
van de Overheid vanzelf verlamd en in het
verkeerde spoor geleid.
In een driestar Onze gulden zegt „Do
Standaard":
Op Rusland na zijn wij in heel Europa
het eenige land, dat een zoo hooge munt
eenheid handhaaft, als in onzen gulden ge
bezigd wordt.
Nog niet zoo lang geleden had Pruisen
een nog hoogere munteenheid in den Thaler,
en Beieren en de overige Zuid-Duitsche Star
ten in hun gulden. Ook Oostenrijk had oen
munteenheid, die in waarde met f 1.25 ge
lijk stond.
Sinds echter hebben alle deze Staten een
veel kleinere munteenheid ingevoerd.
Duitschland in den Mark en Oostenrijk in
de Kroon van iets meer dan 50 oents. In
heel Zuid-Europa, en met name in Frank
rijk, Zwitserland en België, en evenzoo in
Griekenland en in de Balkan-Stoten, heoft
men den Frank, zij liet ook onder zeer
verschillenden naam, geen meerdere waarde
vertegenwoordigend dan 48 cents Neder-
landsch. Engeland heeft den Shilling, die
met den Mark gelijk staat, on de drie
Scandinavische Staten hebben de Kroon.
Zoo we Rusland met zijn Roebel uitzon
deren, zijn wij .alzoo het eenige land van
Europa, dat nog niet tot de aanneming van
een lagere munteenheid is overgegaan. Wij
hebben nog altoos den gulden, did meer
dan de helft verscheelt van de munteenheid
in de Latijnsche Unie, en 40 pCt. in waarde
staat boven wat men in Engeland en
Duitschland in gebruik vindt.
Natuurlijk is men elders niet zonder goede
beweegredenen tot deze muntverandering
overgegaan, want zulk een verandering kost
een hoog bedrag. En al lag de beweegreden
voor deze verandering ten deele ook in den
buitenlancLschen handel, daarnaast stond tcah
het motief om de duurte van het leven te
gemoet te komen. Wij teven dan ook duur,
en zoo men, de 'zodr groote steden uitgezon
derd, den gewonen tevensstandaard in Zwit
serland, België, enz. vergelijkt met dien
ten onzent, dan is het niet te loochenen,
dat wij in onze burgermaatschappij duur
huishouden. In Oostenrijk geven dan ook
zelfs de vroegere tegenstanders van de Kroon
thans toe, dat de hal veering van den Gul
den haat gaf voor het burgerleven. Dr. Lue-
ger bijv., die onder de felste tegenstanders
van dezen maatregel vras, verklaarde later
aan ieder, die hooren wilds, dat hij door
de uitkomst in het praotisohe leven ten
oenen male was beschaamd.
lijk eens wat aan je vingers blijven kle
ven."
„Ben jo gek, kerel?" vroeg Jan.
„Ik niet. Maar jij ook niet. Jij bent ook
niet van gisteren."
Jan haalde even weer do schouders op,
duwde dan de deur van het café tja open,
waar zij jui.st voor stonden, en stapte naar
binnen.
„Wat zal het wezen?" vroeg hij dan.
„Een borrel natuurlijk," kwam Den Bra
ber.
Voor zichzelf bestelde Jan bier. Toen hij
voor den tweeden keer bestelde, nam hij
zelf ook een borrel.
„Ik dacht al," lachte Don Braber, toen
ze aanstootten, „dat je afschaffer geworden
was."
„Nu, dat niet," zei Jan, „maar ik ge
bruik het zelden.
„In Indië- toch wel," meende de ander.
Weet ja nog, toen we samen in Soerabaia
lagen
Jan knikte.
„Een goeie tijd," meende de ander.
J an knikte yroer.
„Dat's anders dan nu, hè?" ging Den
Braber voort. „Nu moet je schoenen poetsen
en jo ouwe mannetjes in bed helpen."
„O, ik heb 't best," verklaarde Jan.
„Ja, dat zal wel. Zeker, als je dsn va
der moet helpen zijn kousen uit te trek
ken."
„Dat doe ik niet," zei Jan geraakt.
„Wat doe je dan? Zeker ©en kannetje kof
fie met ze drinken
„Ik ben erg best met de menschen," Ver
klaarde Jan.
„Zeker als je alsjeblieft speelt."
Jan schudde het hoofd.
„Daarvoor ben ik veel te vertrouwd
met ze."
„Vertrouwd? Ja, dat ken ik, als je huis
knecht bent."
„Toch waar," hield Jan VoL „Met een
zoon konden ze niet vertrouwelijker zijn."
De ander lachte minachtend.
„Dat zal wel," Zei hij.
Maar Jan werd nijdig.
„Ik weet er alles in huis,"- blufte hijj
„precies hoor/' m
Zou ihet (Jan niet tijd worden, nu de
klacht o Ver de duurte vau leven ook onder
ons Steeds meer algemeen wordt, soortgelij
ken maatregel in overweging te nemen De
Schelling, mits dan van vijftig of zestig
oente, als eenheid, zou voor ©en land mid
den tusschen Engeland en Duitschland in,
in meetr dan één opzicht oanbevetenswaard
zijn.
In een bespreking van het door den mi
nister van justitie ingediend© noodwetje be
treffende de eedsaflegging zegt de
„Nieuwe Rotterdamsch© Cou
rant":
Zooals nu de tekst van artikel I luidt,
zullen niet slechts wèl zweren al of niet
tot een kerkgenootschap bahoorende atheïs
ten, die de sacramenteel© woorden: „Zoo
waarlijk helpe mij God Almachtig" als ©en
bloote formule beschouwen, waartegen gom
bezwaar behoeft te worden gemaakt; doch
zullen óók den eed moeten afleggen zij, die,
schoon zij „redelijke gronden" tegen hot
zweren kunnen aanvoeren, wèl tot een kerk
genootschap behooren. Aan den ©enen kant
blijft dus profanatie bestaan, aan den an
deren kant worden sommige gemoedsbezwa
ren door het ontwerp niet ontzten. Dit
laatste spreekt te sterker, daar toch het
nieuwe recht, dat buiten h©t arrest van
den Hkxxgen Raad om, zal ingevoerd worden,
nergens anders zijn oorsprong kan vinden,
dan in oen verlangen der Regesring osm
aan gemoedsbezwaren te gemoet te komen.
De „noodwet" is daarom allesbehalve
fraai, en de vraag rijst, of de Regiering
niet een stap verder had kunnen gaan, en
van den eed vrijstelten, zonder verderen
omhaal, al wie of men tot oen Kerk of
kerkgenootschap behoort, kon in het mid
den blijven „redelijke gronden" opgeeft,
waarom hij tegen het afleggen van den
eed bezwaar heeft waaronder dan toch
ook wel zal gerekend mogen worden het
behooren tot een kerkgenootschapdat het
zweren verbiedt. De dwaasheid, dat de re
delijke gronden" van wie wèl tot epn kerk
genootschap behoort, voor niets geteld zul
len worden, maar de „redelijko gronden"
van wie niet tot een kerkgenootschap be
hoort zullen worden ontzien, ware dan al
thans de wereld uit.
Dit klemt te meer, omdat te voorspellen
valt, dat d© aandrang om tot definitieve
oplossing van het eeds vraagstuk te komen,
na aanneming van deze noodwet ntet wei
nig ven-minderen zal.
Onder het hoofd Een verstandig
woord zei ,,D e Nederlande r":
Een verstandig woord schreef dezer da
gen J. O. P. in een zijnor dag preekjes,
die sinds lang onder den titel „Om ons
heen" in het '„Ha arlemsoh Dag
blad" verschijnen. „Kindermeisjes ge
vraagd," zoo heette het, naar aanleiding
van het geroep om allerlei wetten.
„Wetten voor wettelijke winkelsluiting en
tempering vau Zondagsarbeid. Maar ver
geten wordt, dat alle wetten gebrekkig zijn,
als bleeren, die elkeen moeten passen en
daardoor niemand goed zitten. Den een
knellen ze aan den schouder, den ander
om h'et middel, maar ergens knellen ze ze
ker. Wie een wet vraagt, roept een mees
ter Ik heb liever met het publiek te doen,
dat niet, als ik me er tegen verzet met pro
ces-verbaal, vonnis en boete komt aandra
gen. Dwingeland Publiek, dat verlangt, dat
ik openblijven zal, is niet zoo erg als Dwin
geland Wet, die me voorschrijft, dat ik
sluiten moet."
„Zoo," zei de ander, opmerkzaam worctend.
„Daar komen dan zeker die sigaren en bor
reltjes vandaan.
Jan haalde minachteend de schouders op.
„Maar als ik dat wou," zei hij. „Ik weet
zelfs, waar de vader zijn geld bergt voor de
wissels."
„Waar dan?" vroeg de ander.
„In het kantoor."
„Nu ja, dat snap ik ook."
„Neen maar," kwam Jan, „ik weet bat
precies, hoor, en van bet gald van zijn
vrouw ook en van haar goudgoed. Ik zou
je het kunnen wijzen,"
„Dat 's goed," kwam de ander. „Dan kom
ik eens kijken."
„Als je dan 's morgens maar komt, als
ze nog op bed liggen," lachte Jan.
„Afgesproken," zei de and©r lachend.
Toen Jan hem een paar dagen later tegen
kwam, begon hij er weer over.
„Nu, wanneer kan ik ook komen kijken?"
Jan lachte.
,,'t Was maar gekheid," zei hij.
„Gekheid Neen, heusch niet."
Jan haalde de schouders op.
„Waarom zou je komen?" meende hij.
„Waarom niet? Ik kan toch eens kijken.
Wie weet, waar het goed Voor is."
„Neen, peen," weerde Jan af.
„Zie je nu wel, dat je opgesneden hebt,"
smaalde de ander.
„Opgesneden
„Ja, natuurlijk. Anders zou je toch niet
zoo bang zijn, dat ik kwam kijken."
„Bang? Dat ben ik ook niet."
„Nu, waarom zou ik dan niet komen
Jan aarzelde even.
„Morgenochtend kom ik, hoor," zed de
ander.
Nu, mij goed," kwam Jan.
Toen Jan den volgenden morgan om vijf
luren de asoh ging buiten zetten, voelde hij
zioh wel wat angstig» Hij hoopte maar,
dat Kees er niet zou zijn. Maar die stond
al te wachten.
„Zouden we 't wel doen vroeg Jan nog.
„Kom, vooruit nu," kwam de ander.
Hij was al bij de brandgang naast het
gebouw, waar Jan uitgekomen was. Maar
Jan derfde niefc de kpu^pi door en dear
In dit laatste steekt zeker eenige overdrij
ving naar den anderen kant. Want do
Dwingeland Publiek stelt soms zeer onrede
lijke en ook wel in den grond der zaak
zedelijke eischeni
Maar veel waars steekt er in deze woor
den, en niet riioder in de volgende:
„Zoo roepen we aan alle kanten om kin
dermeisjes, die op ons zullen passen. „Och,
mijnheer de Staat, mevrouw de Gemeente,
we zijn zoo klein en zoo zwak, we kunnen
op onze eigen beentjes niet staan. We zijn
dertig jaar geworden en weten nog niet,
dat als onbekenden met ons willen spelen,
het is om onze centen te winnen en nie.t
om 'hun eigen duiten te verliezen. We zijn
veertig en hebben er nog nooit van gehoord,
dat valsche vrouwen ons meetroonen en dan
bestelen. We smeeken u. Staat en Gemeen
te, zet een rijksveldwachter of een politie
agent achter iederen boosdoener, dat bij
ons geen kwaad zal doen, en geef ons nen
valhoedje, dat we ons boerenboofdje met
bezeeren als we soms vallen
'fc Is fraai
Let wel, dat ik op de samenwerking van
velen, 'die noodig is in een bsch'aafde maat
schappij, om veel goeds te doen en veel
kwaads te weren, niet schimp! Integendeel.
Maar laat ons toch niet alles en alios weer
van den wetgever verlangen, waar eigen
doen, durven en doordenken voldoende zou
den zijn, om ons doel te bereiken."
Inderdaad, behartigenswaardige woor
den, hoe eenvoudig ze ook zijn. Maar wie
zei het ook weer dezer dagen, dat we de
eenvoudigste dingen juist het gemakkelijkst
voerbijloopen?
Onder het hoofd Het Rijksmuseum
op Zondag icgt l.et „Handels-
b 1 a a":
Men zal gezien hebben, dat het openings
uur van h'et Rijksmuseum op Zondag van
12A uur op 1 uur is gebracht. Van den
vooral 's winters tooh al zoo korten tijd
voor bezoek het museum moet dan we
gens gebrek aan licht wel te 3 uren sluiten
gaat dus nog een halfuur af.
Wij hebben, dat zeer betreurende, ge
tracht de reden van deze verandering te
weten te komen. Bij de directie van het
museum konden wij geen inlichting verkrij
gen: het was een ministerieel© aanschrij
ving.
Onze hoefijzer-correspondent bericht om
nu uit Den Haag:
„De reden der latere opening van het
Rijksmuseum op Zondagen is, naar ik vrij
stellig meen te weten, gelegen in den
wensch van den Minister, om ook aan dat
deel van het personeel, dat afgelegen of
laat eindigende kerken bezoekt, een rr-ti-
gen kerkgang te verzekeren. Dezelfde
maatregel is genomen onder minister Kuy-
per; daarna werd door minister Rink do
opening met een halfuur vervroegd, welk
halfuur thans door minister Heemskerk we
der is geschrapt."
Deze reden voor de latere opening van
het museum op Zondag mag, oppervlakkig
beschouwd, aannemelijk schijnen, zij is het
toch niet. Wij voelen heel veel voor Zon
dagsrust en hebben met groot genoegen,
zoodra het ging, ons Maandagochtendblad
afgeschaft. Doch de publieke dienst kan op
Zondag niet stilstaan, evenmin als alle hui
selijke werkzaamheden op Zondag achter
wege kunnen blijven. Politie, brandweer,
vervoermiddelen, enz. kunnen niet buiten,
Zondagsdienst en wie een beroep begeert
bij een publieken dienst, heeft daarmee re-
het kelderraam kwamen z© binnen. De deur
van de huiskamer, waardoor ze naar hot
kantoortje moesten, bleek echter op slot
Jan was al blij. Maar do ander haalde da
delijk een bos valsche sleutels uit zijn zak.
Jan schrok, maar durfde niets zeggen.
„Daar heb je nu het kastje," wees Jan,
toen ze in 't kantoortje stonden.
„Is hier niets te halen vroeg Kees, aan
de kastdeur probeerend.
„Halen?" vroeg Jan ontsteld. „Neen,
noen!" En hij trok hem angstig weg, blij,
teen Kee3 eindelijk weer op straat stond.
Maar toen hij drie dagen later 's mor
gens buiten kwam, stond Kees daar meer
met oen ander bij zich. Hij 6chrok.
„Dat 's mijn neef," zei Kees, op hem
toestoppende.
Hij knikte.
„We komen samen eens kijken," lachte
'do neof.
Jan wou er niet van hooren. Maar zo
liepen hem al vooruit, de brandgang in.
Door 't kdderrraam kwamen ze weer binnen.
„Doe het nu niet," smeekte Jan.
Maar zij lachten wat. Toen zij echter d©
huiskamer zouden openen, brak d© valsche
sleutel.
„Openbreken," meende de neef.
„Och, neen, neen," smeekte Jan.
Eindelijk troldien zij af.
„Een volgenden keer," zei de neef, toen
zij weggingen.
Maar Jan schudde het hoofd.
„Ik doe het niet," zei hij.
De volgende dagen stond hij wat vroe
ger op, bang, dat zij hem weer zouden wach
ten samen. Maar op den tweeden dag kreeg
hij een brief van Koes. Als hij hen nu
niet inliet, den volgenden morgen, zouden ze
hem verraden aan den vader van het ge
sticht. Dien heelen dag was hij zenuwach
tig en van streek, 's Avonds kwam liij hen
samen tegen. Zij wilden ©r beslist morgen
ochtend in, zeiden ze, andere zou hij wei zien.
„Ik durfde niet naders, meneer de pre
sident," jammerde Jan, toen hij ©en paar
maanden later voor de rechtbank stond. „Ik
was bang voor hen en cLat ze me zouden
Veriftdem"