PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
No. 15528. LEIDSCH DAQBLAB, Woensdag- 5 October.
In een driestar 0 o r 1 o g-e n q u t zei
jJ)e Standaard":
Ook nn, bij bet naderen deir begrootmgs-
'djscussie, blijkt opnieuw boe weinig ver
trouwen bet Departement van Oorlog in
boezemt.
Nog steeds leeft een groot deel van bet
publiek onder den pijnlijken indruk, dat
Oorlog geen open kaart speelt, en geheele
bedragen verteert, die uit te sparen waren.
En al bleek van achteren, dat bet publiek
zich hierin vergiste, dan nog cLöot 5 ztflk
teen meening onberekenbare schade.' "Onzg
Defensie kost toch enorme sommen-, éifc-sSd
die blijven kosten, maar niet tenonrechte
[vraagt men dan althans zekerheid, dat wait
men uitgeeft, niet verspild is aan bureau
cratische liefhebberij.
Reeds voor jaren is er daarom van Anti
revolutionaire zijde in de Tweede Kamer
bp het houden van een enquête te dezen
opzichte aangedrongen, en ten slotte is het
toenmalig Kamerlid Talma er toe overge
gaan teen daartoe strekkende motie in te die-
hen oen motie, die door zijn optreden als
Minister vanzelf verviel.
Daarop is toen een Raad van Defensie
ingesteld, maar op een wijze, die van meet
laf tot maar al te gepaste critiek aanleiding
'gaf. Bovendien heeft een vorig jaar de Mi-
Jnister van Oorlog zich bereid verklaard om
tot het instellen van een Commissie van
Onderzoek mede te werken.
Sinds echter verliep weer eon jaar, zon
der dat men verder iets van deze Com-
imissio hoorde. Zo is er "nog altoos niet. Iets,
jwat we juist thans tï meer betreuren, om-
idat voor onze Landsverdediging geen
geringe offers zullen gevraagd worden, en
het daarom zoo wenschelijk ware geweest,
idat aan het bestaande wantrouwen vooraf
leen einde ware gemaakt.
Dit \vordb niet gezegd als votum van
fwantrouwen ten opzichte van het tegen
woordig Hoofd van het Departement van
Oorlog. Hetgeen, waarover men klaagt, is
leen oude historie, die stellig onder niet min
der dan tien Ministers van Oorlog heeft
[voortgewoekerd.
Slechts in zoover geldt onze klacht ook
!dcn tegenwoordigen Minister, als elke af
doende poging, om aan dezen ongewensch-
faen toestand een einde te maken, dusver ook
jiXnder zijn bewind uitbleef.
Misschien verrast hij ons nog, eer zijn
Ibegrooting in openbare beraadslaging komt,
ten zal hij" alsnog het houden van een aL
doend onderzoek bevorderen. Bestaat er voor
h"et vermoeden van het publiek geen grond
hoegenaamd, dan is toch verreweg het beste,
idat dit blijke.
[We mogen de Landsverdediging niet in den
fetoek laten. Offers, groote offers zelfs moe
ten gebracht worden. Maar kome men dan
'pok van R^geeringswtege den taxpayer
te gemoet, en schenke men hem de vaste
overtuiging, dat wat gevraagd en gegund.
Wordt," uitsluitend en eeniglijk voor recht-
tetreekscho defensiebclangen wordt besteed.
De hoefijzer correspondent in Den Haag
Ivan het ,,Handolsblad" haalt deze pas
sage van „De Standaard" aan:
„Reeds voor jaren is er daarom van Anti-
fcevolutionnaire zijde in de Tweede Kamer
'pp het houden van een enquête te dezen
'opzichte aangedrongen, en ten slotte is het
toenmalig Kamerlid Talma er toe over-
glegaan een daartoe strekkende motie in te
jdienen; een motie, die door zijn op
treden als Minister vanzelf ver-
yiel".
En de correspondent zegt dan verder:
Do laatste woorden deden mij cursiveenan.
I Immers, de daarin geuite bewering berust
.pp een vergissing van den driest ars chr ijver.
;Do motie is niet door het optreden va+n
.lien heer Talma als minister, „vanzelf" ver-
[vallen, maar even vóór diens optreden als
fcoodanig door hem i n getr ok k on. Na-
1 inelijk even vóór het verwerpen der be-
j'gTooting van minister Van Rappard, weiko
[Verwerping het aftreden van het ministerie-.
De Meester ten gevolge had.
Toen van vrijzinnige zijde verband is ge-"
,fcocht tusschem het eerst van-de-baan-werken
.Van die motie en het daarna optreden van":
een rechtsch kabinet, is dat v,an rechts met
Verontwaardiging verworpen.
En nu „De Standaard" het, zij bet
ook bij onnoozele vergissing, in nog ve»l
krasseren vorm doet
In ieen driestar Het tekort in de kas
en het Bijzonder Onderwijs in „De
Standaard" lezen wij
Nu we met de Rijkskas in hot komendel
jaar voor een tekort van 121/* milHoen staan,
is men er van liberale zijde weer pis de
kippen bij, om als oorzaak, althans als
hoofdoorzaak, hiervan te doodverven de sub
sidie aan het Bijzonder Onderwijs.
De groote libertile pers doet hieraan niet
mede, omdat zij op de hoogte is, en, de
onwaarheid van dit beweren zeer wel in
ziet; maar de kleine pers, die aan minder
kunde een zwakker gevoel van. verantwoor
delijkheid paart, praat er maai- op I06.
Het is daarom goed, onzerzijds dit be
weren nogmaals met de cijfers te weerleggen.
We nemen daartoe de gegevens van diB
laatste .Jaarcijfers", en vinden, dat op de
Openbare school gingen op 15 Januari 1908,
jongens en meisjes saam genomen, ruim
563,000 leerlingen, terwijl op de gezamen
lijke Bijzondere scholen gevonden werden
ruim 316,000 scholieren. Sinds zijn die cij
fers nog ten gunste van het Bijzonder On
derwijs gewijzigd en bij de Openbare School
naar evenredigheid teruggegaan, maar dit
verschil verwaarloozen we met opzet, daar
alleen de „Jaarcijfers" onder ieders bereik
zijn.
Nu gaf, na aftrek van enkele inkomsten,
liet Rijk voor het Openbaar Onderwijs in
1907 uit ruim 13 millioen, en werd van Ge
meentewege, insgelijlts na aftrek van de in
komsten, besteed bij de 9 millioen, saam,
al zoo ruim 22 millioeaaper kind genomen,
een uitgave van f 38, of, zoo men de kosten
van hot toezicht, examen, pensioen, enz.,
als goor beide categorieën van het Lager
Onderwijs strekkend, er aftrekt, een goede
f 33 par kind.
Waren er nu geen bijzondere scholen, zoo
dat Rijk en Gemeente niet slechts voor
560,000, maar voor 975,000 kinderen te zor
gen had, dan zou Rijk en Gemeente moer
moeten betalen dan thans voor de Openbare
School, oen bedrag van ruim 10 millioen;
waar dan nog bij zou komen de school bouw
voor 312,000 kindaren, die op minstons 7
millioen zou te staan komen.
Nu keerde het Rijk in 1907 aan subsidie
voor het Bijzonder Onderwijs uit 4 millicen
negen ton; een bedrag, dat thans tot ruim
6 millioen gestegen is. Trekt men nu deze
6 millioen af van de 10 millioen -f- 7 mil
lioen, die Rijk en Gemeente zouden moaten
uitgeven, zoo er geen Bijzonder Onderwijs
bestond, dan blijkt, dat wij aan hot Rijk
en aan de Gemeente nog altoos ruim 4
millioen 's jaars, en voor eenmaal een be
drag van 7 millioen uitsparen.
Alzoo blijkt, dat hot tekort in 's Rijks
kas, de Gemeente nu er bij genomen, niet
slinken zou, zoo onze scholen werden opge
heven; maar dat integendeel het tekort van
12-Va millioen alsdan ten minste tot 17 mil
lioen zou oploopen.
Niet wij zijn dus de oorzaak van het
groot tekort, maar integendeel zou het te
kort nog veel grooter zijn, zoo we onzer
zijds niet voor schoolbouw en schoolinrich-
ting gezorgd hadden.
Niet alleen, dat ons derhalve geen ver
wijt kan treffen, maar men heeft ons dank
baar te zijn, dat we onze eigen scholen heb
ben.
Iets, wat te sterker spreekt, zoo men op
het verleden teruggaat, toen wc niets van
het Rijk ontvingen, en zich dan afvraagt,
welk bedrag uit de publieke kas sinds 1870
meer zou moeten betaald zijn voor onder
wijs, zoo de publieke school in aller be
hoeften. liad moeten voorzien.
Over deze 40 jaren zou dit, door elkaar.
Óp 5 mil Lom 's jaars berekend, een bedrag
van 200 millioen hebben gegeven; iets, wat
het o ven wicht in 's Rijks kas geheel zou!,
verbroken hebben, en een leening nood zake-..
lijk zou hebben gemaakt, waarvan de rente
ten aflossing ons stellig op niet minder dan
acht millioen 's jaars zou zijn te sta<an ge
komen.
Beltend is, dat de heer II. Siegers, aan
nemer van 's Rijks Munt teUtrecht, dit
Werk in den steek heeft gelasten en daarna
failliet verklaard, is.
„De Aannemer", het prgaan[ van dên
Nederlandschen Aannemersbond,- beeft als
met profetisch en blik deze zaak reeds in
zijn nummer van 30 Maart 1909 behandelde
Do redactie wees er toen óp, dat het aan-'
tal aannemers bij drukte in het bouwvak
steeds aangroeit
dat het cijfer van den laagsben inschrij
ver daalt ver benoden den kostprijs, ver
beneden de som, noodig voor een behoor
lijke uitvoering, en telkens blijkt, dat deze
inschrijvers minder goed óp de hoogte zijn.
Waar die pseudo-aannemers vandaan ko
men?
Voor een deel uit den eigenbouw, oen
tak van het bouwbedrijf, die knap aan het
Verdorren is; die, door een modern Bouw
en Woningtoezicht op een anderen stam ge
ënt, afsterft .en waarin zelfs geforceerde
woningnood geen nieuw leven brengen kan.
Voor oen ander deel zijn het volslagen
nieuwelingen, speculanten, die hot pro-
boor cn, en het er ook eens op wagen, „aan
nemer" te zijn, vooral van een groot werk;
het wil er bij velen nog altijd wel in, er
ligt blijkbaar iets in, dat aantrekt, en bo
vendien, het inschrijven is zoo eenvoudig,
aan werk te komen niet moeilijk, een laag
cijfer, en het werk volgt terstond.
Kapitaal ontbreekt blijkbaar niet altijd,
borgen zijn er eveneehs wel to vinden
de besteder heeft in den regel e?n goe
den dag, als althans zijn architect eenig
idee had van een serieuze begrooting. O f het
werk er komt en hoe het er komt, zie
daar overwegingen, die bij de gunning niet
to pas komen.
Het Rijk gaat immers voor, Provincie en
Gemeente volgen en geven particulieren den
weg aan.
En dan, doelende op do aanneming van
's Rijks Munt, vervolgt hot blad:
Onlangs werd een werk ter uitvoering
opgedragen aan iemand, wiens aanbieding
van bijna 4 ton, pl.m. f 40,000 lager was
dan die van zijn opvolger. De man, die
persoonlijk niet in staat was het werk to
begrooten, droeg dit op aan een onder
baas, buiten betrekking. Naar de aanwij
zing gaan, inlichtingen inwinnen, dat mocht
niet, dat veroorzaakte maar reiskosten; er
moest zóó maar begroot worden. En bo
vendien, voor de besteding moest toch ge
reisd naar do plaats, waar de architect zijn
bureau had, infoTmeeron kon dan nog; een
blanco geteekond biljet werd aan, den man,
die do begTooting maakte, medegegeven. Dcoe
moest dan maar inschrijven. En de aan
besteding had plaats, met bovengenoemd ge
volg. Do laagste inschrijver is thans aan
nemer van een groot werk wij* hopen,
dat do man het blijft
Zóó gaat het thans. De roekeloosheid bij
het ^inschrijven is een recbtstreeksch gevolg
van een onverantwoordelijk systeem van
gunning, oordeelt „De Aannemer," en
vraagt dan hoe lang dit nu nog moet voort
duren?
Do architecten hebben het to druk met
hun onderling getwist, als groep doen zij
weinig of niets de onderaannemers droo-
mon van gesplitste bestekken en wenscben
daarmede op hun terrein te herhalen de
zelfde dolle inschrijvingen, die thans ons ter
rein onveilig maken; zij en wij worden de
dupe dezer fatale historie.
Indien men in de kringen dor uitvoe
ring eens kwam tot overleg, zou het dan
niet spoedig uit zijn?
In verband met de in ons vorig Overzicht
uit ,,D e Standaard" vermelde asto-
risk Schoolbou w-w etteken sohrijft
de heer J. Kool, hoofd der school te Wilnis,
aan dat blad:
,,Het. baat toch niet, of bet ontwerp al
voor 31 December inkomt* en o. m. bepaalt,
dat de subsidie gegund zal worden aan allo
sdholeo, die n a 1 Januari 1910 zijn ge
opend."
Ik kon mijn oogen haast' niet gelooven.
Acht inderdaad.,, D e Standaard" zulk
een bepaling in de nieuwe wet mogelijk? En
zouden dan de scholen, gebouwd vóór 1
Jan. 1910, niet in de ruimere schocl-
bouw-subsidie deelen? Mij dunkt, dat zou
een onbillijkheid zijn van. den meest stui
tenden aard, niet van,een Chr. Ministerie
to wachten. Er zijn plaatsen, waar men
Tweed© Blad.
reeds voor den 2den keer bauwde, al beschik
te men niet over ruimte middelen, zoo bijv.
hier te WUujs, iQ 1909. Voor af zijn we ech
ter óp informatie uitgegaan, omdat de o. i.
dwaze vrees ook in ons midden w«s uitge
sproken, dat alleen nieuwe scholen in mil
dere bouwsubsidie zouden deelen.
Een hooggeplaatst persoon deelde ons
echter mede, dat we gerust door konden
gaan met het volvoeren onzer bouwplan
nen: de verhoogde subsidie zou allen scho
len, ook den bestaanden ten goede komen.
Daarop zijn we verder gegaan. Is dit niet
de eenige goede oplossing, indertijd ook
door „D e Standaar d", meen ik, be
pleit? De Staat zal toch moeilijk voor
bouwkapitaal kunnen zorgen? Komt het
Schoolbou w-w etteken'alleen den scholen,
gebouwd na 1 Jan. 1910, ten goede, dan
lijkt mij dit toe: een prijs te zetten op de
lauwheid, traagheid of onverschilligheid,
terwijl men tegelijkertijd tot de meer door
tastenden en beslisten, tot de beproefde
voorstanders van Chr. onderwijs zou zeg
gen: Gaat heen, wordt warm; ge zijt er
altijd gekomen, ziet er ook verder te komen.
Vergis ik me, geachte Redactie, wijs me
terecht.
Onder het hoofd „V ór" de b a k k e rs-
jvot zegt ,,D e Nie uwe Courant:"
Er zijn Zondag op een eigenaardige wijze
betoogingen gehouden voor minister Tal
ma's plannen om de bakkersgezellen te be
schermen.
Te Amsterdam, waar de grootste dier
betocgingen plaats had, verklaard© de
eerste spreker, dat de door den heer Tal
ma voorgestelde bakkersraden, onder de-
mocratischen schijn, een reactionair insti
tuut waren, waarvan de bakkersgezellen
slechts nadeel zouden ondervinden.
En de tweede spreker, een sociaal-demo
cratisch propagandist, zeide daarop, dat
de heer Talma door deze ontwerpen op
nieuw had getoond, dat hij maar een so
ciale knoeier was; dat het bakkers-ontwerp
een reclajnewetje was, een halfslachtig
ding, zooals de beele christelijke politiek.
Dat het voorts een reactionaire
strekking had; immers, het kleinbedrijf
bevoordeelde boven de groot-industrie, met
als gevolg (wij citeeren het verslag van
„Het Voilk") een terugdringen der ar
beiders naar het kleinbedrijf met haar
slechte lccaliteiten, langeren arbeidsduur
en lagere loonen. Wat de instelling der
bakkersraden betreft, de spreker zag daar
in een stuk anti-revolutionaire staatsleer,
waarover hij hoopte, dat de minister Talma
den nek zou breken.
Na deze stiohtelijke critiek t© hebben ge-
genotcn, nam de vergadering eenstemmig
de te voren vervaardigde en op alle plaat
sen, waar men Zondag bijeen kwam, voor
gestelde motie aan, strekkende om er bij
de wetgevende macht op aan te dringen,
't voorstel van minister Talma... tot wet te
verheffen
Men verzocht er bij de bezwaren, daar
tegen ingebracht, uit den weg te ruimon.
Maar hiermede werd toch den honderd
wijzen van de Tweede Kamer meer ge
vraagd dan waaraan het hun met den bes
ten wil mogelijk is te voldoen. De critiek,
na die van de patroons ook van arbeiders-
kant op de wet geleverd, is vermengend.
Ruimt men de „bezwaren" uit den weg,
dan blijft er van het heele wetsvoorstel
niets over.
Onder den titel Eedof belof te geeft
de heer W. Hovy in „D e Standaard"
aan, op welke wijze z.i. de eedskwestie tot
een bevredigende oplossing kan worden
gebracht.
Op den voorgrond stelt hij, dat de af
schaffing van den eed onder den drang der
atheïsten een groot moreel nadeel zou zijn.
Nog minder, kan hij vrede hebben met een
stelsel, dat bij handhaving van den eed
voor geloovigen den atheïst de vrijheid zou
geven, zelf. to bepalen of hij den eed af zal
leggen al dan niet.
Wijziging van de eedsformule komt den
heer Hovjr echter gewenscht voor, en hij
zou dienaangaande den weg willen volgen
als „onder Israël gebruikelijk was".
En danzegt hij
Immers,, toen do hoogepriester Kajafas
Ann© 1910.
den Heiland vroeg, zich te verklaren, of)
Hij zich werkelijk uitgaf de Zoon van God
te zijn, heeft deze dit gedaan met de vol
gende woorden: „Ik bezweer U bij den'
levenden God, dat gij ons zegt, of gij zijt
de Christus, de Zoon van God?" Waarop,
het antwoord des Heeren luidde: „Gij hebt
bet gezegd" of met andere woorden: heb'
is, zooals gij zegt, een zeer eenvoudige be
vestiging alzoo, en toch een bevestiging
onder eede voor het aangezicht Gods.
Op een zelfde wijze zou ik wensclien,
dat ook onder ons mocht geschieden. De
magistraat, in wiens handen de eed moet
worden afgelegd, trede bij deze plechtig
heid op, evenals Kajafas in het Sanhedrin
heeft gedaan, om in den Naam van deD
Adwetenden God den getuige tot het spre
ken van de waarheid en niets dan de
waarheid op te eischen.
Hiermede zal niets aan het gewicht en de
heiligheid van de eedzwering zijn te kort
gedaan, terwijl met alle recht van iedereen,
van welke overtuiging hij ook mocht zijn,
kon gevergd worden, op de cp deze wijze
hem plechtig voor het aangezicht Gods
voorgehouden vraag, het ,,ja"-woord uit
te spreken.
Het zal mij een groote vreugde zijn,
wanneer deze gedachte der overweging
waardig mocht geoordeeld worden, en langs
dezen, of misschien een anderen, nog bete
ren weg, een oplossing van dit moeilijke
vraagstuk mooht kunnen gevonden worden.
Opgave Tan personen, die zich te
Leiden hebben gevestigd.
A. Sckwoizex, Vreewijkstraat 2, assistent
aan do Rijksuniversiteit.
B. ter Haar, Hugo de Grootstraat 7.
L. Vos en gezin, Utr. Jaagpad 70, arbei
der.
C. D. M. Hupkcns van der Eist, Bree-
straat 114 A, student.
J. MecheLse, Rapenburg 80, dienstbode.
P. J. Goedhart, Hoogewoerd 173A, student.
[W. Bosscha en gozin, Korte Sclieistxaat
1, werkman.
H. G. Verhaar en gezin, Haarlemmerweg
44A, onderwijzer.
A. Roobol, [Middelweg IA.
G. Kok, Noordeinde 3, dienstbode.
W. HoekstraDe G raaf f, Zocterw. Sin
gel 29.
M. E. A. Dingjan, Oude Singel 52.
F. A. Pferner en gezin, Staaiwijkstraat
16, kleermaker.
II. Hoogstraat, N. Beestenmarkt 12, dienst
bode.
L. A. Kcspesr, Klokstceg 4.
Th. M. P. Bekkers, Brecstraat 139, kape
laan.
F. [W. Neijs on gezin, Hooigracht 88 A.
A. E. do Boer, Nieuwsteeg 10 A, dienst
bode.
F. H. V. Middelaer, Oude Rijn 48.
M. Methorst, Terweepark 4, kinderjuf
frouw.
L. H., W. Knijff» Utrechtschc Veer 12 B.
A. H. Ledeboer, Kort Rapenburg 16,
apothekers-assistente.
J. Vlamingh Rekelhof, Kloksteog 13, dienst
bode.
J. J. de Jong, Douzastraat 10 A.
L. Binnendijk, Noordeinde 23, student.
J. Binnendijk, Nieuwsteeg 29, student.
"Wed. Bom gaars, Rijn- en Schiekada 52.
H. Leget en gezin, Prins-Hendrikstraat 8.
G. C. Vis, Oude Rijn 96, schilder.
H. M. A. C- Feijkes, Haarlemmerstraat 97.
G. L. Zuidhof, Hoogewoerd 35.
C. Goedegebuuro, Nieuwebrugsloeg 3, si
garenmaker.
H. P. C. M. de Witt Wijnen, Korte
Mare 24, student.
N. A. de Haart, Koordeinde 41, student.
M. F. Winkler, Oude Rijn 11A.
W. E. Wijnand, Morschsingel 11, onder
wijzeres.
J. Haga, Rapenburg 84.
A. A. R. Poléo, Nieuwsteeg 25, student
A. W. C. Quint, Boisotkade 2.
Wed. MöndeLson-Thors, Nieuwe Rijn 66 A.
CORRESPONDENTIE. Ingezonden
stukken of mededeclingen, waarvan de
schrijvers hun naam niet aan de Redactie
bekend maken, worden ongeplaatst ter
zijde gelegd.
De erfeuis der Kodrians.
}0)
Het moest reeds algemeen zijn opgemerkt,
want men begon hem er telkens mee te pla
gen, dat hij niets anders zag en nietg an
ders hoorde dan het jonge mevrouwtje
Christa Rodrian, wanneer zij zich binnen
het bereik van zijn gezicht en zijn gehoor be
vond. Mevrouw Hollinde vroeg zelfs eens
lachend: „Men zal u zeker spoedig mogen
gelukwensohen V'
Toen kreeg hij echter een hoogroodo kleur..
Tot meer dan een zekere hartelijke ver
trouwelijkheid was het tusschen hem en de
jjongo weduwe echter niet gekomen. En ook;
;die uitte zich meer in blikken dan in woor
den. Mevrouw Ohrista's eenigszins schuch
tere aard maakte -m namelijk zelf schuch-
jter. Ten minste in het bijzijn ven getuigen.
Waande mevrouw Christa zich onopge
merkt, dan kon zij allerliefst zijn. Haar
'stille humor, haar grappige naïvieteit brach
ten hem telkens weer in verrukking. Daar
bij verbond een fijne, voor hun omgeving on
merkbare spotlust hen in zekeren zin. Klei
ne komische „faux pas" van haar stief-
echoonmama, stijlafwijkingen van papa Mol-
endorf of van den heer Dornke, die nie-
.mand anders opvielen, merkten zij altijd in
o zelfde oogenblik op en een vroolijke tin-
in g m hun oogen bracht een eigenaar-
ïle. y^kandhouding tusschen hen teweeg,
j ós-dden elkaar echter nooit weer alleen
gesproken. Daaraan was mevrouw Kitty
scauldzij heerschte en beschikte voortdu-
read over de jonge vrouw, zoowel in haar
eigen huis als in dat van haar stief schoon
dochter.
De beide dames voerden geen gezamenlijke,
huishouding, doch mevrouw Kitty hield
sinds het ongeluk de teugels der regeering
ook in het huishouden van mevrouw Christa-,
Zij bewoonden als het ware een groot dub
bel gebouw, gelegen in een parkachtig aan-
gelegden tuin welke zich tot aan den oever;
van de Wann6ee uitstrekte. Rodrian senior
had het stuk grond eens voor enkele jaren'
gekocht, indertijd, toen de ontdekking en
exploitatie van een kali-zoutlaag hem in zo-
keren zin in een nacht t t meer dan een
miltionnair had gemaakt. Zijn excentrieke
■wijze van bouwen had den bewoners der villa
kolonie het hoofd doen schudden. Hij liet
bijvoorbeeld, toen zijn zoon wilde trouwen*
dicht naast zijn villa een duplicaat daarvan-
vervaardigen en door een overdekte zuilen
gang, welke''ais wintertuin moest dienst'
doen, met zijh' 'huig verbinden.
Men had echter niet veel aan de buurt
schap van vader en zoon gehad. Eenige
maanden na^het huwelijk van den jongen
Rodrian was het ongeluk gebeurd.
Rudi von Schauffert had nooit zulk een
vorstelijke huishouding gezien, met zulk een
overvloed van bedienden. Een gedeelte daar
van het tuin- en stalpersoneel was voor
beide partijen gehuurd. De beide huisvrou
wen hadden echter ieder afzonderlijk ook
nog voldoend personeel en wel een „gezel
schapsdame", twee keukenmeiden, vier ka
mermeisjes, een knecht en een kamenier.
In den laatöten tijd hield mevrouw Kitty
een automobiel en daarbij een chauffeur.
Bij rijn veelvuldige bezoeken kreeg Schauf-
fertzeer spoedig een dieperen Wik in dit
op zulk. een weelderigen voet ingerichte-
dubbel huishouden^ Hij leerde ook al de
zorgen kennen, welke zulk een groote bezit
ting met zich bracht.
Mevrouw Kitty doelde haar stiefschoon-
dochter eens in zijn bijzijn mede, dat zij
woer een smokkelarij der beide koetsiers op
het. spoor was gekomen. En den daarop
volgenden Zondag, toen hij de gast van me
vrouw Kitty was, had zij het weer druk
over een nieuwen schurkenstreek: van. de
Chateau Laf itte, - dien zij voor drie jaren
direct uit Bordeaux had betrokken, ontbra
ken ruw berekend veertig flesscken. „Het
zijn er minstig veertig", zeide zij„is dat
met afschuwelijk?-En ik ontdekte dat nu
toevallig pas. Intusschen heb ik meermalen
van. dienstboden verwisseld. Ach,, mijn beste
mijnheer von Schauffert* u weet niet, hoe
veel ergernis een huisvrouw heeft. "Vooral,
wanneer men zoo moederziel alleen voor al
les staat. Want Christa is immers nog ge
heel een kind in zulke «aken.
Het was eren vóór tafel in den tuin. Zij
bevonden rich op weg naar de oranjerie.
Mevroaiw Christa had hem van een bijzon
der mooie orchidee verteld. In de hoop, dat
zij zelve hem die zou toonen, had hij giooto
belangstelling daarvoor gehuicheld. Doch in
haar plaats begeleidde hem nu weer me
vrouw Kitty.
Zij ontdekte daarbij weer iets onbehoorlijks,
wat haar opnieuw ontstemdede ramen van
de winterkegclbaan, die zich naast de oran
jerie bevond, stonden open; het had er in
geregend, een meer bedekte d» loopplank.
„Neen, de onachtzaamheid van die men-
schonl Wanneer ik niet aan alles denk, ge
beurt er eigenlijk niets. En zij hebben ook
geen respect. Zoo was het bij ons reeds al
tijd. Mijn man was. ook alles eer dan oen
goed rekenaar. O, zij hobben hem bij het
bouwen van deze beide villa's zoo bedro
gen! Bouwmeesters, behangers, glazenma
kers, allen, allen. Ik mag er niet aan den
ken. Maar hij lachte hoogstens. Yan erger
nis geen zweem. Leven en laten leven, dat
was zijn principe."
„Uw echtgenoot was immers toch een
man van zaken, nietwaar?"
„Eigenlijk wel. Maar koopmanszakon be
gonnen hem altijd zeer spoedig te verve
len. Hij speculeerde aan de beurs en speel
de ook tamelijk hoog. Dat heeft hem zeer
dikwijls.in verlegenheid gebracht. Maar dat
was vóór ons huwelijk en telt dus niet mee.
Mijn goede Eberhard was overigens een zeer
net men6Ch; alleen vreeselijk lichtzinnig."
Schauffert had zich reeds een dergelijke
voorstelling van den overleden eigenaar van
al dezo heerlijkheden gemaakt. Bov^dien
had mevrouw Hollinde hem bij gelegenheid
in Rodrians voormalig leven en daarmee in
de episoden van zijn beide voormaligc.jhuwe
lijken ingewijd. Eberhard Rodrian was een
opvallend knap man geweest, zelfs nog op
gevorderden leeftijd. Uit het eerste huwelijk
bezat hij een zoon, Leo, die meer de licht
zinnigheid dan den innemenden aard van zijn
vader had geëirfd. Zeer spoedig na den dood
van zijn piepjonge vrouw had Rodrian een
tweede huwelijk met de dochter van ©en
grondeigenaar aangegaan. Dat huwelijk was
zeer ongelukkig uitgevallen. Rodrian had er
nooit over gesproken, maar er was toch
zeer veel onverkwikkelijke uit dien tijd
ruchtbaar geworden. Hij had zich, zoo werd
er beweerd, in allerlei gewaagde grondspe-
culaties begeven. Toen die mislukten, pro
beerde hij het met het spel; hij geraakte
spoedig geheel aan een geregelde bezigheid
ontwend, verspeelde zelfs het vermogen zij
ner vrouw, haar grondbezit, alles. Zij liet
zich van hem scheiden en begaf zich, zoo
als men zeide, naar het buitenland. Zijn fi
nanciën verkeerden toen in een zeer berooi
den staat en Rodrian senior zou, ondanra
zijn schitterende uiterlijke eigenschappen,
welke hem overal tot den lieveling der da
mes maakten, ellendig te gronde zijn ge
gaan, wanneer niet toevallig, toen de nood
op het hoogst was, nog een paar zijner spe
culaties waren gelukt. Toen hij zoo onver
wacht weer in het bezit van geld was, kocht
hij een gedeelte van Bogendorf, de vroeger
onder den hamer gekomen bezittir^* zijner
gescheiden vrouw. Of hij er welli^t aan
gedacht bad, zich weer met haar te verzoe
nen, dat wist geen mensch. Want EberharJ
Rodrian stoof dadelijk op, wanneer een on^
voorzichtige zich ook maar een onschuldig©
vraag naar haar veroorloofde. Misschien
was zij reeds lang dood. In elk geval ha<I
het hem met voldoening vervuld, dat hij
ondanks zijn zes en veertig jaren nog zulk
een mooie, jonge vrouw vond, die hem haar
hand tot een nieuwe verbintenis wild© rei
ken, en wel de gevierde dochter van den
rijken Mollenkopf, van den Berlijnschen
„juwelier en gros". Het onverwachte geluk
was hem toen ten deel gevallen, dat rich,
in den grond en bodem van Bogendorf een
laag kalizout bevond, en het geld stroomda
hem nu op een wiize toe, zozoals de koenst©
fantasie bij zijn dolste speculaties niet had
kunnen droomen. (Wordt vervolgd.).