PERSOVERZICHT. FEUILLETON. No. 15528. LEIDSCH DAQBLAB, Woensdag- 5 October. In een driestar 0 o r 1 o g-e n q u t zei jJ)e Standaard": Ook nn, bij bet naderen deir begrootmgs- 'djscussie, blijkt opnieuw boe weinig ver trouwen bet Departement van Oorlog in boezemt. Nog steeds leeft een groot deel van bet publiek onder den pijnlijken indruk, dat Oorlog geen open kaart speelt, en geheele bedragen verteert, die uit te sparen waren. En al bleek van achteren, dat bet publiek zich hierin vergiste, dan nog cLöot 5 ztflk teen meening onberekenbare schade.' "Onzg Defensie kost toch enorme sommen-, éifc-sSd die blijven kosten, maar niet tenonrechte [vraagt men dan althans zekerheid, dat wait men uitgeeft, niet verspild is aan bureau cratische liefhebberij. Reeds voor jaren is er daarom van Anti revolutionaire zijde in de Tweede Kamer bp het houden van een enquête te dezen opzichte aangedrongen, en ten slotte is het toenmalig Kamerlid Talma er toe overge gaan teen daartoe strekkende motie in te die- hen oen motie, die door zijn optreden als Minister vanzelf verviel. Daarop is toen een Raad van Defensie ingesteld, maar op een wijze, die van meet laf tot maar al te gepaste critiek aanleiding 'gaf. Bovendien heeft een vorig jaar de Mi- Jnister van Oorlog zich bereid verklaard om tot het instellen van een Commissie van Onderzoek mede te werken. Sinds echter verliep weer eon jaar, zon der dat men verder iets van deze Com- imissio hoorde. Zo is er "nog altoos niet. Iets, jwat we juist thans tï meer betreuren, om- idat voor onze Landsverdediging geen geringe offers zullen gevraagd worden, en het daarom zoo wenschelijk ware geweest, idat aan het bestaande wantrouwen vooraf leen einde ware gemaakt. Dit \vordb niet gezegd als votum van fwantrouwen ten opzichte van het tegen woordig Hoofd van het Departement van Oorlog. Hetgeen, waarover men klaagt, is leen oude historie, die stellig onder niet min der dan tien Ministers van Oorlog heeft [voortgewoekerd. Slechts in zoover geldt onze klacht ook !dcn tegenwoordigen Minister, als elke af doende poging, om aan dezen ongewensch- faen toestand een einde te maken, dusver ook jiXnder zijn bewind uitbleef. Misschien verrast hij ons nog, eer zijn Ibegrooting in openbare beraadslaging komt, ten zal hij" alsnog het houden van een aL doend onderzoek bevorderen. Bestaat er voor h"et vermoeden van het publiek geen grond hoegenaamd, dan is toch verreweg het beste, idat dit blijke. [We mogen de Landsverdediging niet in den fetoek laten. Offers, groote offers zelfs moe ten gebracht worden. Maar kome men dan 'pok van R^geeringswtege den taxpayer te gemoet, en schenke men hem de vaste overtuiging, dat wat gevraagd en gegund. Wordt," uitsluitend en eeniglijk voor recht- tetreekscho defensiebclangen wordt besteed. De hoefijzer correspondent in Den Haag Ivan het ,,Handolsblad" haalt deze pas sage van „De Standaard" aan: „Reeds voor jaren is er daarom van Anti- fcevolutionnaire zijde in de Tweede Kamer 'pp het houden van een enquête te dezen 'opzichte aangedrongen, en ten slotte is het toenmalig Kamerlid Talma er toe over- glegaan een daartoe strekkende motie in te jdienen; een motie, die door zijn op treden als Minister vanzelf ver- yiel". En de correspondent zegt dan verder: Do laatste woorden deden mij cursiveenan. I Immers, de daarin geuite bewering berust .pp een vergissing van den driest ars chr ijver. ;Do motie is niet door het optreden va+n .lien heer Talma als minister, „vanzelf" ver- [vallen, maar even vóór diens optreden als fcoodanig door hem i n getr ok k on. Na- 1 inelijk even vóór het verwerpen der be- j'gTooting van minister Van Rappard, weiko [Verwerping het aftreden van het ministerie-. De Meester ten gevolge had. Toen van vrijzinnige zijde verband is ge-" ,fcocht tusschem het eerst van-de-baan-werken .Van die motie en het daarna optreden van": een rechtsch kabinet, is dat v,an rechts met Verontwaardiging verworpen. En nu „De Standaard" het, zij bet ook bij onnoozele vergissing, in nog ve»l krasseren vorm doet In ieen driestar Het tekort in de kas en het Bijzonder Onderwijs in „De Standaard" lezen wij Nu we met de Rijkskas in hot komendel jaar voor een tekort van 121/* milHoen staan, is men er van liberale zijde weer pis de kippen bij, om als oorzaak, althans als hoofdoorzaak, hiervan te doodverven de sub sidie aan het Bijzonder Onderwijs. De groote libertile pers doet hieraan niet mede, omdat zij op de hoogte is, en, de onwaarheid van dit beweren zeer wel in ziet; maar de kleine pers, die aan minder kunde een zwakker gevoel van. verantwoor delijkheid paart, praat er maai- op I06. Het is daarom goed, onzerzijds dit be weren nogmaals met de cijfers te weerleggen. We nemen daartoe de gegevens van diB laatste .Jaarcijfers", en vinden, dat op de Openbare school gingen op 15 Januari 1908, jongens en meisjes saam genomen, ruim 563,000 leerlingen, terwijl op de gezamen lijke Bijzondere scholen gevonden werden ruim 316,000 scholieren. Sinds zijn die cij fers nog ten gunste van het Bijzonder On derwijs gewijzigd en bij de Openbare School naar evenredigheid teruggegaan, maar dit verschil verwaarloozen we met opzet, daar alleen de „Jaarcijfers" onder ieders bereik zijn. Nu gaf, na aftrek van enkele inkomsten, liet Rijk voor het Openbaar Onderwijs in 1907 uit ruim 13 millioen, en werd van Ge meentewege, insgelijlts na aftrek van de in komsten, besteed bij de 9 millioen, saam, al zoo ruim 22 millioeaaper kind genomen, een uitgave van f 38, of, zoo men de kosten van hot toezicht, examen, pensioen, enz., als goor beide categorieën van het Lager Onderwijs strekkend, er aftrekt, een goede f 33 par kind. Waren er nu geen bijzondere scholen, zoo dat Rijk en Gemeente niet slechts voor 560,000, maar voor 975,000 kinderen te zor gen had, dan zou Rijk en Gemeente moer moeten betalen dan thans voor de Openbare School, oen bedrag van ruim 10 millioen; waar dan nog bij zou komen de school bouw voor 312,000 kindaren, die op minstons 7 millioen zou te staan komen. Nu keerde het Rijk in 1907 aan subsidie voor het Bijzonder Onderwijs uit 4 millicen negen ton; een bedrag, dat thans tot ruim 6 millioen gestegen is. Trekt men nu deze 6 millioen af van de 10 millioen -f- 7 mil lioen, die Rijk en Gemeente zouden moaten uitgeven, zoo er geen Bijzonder Onderwijs bestond, dan blijkt, dat wij aan hot Rijk en aan de Gemeente nog altoos ruim 4 millioen 's jaars, en voor eenmaal een be drag van 7 millioen uitsparen. Alzoo blijkt, dat hot tekort in 's Rijks kas, de Gemeente nu er bij genomen, niet slinken zou, zoo onze scholen werden opge heven; maar dat integendeel het tekort van 12-Va millioen alsdan ten minste tot 17 mil lioen zou oploopen. Niet wij zijn dus de oorzaak van het groot tekort, maar integendeel zou het te kort nog veel grooter zijn, zoo we onzer zijds niet voor schoolbouw en schoolinrich- ting gezorgd hadden. Niet alleen, dat ons derhalve geen ver wijt kan treffen, maar men heeft ons dank baar te zijn, dat we onze eigen scholen heb ben. Iets, wat te sterker spreekt, zoo men op het verleden teruggaat, toen wc niets van het Rijk ontvingen, en zich dan afvraagt, welk bedrag uit de publieke kas sinds 1870 meer zou moeten betaald zijn voor onder wijs, zoo de publieke school in aller be hoeften. liad moeten voorzien. Over deze 40 jaren zou dit, door elkaar. Óp 5 mil Lom 's jaars berekend, een bedrag van 200 millioen hebben gegeven; iets, wat het o ven wicht in 's Rijks kas geheel zou!, verbroken hebben, en een leening nood zake-.. lijk zou hebben gemaakt, waarvan de rente ten aflossing ons stellig op niet minder dan acht millioen 's jaars zou zijn te sta<an ge komen. Beltend is, dat de heer II. Siegers, aan nemer van 's Rijks Munt teUtrecht, dit Werk in den steek heeft gelasten en daarna failliet verklaard, is. „De Aannemer", het prgaan[ van dên Nederlandschen Aannemersbond,- beeft als met profetisch en blik deze zaak reeds in zijn nummer van 30 Maart 1909 behandelde Do redactie wees er toen óp, dat het aan-' tal aannemers bij drukte in het bouwvak steeds aangroeit dat het cijfer van den laagsben inschrij ver daalt ver benoden den kostprijs, ver beneden de som, noodig voor een behoor lijke uitvoering, en telkens blijkt, dat deze inschrijvers minder goed óp de hoogte zijn. Waar die pseudo-aannemers vandaan ko men? Voor een deel uit den eigenbouw, oen tak van het bouwbedrijf, die knap aan het Verdorren is; die, door een modern Bouw en Woningtoezicht op een anderen stam ge ënt, afsterft .en waarin zelfs geforceerde woningnood geen nieuw leven brengen kan. Voor oen ander deel zijn het volslagen nieuwelingen, speculanten, die hot pro- boor cn, en het er ook eens op wagen, „aan nemer" te zijn, vooral van een groot werk; het wil er bij velen nog altijd wel in, er ligt blijkbaar iets in, dat aantrekt, en bo vendien, het inschrijven is zoo eenvoudig, aan werk te komen niet moeilijk, een laag cijfer, en het werk volgt terstond. Kapitaal ontbreekt blijkbaar niet altijd, borgen zijn er eveneehs wel to vinden de besteder heeft in den regel e?n goe den dag, als althans zijn architect eenig idee had van een serieuze begrooting. O f het werk er komt en hoe het er komt, zie daar overwegingen, die bij de gunning niet to pas komen. Het Rijk gaat immers voor, Provincie en Gemeente volgen en geven particulieren den weg aan. En dan, doelende op do aanneming van 's Rijks Munt, vervolgt hot blad: Onlangs werd een werk ter uitvoering opgedragen aan iemand, wiens aanbieding van bijna 4 ton, pl.m. f 40,000 lager was dan die van zijn opvolger. De man, die persoonlijk niet in staat was het werk to begrooten, droeg dit op aan een onder baas, buiten betrekking. Naar de aanwij zing gaan, inlichtingen inwinnen, dat mocht niet, dat veroorzaakte maar reiskosten; er moest zóó maar begroot worden. En bo vendien, voor de besteding moest toch ge reisd naar do plaats, waar de architect zijn bureau had, infoTmeeron kon dan nog; een blanco geteekond biljet werd aan, den man, die do begTooting maakte, medegegeven. Dcoe moest dan maar inschrijven. En de aan besteding had plaats, met bovengenoemd ge volg. Do laagste inschrijver is thans aan nemer van een groot werk wij* hopen, dat do man het blijft Zóó gaat het thans. De roekeloosheid bij het ^inschrijven is een recbtstreeksch gevolg van een onverantwoordelijk systeem van gunning, oordeelt „De Aannemer," en vraagt dan hoe lang dit nu nog moet voort duren? Do architecten hebben het to druk met hun onderling getwist, als groep doen zij weinig of niets de onderaannemers droo- mon van gesplitste bestekken en wenscben daarmede op hun terrein te herhalen de zelfde dolle inschrijvingen, die thans ons ter rein onveilig maken; zij en wij worden de dupe dezer fatale historie. Indien men in de kringen dor uitvoe ring eens kwam tot overleg, zou het dan niet spoedig uit zijn? In verband met de in ons vorig Overzicht uit ,,D e Standaard" vermelde asto- risk Schoolbou w-w etteken sohrijft de heer J. Kool, hoofd der school te Wilnis, aan dat blad: ,,Het. baat toch niet, of bet ontwerp al voor 31 December inkomt* en o. m. bepaalt, dat de subsidie gegund zal worden aan allo sdholeo, die n a 1 Januari 1910 zijn ge opend." Ik kon mijn oogen haast' niet gelooven. Acht inderdaad.,, D e Standaard" zulk een bepaling in de nieuwe wet mogelijk? En zouden dan de scholen, gebouwd vóór 1 Jan. 1910, niet in de ruimere schocl- bouw-subsidie deelen? Mij dunkt, dat zou een onbillijkheid zijn van. den meest stui tenden aard, niet van,een Chr. Ministerie to wachten. Er zijn plaatsen, waar men Tweed© Blad. reeds voor den 2den keer bauwde, al beschik te men niet over ruimte middelen, zoo bijv. hier te WUujs, iQ 1909. Voor af zijn we ech ter óp informatie uitgegaan, omdat de o. i. dwaze vrees ook in ons midden w«s uitge sproken, dat alleen nieuwe scholen in mil dere bouwsubsidie zouden deelen. Een hooggeplaatst persoon deelde ons echter mede, dat we gerust door konden gaan met het volvoeren onzer bouwplan nen: de verhoogde subsidie zou allen scho len, ook den bestaanden ten goede komen. Daarop zijn we verder gegaan. Is dit niet de eenige goede oplossing, indertijd ook door „D e Standaar d", meen ik, be pleit? De Staat zal toch moeilijk voor bouwkapitaal kunnen zorgen? Komt het Schoolbou w-w etteken'alleen den scholen, gebouwd na 1 Jan. 1910, ten goede, dan lijkt mij dit toe: een prijs te zetten op de lauwheid, traagheid of onverschilligheid, terwijl men tegelijkertijd tot de meer door tastenden en beslisten, tot de beproefde voorstanders van Chr. onderwijs zou zeg gen: Gaat heen, wordt warm; ge zijt er altijd gekomen, ziet er ook verder te komen. Vergis ik me, geachte Redactie, wijs me terecht. Onder het hoofd „V ór" de b a k k e rs- jvot zegt ,,D e Nie uwe Courant:" Er zijn Zondag op een eigenaardige wijze betoogingen gehouden voor minister Tal ma's plannen om de bakkersgezellen te be schermen. Te Amsterdam, waar de grootste dier betocgingen plaats had, verklaard© de eerste spreker, dat de door den heer Tal ma voorgestelde bakkersraden, onder de- mocratischen schijn, een reactionair insti tuut waren, waarvan de bakkersgezellen slechts nadeel zouden ondervinden. En de tweede spreker, een sociaal-demo cratisch propagandist, zeide daarop, dat de heer Talma door deze ontwerpen op nieuw had getoond, dat hij maar een so ciale knoeier was; dat het bakkers-ontwerp een reclajnewetje was, een halfslachtig ding, zooals de beele christelijke politiek. Dat het voorts een reactionaire strekking had; immers, het kleinbedrijf bevoordeelde boven de groot-industrie, met als gevolg (wij citeeren het verslag van „Het Voilk") een terugdringen der ar beiders naar het kleinbedrijf met haar slechte lccaliteiten, langeren arbeidsduur en lagere loonen. Wat de instelling der bakkersraden betreft, de spreker zag daar in een stuk anti-revolutionaire staatsleer, waarover hij hoopte, dat de minister Talma den nek zou breken. Na deze stiohtelijke critiek t© hebben ge- genotcn, nam de vergadering eenstemmig de te voren vervaardigde en op alle plaat sen, waar men Zondag bijeen kwam, voor gestelde motie aan, strekkende om er bij de wetgevende macht op aan te dringen, 't voorstel van minister Talma... tot wet te verheffen Men verzocht er bij de bezwaren, daar tegen ingebracht, uit den weg te ruimon. Maar hiermede werd toch den honderd wijzen van de Tweede Kamer meer ge vraagd dan waaraan het hun met den bes ten wil mogelijk is te voldoen. De critiek, na die van de patroons ook van arbeiders- kant op de wet geleverd, is vermengend. Ruimt men de „bezwaren" uit den weg, dan blijft er van het heele wetsvoorstel niets over. Onder den titel Eedof belof te geeft de heer W. Hovy in „D e Standaard" aan, op welke wijze z.i. de eedskwestie tot een bevredigende oplossing kan worden gebracht. Op den voorgrond stelt hij, dat de af schaffing van den eed onder den drang der atheïsten een groot moreel nadeel zou zijn. Nog minder, kan hij vrede hebben met een stelsel, dat bij handhaving van den eed voor geloovigen den atheïst de vrijheid zou geven, zelf. to bepalen of hij den eed af zal leggen al dan niet. Wijziging van de eedsformule komt den heer Hovjr echter gewenscht voor, en hij zou dienaangaande den weg willen volgen als „onder Israël gebruikelijk was". En danzegt hij Immers,, toen do hoogepriester Kajafas Ann© 1910. den Heiland vroeg, zich te verklaren, of) Hij zich werkelijk uitgaf de Zoon van God te zijn, heeft deze dit gedaan met de vol gende woorden: „Ik bezweer U bij den' levenden God, dat gij ons zegt, of gij zijt de Christus, de Zoon van God?" Waarop, het antwoord des Heeren luidde: „Gij hebt bet gezegd" of met andere woorden: heb' is, zooals gij zegt, een zeer eenvoudige be vestiging alzoo, en toch een bevestiging onder eede voor het aangezicht Gods. Op een zelfde wijze zou ik wensclien, dat ook onder ons mocht geschieden. De magistraat, in wiens handen de eed moet worden afgelegd, trede bij deze plechtig heid op, evenals Kajafas in het Sanhedrin heeft gedaan, om in den Naam van deD Adwetenden God den getuige tot het spre ken van de waarheid en niets dan de waarheid op te eischen. Hiermede zal niets aan het gewicht en de heiligheid van de eedzwering zijn te kort gedaan, terwijl met alle recht van iedereen, van welke overtuiging hij ook mocht zijn, kon gevergd worden, op de cp deze wijze hem plechtig voor het aangezicht Gods voorgehouden vraag, het ,,ja"-woord uit te spreken. Het zal mij een groote vreugde zijn, wanneer deze gedachte der overweging waardig mocht geoordeeld worden, en langs dezen, of misschien een anderen, nog bete ren weg, een oplossing van dit moeilijke vraagstuk mooht kunnen gevonden worden. Opgave Tan personen, die zich te Leiden hebben gevestigd. A. Sckwoizex, Vreewijkstraat 2, assistent aan do Rijksuniversiteit. B. ter Haar, Hugo de Grootstraat 7. L. Vos en gezin, Utr. Jaagpad 70, arbei der. C. D. M. Hupkcns van der Eist, Bree- straat 114 A, student. J. MecheLse, Rapenburg 80, dienstbode. P. J. Goedhart, Hoogewoerd 173A, student. [W. Bosscha en gozin, Korte Sclieistxaat 1, werkman. H. G. Verhaar en gezin, Haarlemmerweg 44A, onderwijzer. A. Roobol, [Middelweg IA. G. Kok, Noordeinde 3, dienstbode. W. HoekstraDe G raaf f, Zocterw. Sin gel 29. M. E. A. Dingjan, Oude Singel 52. F. A. Pferner en gezin, Staaiwijkstraat 16, kleermaker. II. Hoogstraat, N. Beestenmarkt 12, dienst bode. L. A. Kcspesr, Klokstceg 4. Th. M. P. Bekkers, Brecstraat 139, kape laan. F. [W. Neijs on gezin, Hooigracht 88 A. A. E. do Boer, Nieuwsteeg 10 A, dienst bode. F. H. V. Middelaer, Oude Rijn 48. M. Methorst, Terweepark 4, kinderjuf frouw. L. H., W. Knijff» Utrechtschc Veer 12 B. A. H. Ledeboer, Kort Rapenburg 16, apothekers-assistente. J. Vlamingh Rekelhof, Kloksteog 13, dienst bode. J. J. de Jong, Douzastraat 10 A. L. Binnendijk, Noordeinde 23, student. J. Binnendijk, Nieuwsteeg 29, student. "Wed. Bom gaars, Rijn- en Schiekada 52. H. Leget en gezin, Prins-Hendrikstraat 8. G. C. Vis, Oude Rijn 96, schilder. H. M. A. C- Feijkes, Haarlemmerstraat 97. G. L. Zuidhof, Hoogewoerd 35. C. Goedegebuuro, Nieuwebrugsloeg 3, si garenmaker. H. P. C. M. de Witt Wijnen, Korte Mare 24, student. N. A. de Haart, Koordeinde 41, student. M. F. Winkler, Oude Rijn 11A. W. E. Wijnand, Morschsingel 11, onder wijzeres. J. Haga, Rapenburg 84. A. A. R. Poléo, Nieuwsteeg 25, student A. W. C. Quint, Boisotkade 2. Wed. MöndeLson-Thors, Nieuwe Rijn 66 A. CORRESPONDENTIE. Ingezonden stukken of mededeclingen, waarvan de schrijvers hun naam niet aan de Redactie bekend maken, worden ongeplaatst ter zijde gelegd. De erfeuis der Kodrians. }0) Het moest reeds algemeen zijn opgemerkt, want men begon hem er telkens mee te pla gen, dat hij niets anders zag en nietg an ders hoorde dan het jonge mevrouwtje Christa Rodrian, wanneer zij zich binnen het bereik van zijn gezicht en zijn gehoor be vond. Mevrouw Hollinde vroeg zelfs eens lachend: „Men zal u zeker spoedig mogen gelukwensohen V' Toen kreeg hij echter een hoogroodo kleur.. Tot meer dan een zekere hartelijke ver trouwelijkheid was het tusschen hem en de jjongo weduwe echter niet gekomen. En ook; ;die uitte zich meer in blikken dan in woor den. Mevrouw Ohrista's eenigszins schuch tere aard maakte -m namelijk zelf schuch- jter. Ten minste in het bijzijn ven getuigen. Waande mevrouw Christa zich onopge merkt, dan kon zij allerliefst zijn. Haar 'stille humor, haar grappige naïvieteit brach ten hem telkens weer in verrukking. Daar bij verbond een fijne, voor hun omgeving on merkbare spotlust hen in zekeren zin. Klei ne komische „faux pas" van haar stief- echoonmama, stijlafwijkingen van papa Mol- endorf of van den heer Dornke, die nie- .mand anders opvielen, merkten zij altijd in o zelfde oogenblik op en een vroolijke tin- in g m hun oogen bracht een eigenaar- ïle. y^kandhouding tusschen hen teweeg, j ós-dden elkaar echter nooit weer alleen gesproken. Daaraan was mevrouw Kitty scauldzij heerschte en beschikte voortdu- read over de jonge vrouw, zoowel in haar eigen huis als in dat van haar stief schoon dochter. De beide dames voerden geen gezamenlijke, huishouding, doch mevrouw Kitty hield sinds het ongeluk de teugels der regeering ook in het huishouden van mevrouw Christa-, Zij bewoonden als het ware een groot dub bel gebouw, gelegen in een parkachtig aan- gelegden tuin welke zich tot aan den oever; van de Wann6ee uitstrekte. Rodrian senior had het stuk grond eens voor enkele jaren' gekocht, indertijd, toen de ontdekking en exploitatie van een kali-zoutlaag hem in zo- keren zin in een nacht t t meer dan een miltionnair had gemaakt. Zijn excentrieke ■wijze van bouwen had den bewoners der villa kolonie het hoofd doen schudden. Hij liet bijvoorbeeld, toen zijn zoon wilde trouwen* dicht naast zijn villa een duplicaat daarvan- vervaardigen en door een overdekte zuilen gang, welke''ais wintertuin moest dienst' doen, met zijh' 'huig verbinden. Men had echter niet veel aan de buurt schap van vader en zoon gehad. Eenige maanden na^het huwelijk van den jongen Rodrian was het ongeluk gebeurd. Rudi von Schauffert had nooit zulk een vorstelijke huishouding gezien, met zulk een overvloed van bedienden. Een gedeelte daar van het tuin- en stalpersoneel was voor beide partijen gehuurd. De beide huisvrou wen hadden echter ieder afzonderlijk ook nog voldoend personeel en wel een „gezel schapsdame", twee keukenmeiden, vier ka mermeisjes, een knecht en een kamenier. In den laatöten tijd hield mevrouw Kitty een automobiel en daarbij een chauffeur. Bij rijn veelvuldige bezoeken kreeg Schauf- fertzeer spoedig een dieperen Wik in dit op zulk. een weelderigen voet ingerichte- dubbel huishouden^ Hij leerde ook al de zorgen kennen, welke zulk een groote bezit ting met zich bracht. Mevrouw Kitty doelde haar stiefschoon- dochter eens in zijn bijzijn mede, dat zij woer een smokkelarij der beide koetsiers op het. spoor was gekomen. En den daarop volgenden Zondag, toen hij de gast van me vrouw Kitty was, had zij het weer druk over een nieuwen schurkenstreek: van. de Chateau Laf itte, - dien zij voor drie jaren direct uit Bordeaux had betrokken, ontbra ken ruw berekend veertig flesscken. „Het zijn er minstig veertig", zeide zij„is dat met afschuwelijk?-En ik ontdekte dat nu toevallig pas. Intusschen heb ik meermalen van. dienstboden verwisseld. Ach,, mijn beste mijnheer von Schauffert* u weet niet, hoe veel ergernis een huisvrouw heeft. "Vooral, wanneer men zoo moederziel alleen voor al les staat. Want Christa is immers nog ge heel een kind in zulke «aken. Het was eren vóór tafel in den tuin. Zij bevonden rich op weg naar de oranjerie. Mevroaiw Christa had hem van een bijzon der mooie orchidee verteld. In de hoop, dat zij zelve hem die zou toonen, had hij giooto belangstelling daarvoor gehuicheld. Doch in haar plaats begeleidde hem nu weer me vrouw Kitty. Zij ontdekte daarbij weer iets onbehoorlijks, wat haar opnieuw ontstemdede ramen van de winterkegclbaan, die zich naast de oran jerie bevond, stonden open; het had er in geregend, een meer bedekte d» loopplank. „Neen, de onachtzaamheid van die men- schonl Wanneer ik niet aan alles denk, ge beurt er eigenlijk niets. En zij hebben ook geen respect. Zoo was het bij ons reeds al tijd. Mijn man was. ook alles eer dan oen goed rekenaar. O, zij hobben hem bij het bouwen van deze beide villa's zoo bedro gen! Bouwmeesters, behangers, glazenma kers, allen, allen. Ik mag er niet aan den ken. Maar hij lachte hoogstens. Yan erger nis geen zweem. Leven en laten leven, dat was zijn principe." „Uw echtgenoot was immers toch een man van zaken, nietwaar?" „Eigenlijk wel. Maar koopmanszakon be gonnen hem altijd zeer spoedig te verve len. Hij speculeerde aan de beurs en speel de ook tamelijk hoog. Dat heeft hem zeer dikwijls.in verlegenheid gebracht. Maar dat was vóór ons huwelijk en telt dus niet mee. Mijn goede Eberhard was overigens een zeer net men6Ch; alleen vreeselijk lichtzinnig." Schauffert had zich reeds een dergelijke voorstelling van den overleden eigenaar van al dezo heerlijkheden gemaakt. Bov^dien had mevrouw Hollinde hem bij gelegenheid in Rodrians voormalig leven en daarmee in de episoden van zijn beide voormaligc.jhuwe lijken ingewijd. Eberhard Rodrian was een opvallend knap man geweest, zelfs nog op gevorderden leeftijd. Uit het eerste huwelijk bezat hij een zoon, Leo, die meer de licht zinnigheid dan den innemenden aard van zijn vader had geëirfd. Zeer spoedig na den dood van zijn piepjonge vrouw had Rodrian een tweede huwelijk met de dochter van ©en grondeigenaar aangegaan. Dat huwelijk was zeer ongelukkig uitgevallen. Rodrian had er nooit over gesproken, maar er was toch zeer veel onverkwikkelijke uit dien tijd ruchtbaar geworden. Hij had zich, zoo werd er beweerd, in allerlei gewaagde grondspe- culaties begeven. Toen die mislukten, pro beerde hij het met het spel; hij geraakte spoedig geheel aan een geregelde bezigheid ontwend, verspeelde zelfs het vermogen zij ner vrouw, haar grondbezit, alles. Zij liet zich van hem scheiden en begaf zich, zoo als men zeide, naar het buitenland. Zijn fi nanciën verkeerden toen in een zeer berooi den staat en Rodrian senior zou, ondanra zijn schitterende uiterlijke eigenschappen, welke hem overal tot den lieveling der da mes maakten, ellendig te gronde zijn ge gaan, wanneer niet toevallig, toen de nood op het hoogst was, nog een paar zijner spe culaties waren gelukt. Toen hij zoo onver wacht weer in het bezit van geld was, kocht hij een gedeelte van Bogendorf, de vroeger onder den hamer gekomen bezittir^* zijner gescheiden vrouw. Of hij er welli^t aan gedacht bad, zich weer met haar te verzoe nen, dat wist geen mensch. Want EberharJ Rodrian stoof dadelijk op, wanneer een on^ voorzichtige zich ook maar een onschuldig© vraag naar haar veroorloofde. Misschien was zij reeds lang dood. In elk geval ha<I het hem met voldoening vervuld, dat hij ondanks zijn zes en veertig jaren nog zulk een mooie, jonge vrouw vond, die hem haar hand tot een nieuwe verbintenis wild© rei ken, en wel de gevierde dochter van den rijken Mollenkopf, van den Berlijnschen „juwelier en gros". Het onverwachte geluk was hem toen ten deel gevallen, dat rich, in den grond en bodem van Bogendorf een laag kalizout bevond, en het geld stroomda hem nu op een wiize toe, zozoals de koenst© fantasie bij zijn dolste speculaties niet had kunnen droomen. (Wordt vervolgd.).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5