No. lES©2?. LEIDSCB SA6BLAB, Zaterdag1 iO SepfemBer. Eerst® Bïad. Anno 1010. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. E©si zwas1© strijd. Övfeï Nederland en dë Berne r CC"nventie scheef r,De N igu wë. Cou- Ï&1it": Hét wetsontwerp betreffende" Nederlands toetreding tot de Bemer Conventie' tér be scherming van letterkundige- en kunstwer kten is eindelijk ingediend. Van de Staten-Generaal hangt Het af, hoe lang het nog zal duren, vór de toe treding tot die Conventie, welke in haar hterzienen vorm in October van dit jaar in werking treedt, zal kunnen geschieden. Zij zal dan aanstonds effect hebben. Daarmede zal Nederland een oude eere schuld voldoen. De Bemer Unie bestaat sddert 1886; haar statuut werd in 1896 ïjej Parijs aangevuld en in 1908 te Berlijn hterzien. „Tot haar behooren België, Dene-: mlarloen, Duitschland, Frankrijk, Groot-: Britannië en Ierland, Italië, Japan, Liberia, Luxemburg, Monaco, Noorwegen, Spanje, iTnnis, Zweden en Zwitserland. Herhaalde lijk is op Nederland, dat zijn eigen auteurs door. de wet van 1881 beschermt, aan drang geoefend, om zich aan de moreelé verplichting deze bescherming ook tot bui- ttenlandsche auteurs uit te strekken, niet langer tc onttrekken. Deze beweging is sedert een 15-tal jaren ook binnen onze grenzen in kracht aan houdend toegenomen. En men kan op het oogenblik wel zeggen, dat liet vroeger ge bruikte argument, als zou onze toetreding voornamelijk strekken om aan de wen-, schen van machtige buitenlandsche mo gendheden te voldoen, zijn beteekenis heeft verloren. Onze letterkundigen en ook zeer velen onzer uitgevers zijn gaan inzien en hébben er ondubbelzinnig van getuigd, dat hun materieel belang door onze onthou ding ernstig wordt geschaad. Steeds dui delijker blijkt, vooral sedert de Neder- laïidsche regeering zich ter Conferentie! van Berlijn in 1908 door een viertal voor-, standers van de toetreding liet vertegen woordigen, en nog pas in Juli bijna zon der tegenspraak ter gelegenheid van het te 'Amsterdam gehouden Internationaal Uitgevers-congres dat de openbare mee- ning hier te lande ten gunste van de toetreding gewonnen is en, zoo niet ten volle het stoffeiijke voordeel, althans de zedelijke winst daarvan inziet. Er zijn nog wél'tegenstanders in belanghebbende krin gen en zelfs enkele daarbuiten (mr.' J. A. Levy is van hen het meest bekende voor beeld), maar grooter is het aantal der bekeerden. En voor zeer velen, die van dé stof niet bijzonder op de hoogte zijn, gteeft althans deze overweging den door slag,- 'dat Nederland, op het gebied van de internationale rechtsvorming gaarne onder Idé leidende Staten gerekend, zich niet be hoort te onttrekken aan de internationale .regeling en uitbreiding van een recht, dat hét in zijn eigen wetgeving erkent en tot .welks onderlinge handhaving een aantal groote en kleinere Staten nu reeds sinds 25 jaren zich wederkeerig hebben verbon don. ,Wij hebben daarom goede hoop op de vlotte afdoening en aanneming van het ingediende ontwerp door de Staten-Gene- raal. De bekende motie-Van der Vlugt, sedert 1904 bij de Tweede Kamer aan- haiigig, droeg de onderteek en ing van leden vhn alle staatkundige partijen. De in den afgeloopen zomer na een korte behande ling, zonder hoofdelijke stemming, door de Tweede Kamer aangenomen Octrcoiwet, toont mede aan, dat in de Volksvertegen woordiging een gunstige gezindheid voor de vplledige erkenning van het recht des eigenaars" van onstoffelijke goederen aan wezig is. Moge die gezindheid zich openbaren in een spoedige goedkeuring van dit ontwerp, voor welks indiening wij met te meer warmte aan de Regeering hulde brengen, omdat, gelijk men weet, wij sedert vele jaren niet moede geworden zijn zoowel op de zedelijke verplichting als op het zeer gewichtige belang van toetreding tot de Berner Conventie voor ons land bij elke 'der menigvuldige gelegenheden en aanlei dingen, die zich voordeden, te wijzen. Hef vonnis van de Haagscha tfëchix bank inzake 'de speelhuizen bespat kende, zegt „De Nederlander": Het vonnis zal zeker voldoening schen-; ken aan hen;, die de bevoegdheid dei} politie, om te handelen gelijk zij handèldë, voortdurend hebben bestredenmaar alters minst bevredigen het gevoel dérgenen, die van meening zijn, dat tegen het openlijk optreden der speelhuizen dé Overheid niet' machteloos behoort te staan. Hét is dan ook waarschijnlijk, dat de Minister van Justitie in dezen loop van zaken aanlei ding zal vinden, om een wetswijziging voor te stellen, dié aan de politie bevoegdheid verleent, om zich té overtuigen of in der gelijke „sociëteiten" inderdaad met de wet strijdige handelingen worden gepléegd. Leidt zulk een wetsvoorstel tot het be oogde doel ten opzichte van de vele kleine speelgclegenheden, tegelijkertijd zal de wet gever moeten zinnen op een middel om te voorkomen, dat de opruiming dier klein tjes den opbloei van één groot speelhuis ten gevolge zou kunnen hebben. Wij mee- nen te weten, dat een combinatie van bui tenlandsche financiers, welke sinds lang plannen voor zulk een duplicaat van Mo naco voor Scheveningen gereed heeft, de actie der politie tegen de kleine speelge- Jegenheden met zeker welgevallen aan schouwt. De belemmering van „de klei ne bedrijven" van dezen aard zou levens voorwaarde zijn voor een groot speelhuis, waarvoor in Scheveningen gegadigden ge noeg zijn, terwijl zelfs groote en welbe- faamde inrichtingen zich niet ongeneigd betoonen zulk een up-to-date-aanhangsel eener badplaats te herbergen. Er zijn menschen, die oordeelen, dat zulk een inrichting, publiek en onder Staatstoezicht minder kwaad zou doen dan de vele kleine, die zich aan alle controle onttrekken, maar wij kunnen niet inzien, dat de Staat-zijn bescherming zou moeten, uitstrekken over eenig kwaad, ten einde grooter kwaad te voorkomen. Is de over winning van alle kwaad ook niet verze kerd, tot den strijd, blijft de Overheid ge roepen. „LIet Vaderland" dringt er bij den Minister van Justitie ten krachtigste, op aan, het er niet bij te laten zitten, maar zoo spoedig mogelijk stappen te doen tot indiening van een noodwetje om tegen het voortwoekeren van den kanker der speelhuizen met vrucht te kunnen optre den en aan den noodlottigen invloed, dien zij op de samenleving uitoefenen, paal en perk te stellen. Door ambtelijke rapporten zal de Mi nister, wij twijfelen er niet aan, op dc hoogte zijn van den omvang, dien het kwaad reeds heeft aangenomen. De po litie, zoo hier (Den Haag) als elders, zal hem tal van gevallen hebben kunnen op sommen, waarin jdezc verderfelijke gele genheden het geluk van achtenswaardige families hebben verwoest, jongelieden van goeden aanleg en gunstig gedrag van het eene kwaad lot het andere hebben ver lokt, en ten slotte tot totale mislukking, tot schande en misdaad, in vele gevallen tot de vlucht naar den vreemde of tot een jammerlijk einde hebben gebracht. Hoe langer hoe verder grijpt het kwaad om zich heen. Hce langer hoe dieper tast het de samenleving aan. Telkens hoort men van nieuwe slachtoffers, meerendeels jonge menschen, nog aan het begin van, hun carrière staande. Men behoeft waar lijk niet met speurzin of zucht naar schan daal de verschillende levenskringen van een stad als Den Haag te doorsnuffelen, om in aanraking te komen met zwaar getroffen ouders v en gevallen te hooren opsommen van vernietigde vooruitzichten en reddeloos verongelukte levens. Aan de redacties der bladen weet men misschien meer van dit kwaad, wijl de aard der journalistiek medebrengt, dat men er ddar meer mede in aanraking moet komen, en omdat een uiting in een courant soms aan de getroffenen aanleiding geeft, de redacties tc komen bezweren, vaak on der roerende klachten en tranen, den strijd tegen die pest niet op te geven. Maar dit neemt met weg, dat ook ieder ander, die niet als een vreemdeling door het leven der. Residentie gaat, slechts al le vaak', zondei1 er naar té zoeken, derge-: lijke jammerlijke ge.vallen op zijn weg ont- inoet Uit naam van "die ongelukkigen zouden .wij den Minister wel willen smeeken: Houct voet bij stuk, Excellentie, Laat deze aan leiding om het kwaad fe fnuiken niet on-: gebruikt voorbij gaanl .Wij behooren niet tot uw politieke me destanders, en zullen ons in de toekomst misschien nog vaak in de noodzakelijkheid bevinden, niet naast, maar tegenover u té staan in den grooten strijd der begin-: selen. Doch bij uw zoo wakker aangevangen, maar door de ijzeren noodzakelijkheid van eerbiediging der bestaande wet zoo on verwacht gestuit verzet tegen het kwaad, der speelhuizen, bieden wij u gaarne en, van ganscher harte onzen steun aan. Wij vragen daarvoor ook den steun van de pers der rechterzijde. Hier is een ge legenheid om het zedelijk leven der natie te beschermen tegen een wezenlijk en zeer ernstig gevaar. Hier valt een zaak tot stand te brengen, die in ons aller rechtsbewust zijn steun vindt, die door alle partijen zal worden toegejuicht, die door de rechts beginselen van links zoowel als van rechts wordt gewenscht, gevorderd, geëischt. Llier ligt op het terrein der pracüsche politiek die waarachtige neutrale zone, waar dc overtuiging van alle waarlyk weklenkenden elkander ontmoet. Voor zoover wij in de gelegenheid zijn geweest den nog niet lang opgetreden Mi nister van Justitie waar te nemen, is hij voor ons voorgekomen een volhardend, voortvarend en doortastend man te zijn. Zijn lastgeving aan de politie en de wijze, waarop hij de actie tegen de speelsocic- ten begonnen is en aanvankelijk heeft laten voeren, tooncn dit ten overvloede aan. Welnu, aan zulk een man is nu juist behoefte. Volharding is noodig, op dat de aangevangen strijd met kracht wor de voortgezet V oortvarendheid, om dat spoedig handelen noodig is; de naar elders vertrokken speelhuishouders zullen,, na der echterlijke beslissing, terugkeeren; het voor het vreemdelingenbezoek te Sche veningen zoo gunstige badseizoen van dit. jaar heeft hun aantal nog doen toene men de ondervinding heeft geleerd, dat velen, indien zij met rust gelaten wor den, hier ook des winters blijven hangen; en het winterseizoen, waarin niet zoozeer de vreemdelingen als de hier woonacfntige jonge mannen de aangewezen slachtoffers zijn, staat voor de deur. Ook aan door tastendheid is behoefte, want aan po gingen om een ernstige actie tegen het kwaad allerlei belemmeringen in den weg te leggen, zal liet nietontbreken. Maar aan den anderen kant zijn wij er zeker van, dat de Minister, indien hij den reeds door bladen van verschillende richting gegeven wenk volgt, door allen, die het wel meenen met' ons volk, met, onze jongelingschap vcbral warm zal worden toegejuicht en gesteund. Een wettelijk verbod heeft, men ver- gete het niet, dit groote voordeel, dat het dit kwaad overal te gelijk treft. Zoolang het slechts politioneel optreden te duch ten heeft gesteld dat zou afdoende zijn (hetgeen na de gevallen beslis sing niet meer aan te nemen is), verplaatst het zich slechts, met de kans, dat het elders wortel schiet, filialen sticht en ook daar slachtoffers maakt. Het is dus niet alleen noodig, dat er van Regceiingswege gehandeld worde, maar dc. zaak is bovendien zoo urgent mogelijk. Wordt zij met die voortvarendheid aan gevat, v/elke de bittere ernst van het ge val vordert, dan is het volstrekt niet on mogelijk, dat een zoodanig wetje, nog vóór dc behandeling der begrooting aanvangt, een plaatst in het „Staatsblad" er langt. Wij zouden dat een weldaad voor ons volk achten en voor Den Haag in het bijzonder. Prof. Wef?rs Bettink heeft een brochure geschreven, om aan te toonen waarom men het loodwit in de industrie z. i. niet missen kan of door zinkwit vervangen, waarover men gelijk bekend al lang «doende is. Hij betoogt' daartoe, dat lood- witverf langer houdbaar is en minder 'duur dan zinkwit,- en dat het wel schade lijk ié voor de gezondheid der arbeiders, maar niet zoo erg alsmen soms zegt. De hooggeleerde meent dus, dat een ver bod van loodwitgebruik niet mag gegeven .worden. Hiertegen kómt: in „De Voorzorg" dr. Slotemaker de Bruine in verzet. Het loodwit moet z. i. verboden wor- den. Want hief staat aan de ééne zijde men- schengczondlieid, aan de andere zijde geld. En dan moet de eerste het natuurlijk winnen. Bij de vraag, of voor het schilde ren, enz. meer arbeiders of inccr guldens zullen versleten worden, is toch het ant woord waarlijk niet twijfelachtig. Wie er den man aan waagt, om wat minder kos ten van onderhoud of wat lager belas ting te behouden, die heeft de .eenvoudig ste eischen van het zedelijk gevoel nog niet verstaan. Het geld is middel, geen doel. Wie hef geld tot doel maakt en daaraan de be slissende stem gunt, die keert de rollen om. Heeft Christus' stem in onze christen wereld nog zóó weinig duidelijk geklonken, dat men deze eenvoudige waarheid niet weet? Herinnert men zich niet, wat Hij gezegd heeft over den Mammon èn over de waarde van den mcnsch boven het win nen zelfs van de gansche wereld? De schr. in „De Voorzorg" vindt het ontroerende van de zaak nog niet zoo zeer, dat men naar deze woorden niet handelt, overtreding van zedelijke geboden zal altoos voorkomen doch dat men er zelfs niet naar spreekt en dus hot volksgeweten op dit punt blijkbaar nog altcos in slaap is. Of wij nu niet te licht oordeelen over het ondergaan van een bloeiende industrie, waarmede toch ook weder tal van arbei ders worden broodeloos gemaakt Wij antwoorden weder, dat de man gaat boven het geld. Maar bovendien, dat deze redeneering een domheid is. De techniek verandert voortdurend, dus veranderen ook de bedrijven voortdurendwaarom zullen de loodwitfabrieken niet mede veranderen Wij gelooven er niets van, dat de onder nemer dc zaken zal stilleggen; hij zal zijn kapitaal en zijn energie in andere zaken steken endan daar arbeiders noodig hebben. Voor geleidelijken overgang zijn wij te vinden. Maar voor het handhaven van een schadelijke industrie, alleen vanwege het geld, zijn wij niet tc vinden. Een regel, die overigens nog vrij wat ruimer toepassing vinden kan dan alleen bij dc loodwitfabricage En handhaven moeten wij hem. Daar zijn wij Christenen voor In „Sprokkelingen" in de „Mi ddel- burgschc Courant" lezen wij: De jongelui van het Gereformeerd. Gymnasium te Amsterdam zullen 20 Sept. Shakesparcs „Julius Caesar" op voer c n in den Stadsschouwburg tegen een entreeprijs van f 2.50, precies als bij een voorstelling van tooncelspelors. Die leerlingen studeercn dit in onder leiding van een hunner leeraren en van een heuschen beroeps acteur,, nl. Eduard Verkade. En dat nog wel niettegenstaande de aan maning van dr. Kuyper in „De Herau t," dat men niet verder mag gaan dan het onder .elkander houden van samen spraken, en diens uiteenzetting, dat „van meet af de Calvinisten in alle landen in de drie ontspanningen van het too- n e e 1, den d a n s en het kaartspel de drie groote en ernstige gevaren hebben aangewezen, die ons maatschappelijk leven in verkeerd spoor leiden en ons op de paden der wereld voeren." „Tooneel, dans en kaartspel zijn van dc dagen van Calvijn en Beza, van Danacus Reeds is een nieuwe verfstof, anti- lood, in den handel gebracht, die, vol gens Jden uitvinder, -de voordeelen van lood- witverf en niet de nadeejen van het lood wit bezit. ten Taf fijn b*u ons .Géfefomxöerden in dén ban. Dat is Calvinistische levénsusantie. Daaraan herkent ge den Puritein. En' wie ten dezen van de bcproefdel wegen der vaderen afwijkt, bröygf daardoor zijn-Cair vinisme ernstige verdenking* Het was om die reden vooral, dat wë geen vrijheid konden vinden, om over dialogen, waarin altoos het begin van de komedie steekt, een gunstig oordcel tx vellen. Het kan zeker in den aanvang zeer onschuldig toegaan. Maar is men eens over de brug, dan blijft het er niet bij. En daaromPrincipiis obsta, d.L wacht u voor het insluipen van het eerste beginsel eener zaak, die verkeerd is. Op deze groote inconsequentie, op dit handelen tegen het ver bod van dr. Kuyper wijst met recht lezeii wij verder in dc „M i d d e 1 b ur g- sche Coura nt" de schrijver der „Brieven uit de Hoofdstad" in de „O p r. Haarlemse he Courant" Ons verwondert die afwijking van dc zuiver Calvinistische leer niet zoozeer, al blijft zij toch een zonderling teeken des tijds. Men heeft aan die zijde hoe langer zoo meer alle beginselen overboord geworpen. Reeds jaren is men daarmee bezig. Men richt allerlei vcrecnigingen op on der het etiket van christelijkheid, waarin hetzelfde wordt beoefend en op dezelfde manier wordt gehandeld als in z.g. wereld- sche gezelschappen, waarvan men, hoeveel goeds cn hoeveel heerlijks deze ook bic den, zich afkeert alleen omdat men schei ding wil maken ter wille van een kerkelijk idee. Daardoor verbrokkelt men krachten, die zoo goed konden samenwerken. En tusschcn deze manier van doen en het geven van toonee 1 voorste 1!ingen lager, maar enkele schreden. Toch dunkt ons, dat menig ernstig en streng Calvinist wel eens bedenkelijk liet hoofd zal schudden, nu men meer en meer op dit, zijns inziens slechte, pad voortgaat Over zorg voor ontslagen gevan genen bevatte het „Weekblad van het Recht" het volgende entrefilet: Tijdens de onlangs gehouden Katholieke Sociale Week hield mr. A. baron Van Wijnbergen oen voordracht over de zorg ten behoeve van ontslagen gevangenen. Van hetgeen door hem werd gezegd over de verhouding tusschcn de zorg van j>ar- ticulicren en die der overheid namen wij met belangstelling en in hoofdzaak ook met instemming kennis. Ten aanzien van hetgeen verder door hem werd voorge-. steld zijn wij echter niet zonder vreeza Hij pleitte voor de oprichting van klein ondcrstcuningscomité's op de plaatsen waar groote strafgevangenissen bestaan, en voor oen doorgangshuis ten behoeve van ontslagenen. Op Tichzëlf verdienen die denkbeelden allo overweging, doch de vrees bekruipt ons, dat mr. Van Wijnber gen pleitte voor een afgescheiden verzor ging van Katholieke ontslagenen door Ka tholieken. Dit laatste nu zouden wij hoo- gelijk betreuren. In het Genootschap tot zedelijke verbetering dei gevangenen heb ben de Katholieken steeds hun medewer king verleendmeermalen was een der hun nen voorzitter; thans nog tellen zij in het hoofdbestuur uitnemende vertegenwoordi gers en ongetwijfeld hebben zij die ook ii de verschillende afdeclingsbesturen. Dcu ooit dc belangen van een Katholiek ge vangene, ook wat zijn geloof betreft, dooi de bestuursleden van het Genootschap niet zouden zijn in het oog gehouden, is voo; zoover wij weten niet beweerd. Wij hopen daarom van ganscher harte., dat op hei terrein van sociale verzorging, waarover, wij thans spreken, krachtige samenwerking van allen, zonder verschil tusschen geloot en richting, zal mogelijk blijven en dat de nieuw ontworpen subsidieregel ng niet tot verbrokkeling en splitsing zal leiden. Liet zou ons een groote voldoening zijn, indien wij van mr. Van Wijnbergen zouden mo gen vernemen, dat wij hem verkeerd lveb-j ben begrepen en dat ook hij een ver eenigden arbeid mogelijk oordeelt en op prijs stelt. 28) Nu wandelde zij tusschen de graven en haar oog viel op een eenvoudig houten kruis met een opschrift, dat zij ook in Ebenstedt had gelezen: „Ernst is het leven ernstiger de dood; Maar welken strijd men ons ook bood, Geen andren konden overw.nncn Dan die het leerden God te minnen. Onwillekeurig boog zij, om den naam te lezen, die op de andere zijde van het kruis stond. Daar kwam een schemering voor haar oogen, zij viel op de knieën en klemde zich aan het kruis vast. Zij had haar eügen naam op het kruis ge lezen en toch weer niet, want onder „Antje Bergholm." stond: „Geboren Reimers." Zij kuste het kruis en zacht klonk het van haar lippen: „Moeder.... lieve moeder 1" Lang bleef zij daar, tot Pfaldner haar vond. Toen hij haar zag, meende hij eerst, dat zij ziek geworden oi dat haar een onge luk overkomen was. Haastig snelde hij toe, zonder dat zij het merkte. Eerst toen hij haar aansprak, richtte zij zich op. „Juffrouw Antje, wat is er met u ge beurd? Spreek toch!" Zonder te spreken wees zij, met sidde rende hand, naar den naam op het kruis en snikte., Pfaldner had geen verdere verklaring noo dig. Een blik op den naam zei hem alles. Een minuut stonden zij zwijgend naast el kaar, daarna trok hij zacht haar handen voor haar gezicht weg. „Arm kind I" zei hij langzaan, en nu trilde ook zijn stem. „Kom tot u zelf. Uw moeder is daarboven bij den Hcmelschen Vader. Juffrouw Antje, ik heb ook a-an graven van dierbaren ge staan en gebeden." Zij keek naar hem op met een zachtcn blik vol vertrouwen en knikte bij zijn woor den, als deden ze in bun eenvoudige harte lijkheid haar goed. „U hebt uw moeder niet gekend en wist niet eens, dat zij hier rust. Zie nu eens, wat een schoone beschikking, dat u hier haar graf vondt, dat u nu^weet waarheen rw gedachten zich moeten richten, als u aan haar denkt." „Zij is zoo ongelukkig geweest en ik was niet bij haar, toen zij stierf," fluisterde zij zacht, als had zij de tegenwoordigheid van den mail naast haar vergeten. Een innig medelijden kwam in hem op en het was hem thans niet langer mogelijk het zwijgen op te leggen aan de neiging, welke hij reeds zoo lang voor het meisje voelde. Nogmaals drukte hij haar handen en zei, maar nu op geheel anderen toon dan te vo ren: „Antje! Lief kind!" Zij snikte, hij trok haar naar zich toe en kuste haar op het voorhoofd en haar. Zij trilde, toen zij de aanraking van zijn lip pen voelde, maar verzette zich niet. „Heb je vertrouwen in mij? Groot ver trouwen 1 Zij knikte en opnieuw zonk haar hoofd aan zijn borst. Haar ging de gedachte door de ziel, dat een beschikking hen hier aan het graf van de moeder had samengebracht. Pfaldner bracht zijn meisje naar het ho tel en zocht daarna zijn collega Kratz op, om hem kennis te geven van zijn verloving. De goede oude heer keek eerst eenigs- zins verbaasd en er kwam een bedenking in hem op, welke niet Antje, maar haar va der betrof. Bij zijn groote voorliefde voor het meisje, verdween dio weer. Hartelijk schudde hij Pfaldner de hand en uit zijn ge- lukwensch bleek duidelijk hoe hoog hij Antjo schatte. Ook was Lij dadelijk bereid, om, onder een of ander voorwendsel met zijn vrouw nog een dag langer op Helgoland te blijven, want Antje wilde zoo gaarne iets naders omtrent haar moeder vernemen. De beide mannen kwamen overeen, dat de ver loving voor het overige gezelschap geheim gehouden zou worden. Di vader had zijn toe stemming nog niet gegeven. Den volgenden dag zou Kratz met zijn vrouw en Antje naar Ebenstedt gaan en Pfaldner naar Hamburg, om Bergholm daar op te zoeken. Antje en mevrouw Kratz bleven het ver dere gedeelte van den dag boven. Het ging eemgszins moeilijker het achterblijven van Pfaldner te verklaren. Kratz noodigde hem echter in tegenwoordigheid van de andere heeren uit den volgenden morgen een tun nel, welke aangelegd werd en een zeer inte ressant werk was, te gaan bezichtigen. Toen hij toestemde, was er maar één argwanende ziel, die de zaak doorzag. Zonderling genoeg was dio ziel anders niet in het minst argwanend. Toen mevrouw Jensen op het dek van de boot naast haar man stond, vrceg ze ge heimzinnig Fritz, heb je niets gemerkt?" „Dat je voor zes mark kreeft hebt gege ten „Wat ben jo tooh altijd grappig Frits. Ik weet niet, maar Pfaldner en Antjo Berg holm..." „Praat toch geen onzin, Mies „Nu, lot er maar eens op, die twee zijn vandaag een paar geworden." Toen de boot vertrokken was, verlieten Antje en Pfaldner het hotel. Kratz keek Iiaar na en zei hoofdschuddend tot zijn vrouw „Zij ziet er niet als een gelukkige ver loofde uit." Zij haastte zich hem te antwoorden: „Verlang jo misschien, dat zij roode wan gen heeft, of altijd lacht en verliefd kijkt? Wat hebben de mannen toch een zonderling idee van de gewaarwordingen van het vrou welijk hart! Daar gaat dat arme kind heen, om bij den dominee inlichtingen te vragen over haar gestorven moeder, nu zou jij willen hebben, dat zij huppelde als een schaapje in de weide. Ik heb Antje altijd voor een zeldzaam diep aangelegde natuur gehouden en haar houding nu versterkt mij in dio meening. Daaruit zie ik weer hoe goed ik het menschelijk karakter kan be- oordeelen." De woorden, welke Kratz op de Lppen had, hield hij in. Bij ervaring wist hij, dat de zachte dichteres geen tegenspraak kon verdragen. Antje zag er werkelijk niet gelukkig uit. Dat was ook Pfaldner opgevallen. Toen zij hem te gemoet ging en hij haar naar zich too trekken wilde, had zij de handen opge heven als in een stomme bede. Hij had haa. begrepen. Nu zaten zij in de pastorie en de predi kant, die het kerkelijk register voor zich had, vertelde Antjo list weinige, wat hij van haar moeder wist. Zoo weinig en toch zoo veel voor het kin derhart Toen het huwelijk van Bergholm geslo ten was geworden, stond de voorganger va» den tegenweordigen predikant hier nog. Slechts van hooren zeggen wist deze laatste, dat Bergholm op Helgoland als aannemes had gewerkt en dat zijn vrouw hem leger, den wil van haar familie was gevolgd. Maar duidelijk herinnerde hij zich de blecke vrouw toen zij na eenige jaren was terug gekeerd. Haar ouders waren niet meer in leven. Bij een tante, die sedert ook al de eeuwige rust was ingegaan, had zij een onderkomen ge zocht en gevonden. En iederen Zondag was zij in de kerk geweest. Op zekeren dag had zij aan zijn deur geklopt. De predikant hield op en keek met een bokommerdo uitdrukking op het gelaat naar Antje. Zij zat, oogenschijnlijk zeer rustig met de handen gevouwen in haar schoot en de oogon vooruit starend. „Mijn moeder sprak zeker van mijn va der?" vroeg ze zacht. Hij knikte: Ook van hem, maar meest van u, juf frouw. Van het verlangen naar de geroofde lieveling. Zij wilde mijn raad inwinnen* (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5