No. lES©2?. LEIDSCB SA6BLAB, Zaterdag1 iO SepfemBer. Eerst® Bïad. Anno 1010.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
E©si zwas1© strijd.
Övfeï Nederland en dë Berne r
CC"nventie scheef r,De N igu wë. Cou-
Ï&1it":
Hét wetsontwerp betreffende" Nederlands
toetreding tot de Bemer Conventie' tér be
scherming van letterkundige- en kunstwer
kten is eindelijk ingediend.
Van de Staten-Generaal hangt Het af,
hoe lang het nog zal duren, vór de toe
treding tot die Conventie, welke in haar
hterzienen vorm in October van dit jaar
in werking treedt, zal kunnen geschieden.
Zij zal dan aanstonds effect hebben.
Daarmede zal Nederland een oude eere
schuld voldoen. De Bemer Unie bestaat
sddert 1886; haar statuut werd in 1896
ïjej Parijs aangevuld en in 1908 te Berlijn
hterzien. „Tot haar behooren België, Dene-:
mlarloen, Duitschland, Frankrijk, Groot-:
Britannië en Ierland, Italië, Japan, Liberia,
Luxemburg, Monaco, Noorwegen, Spanje,
iTnnis, Zweden en Zwitserland. Herhaalde
lijk is op Nederland, dat zijn eigen auteurs
door. de wet van 1881 beschermt, aan
drang geoefend, om zich aan de moreelé
verplichting deze bescherming ook tot bui-
ttenlandsche auteurs uit te strekken, niet
langer tc onttrekken.
Deze beweging is sedert een 15-tal jaren
ook binnen onze grenzen in kracht aan
houdend toegenomen. En men kan op het
oogenblik wel zeggen, dat liet vroeger ge
bruikte argument, als zou onze toetreding
voornamelijk strekken om aan de wen-,
schen van machtige buitenlandsche mo
gendheden te voldoen, zijn beteekenis heeft
verloren. Onze letterkundigen en ook zeer
velen onzer uitgevers zijn gaan inzien en
hébben er ondubbelzinnig van getuigd, dat
hun materieel belang door onze onthou
ding ernstig wordt geschaad. Steeds dui
delijker blijkt, vooral sedert de Neder-
laïidsche regeering zich ter Conferentie!
van Berlijn in 1908 door een viertal voor-,
standers van de toetreding liet vertegen
woordigen, en nog pas in Juli bijna zon
der tegenspraak ter gelegenheid van het
te 'Amsterdam gehouden Internationaal
Uitgevers-congres dat de openbare mee-
ning hier te lande ten gunste van de
toetreding gewonnen is en, zoo niet ten
volle het stoffeiijke voordeel, althans de
zedelijke winst daarvan inziet. Er zijn nog
wél'tegenstanders in belanghebbende krin
gen en zelfs enkele daarbuiten (mr.' J. A.
Levy is van hen het meest bekende voor
beeld), maar grooter is het aantal der
bekeerden. En voor zeer velen, die van
dé stof niet bijzonder op de hoogte zijn,
gteeft althans deze overweging den door
slag,- 'dat Nederland, op het gebied van de
internationale rechtsvorming gaarne onder
Idé leidende Staten gerekend, zich niet be
hoort te onttrekken aan de internationale
.regeling en uitbreiding van een recht, dat
hét in zijn eigen wetgeving erkent en tot
.welks onderlinge handhaving een aantal
groote en kleinere Staten nu reeds sinds
25 jaren zich wederkeerig hebben verbon
don.
,Wij hebben daarom goede hoop op de
vlotte afdoening en aanneming van het
ingediende ontwerp door de Staten-Gene-
raal. De bekende motie-Van der Vlugt,
sedert 1904 bij de Tweede Kamer aan-
haiigig, droeg de onderteek en ing van leden
vhn alle staatkundige partijen. De in den
afgeloopen zomer na een korte behande
ling, zonder hoofdelijke stemming, door de
Tweede Kamer aangenomen Octrcoiwet,
toont mede aan, dat in de Volksvertegen
woordiging een gunstige gezindheid voor
de vplledige erkenning van het recht des
eigenaars" van onstoffelijke goederen aan
wezig is.
Moge die gezindheid zich openbaren in
een spoedige goedkeuring van dit ontwerp,
voor welks indiening wij met te meer
warmte aan de Regeering hulde brengen,
omdat, gelijk men weet, wij sedert vele
jaren niet moede geworden zijn zoowel
op de zedelijke verplichting als op het zeer
gewichtige belang van toetreding tot de
Berner Conventie voor ons land bij elke
'der menigvuldige gelegenheden en aanlei
dingen, die zich voordeden, te wijzen.
Hef vonnis van de Haagscha tfëchix
bank inzake 'de speelhuizen bespat
kende, zegt „De Nederlander":
Het vonnis zal zeker voldoening schen-;
ken aan hen;, die de bevoegdheid dei}
politie, om te handelen gelijk zij handèldë,
voortdurend hebben bestredenmaar alters
minst bevredigen het gevoel dérgenen, die
van meening zijn, dat tegen het openlijk
optreden der speelhuizen dé Overheid niet'
machteloos behoort te staan. Hét is dan
ook waarschijnlijk, dat de Minister van
Justitie in dezen loop van zaken aanlei
ding zal vinden, om een wetswijziging voor
te stellen, dié aan de politie bevoegdheid
verleent, om zich té overtuigen of in der
gelijke „sociëteiten" inderdaad met de wet
strijdige handelingen worden gepléegd.
Leidt zulk een wetsvoorstel tot het be
oogde doel ten opzichte van de vele kleine
speelgclegenheden, tegelijkertijd zal de wet
gever moeten zinnen op een middel om
te voorkomen, dat de opruiming dier klein
tjes den opbloei van één groot speelhuis
ten gevolge zou kunnen hebben. Wij mee-
nen te weten, dat een combinatie van bui
tenlandsche financiers, welke sinds lang
plannen voor zulk een duplicaat van Mo
naco voor Scheveningen gereed heeft, de
actie der politie tegen de kleine speelge-
Jegenheden met zeker welgevallen aan
schouwt. De belemmering van „de klei
ne bedrijven" van dezen aard zou levens
voorwaarde zijn voor een groot speelhuis,
waarvoor in Scheveningen gegadigden ge
noeg zijn, terwijl zelfs groote en welbe-
faamde inrichtingen zich niet ongeneigd
betoonen zulk een up-to-date-aanhangsel
eener badplaats te herbergen.
Er zijn menschen, die oordeelen, dat
zulk een inrichting, publiek en onder
Staatstoezicht minder kwaad zou doen dan
de vele kleine, die zich aan alle controle
onttrekken, maar wij kunnen niet inzien,
dat de Staat-zijn bescherming zou moeten,
uitstrekken over eenig kwaad, ten einde
grooter kwaad te voorkomen. Is de over
winning van alle kwaad ook niet verze
kerd, tot den strijd, blijft de Overheid ge
roepen.
„LIet Vaderland" dringt er bij den
Minister van Justitie ten krachtigste, op
aan, het er niet bij te laten zitten, maar
zoo spoedig mogelijk stappen te doen tot
indiening van een noodwetje om tegen
het voortwoekeren van den kanker der
speelhuizen met vrucht te kunnen optre
den en aan den noodlottigen invloed, dien
zij op de samenleving uitoefenen, paal en
perk te stellen.
Door ambtelijke rapporten zal de Mi
nister, wij twijfelen er niet aan, op dc
hoogte zijn van den omvang, dien het
kwaad reeds heeft aangenomen. De po
litie, zoo hier (Den Haag) als elders, zal
hem tal van gevallen hebben kunnen op
sommen, waarin jdezc verderfelijke gele
genheden het geluk van achtenswaardige
families hebben verwoest, jongelieden van
goeden aanleg en gunstig gedrag van het
eene kwaad lot het andere hebben ver
lokt, en ten slotte tot totale mislukking,
tot schande en misdaad, in vele gevallen
tot de vlucht naar den vreemde of tot
een jammerlijk einde hebben gebracht.
Hoe langer hoe verder grijpt het kwaad
om zich heen. Hce langer hoe dieper
tast het de samenleving aan. Telkens hoort
men van nieuwe slachtoffers, meerendeels
jonge menschen, nog aan het begin van,
hun carrière staande. Men behoeft waar
lijk niet met speurzin of zucht naar schan
daal de verschillende levenskringen van
een stad als Den Haag te doorsnuffelen,
om in aanraking te komen met zwaar
getroffen ouders v en gevallen te hooren
opsommen van vernietigde vooruitzichten
en reddeloos verongelukte levens. Aan de
redacties der bladen weet men misschien
meer van dit kwaad, wijl de aard der
journalistiek medebrengt, dat men er ddar
meer mede in aanraking moet komen, en
omdat een uiting in een courant soms
aan de getroffenen aanleiding geeft, de
redacties tc komen bezweren, vaak on
der roerende klachten en tranen, den
strijd tegen die pest niet op te geven.
Maar dit neemt met weg, dat ook ieder
ander, die niet als een vreemdeling door
het leven der. Residentie gaat, slechts al
le vaak', zondei1 er naar té zoeken, derge-:
lijke jammerlijke ge.vallen op zijn weg ont-
inoet
Uit naam van "die ongelukkigen zouden
.wij den Minister wel willen smeeken: Houct
voet bij stuk, Excellentie, Laat deze aan
leiding om het kwaad fe fnuiken niet on-:
gebruikt voorbij gaanl
.Wij behooren niet tot uw politieke me
destanders, en zullen ons in de toekomst
misschien nog vaak in de noodzakelijkheid
bevinden, niet naast, maar tegenover u té
staan in den grooten strijd der begin-:
selen.
Doch bij uw zoo wakker aangevangen,
maar door de ijzeren noodzakelijkheid van
eerbiediging der bestaande wet zoo on
verwacht gestuit verzet tegen het kwaad,
der speelhuizen, bieden wij u gaarne en,
van ganscher harte onzen steun aan.
Wij vragen daarvoor ook den steun van
de pers der rechterzijde. Hier is een ge
legenheid om het zedelijk leven der natie
te beschermen tegen een wezenlijk en zeer
ernstig gevaar. Hier valt een zaak tot stand
te brengen, die in ons aller rechtsbewust
zijn steun vindt, die door alle partijen zal
worden toegejuicht, die door de rechts
beginselen van links zoowel als van rechts
wordt gewenscht, gevorderd, geëischt. Llier
ligt op het terrein der pracüsche politiek
die waarachtige neutrale zone, waar dc
overtuiging van alle waarlyk weklenkenden
elkander ontmoet.
Voor zoover wij in de gelegenheid zijn
geweest den nog niet lang opgetreden Mi
nister van Justitie waar te nemen, is hij
voor ons voorgekomen een volhardend,
voortvarend en doortastend man te zijn.
Zijn lastgeving aan de politie en de wijze,
waarop hij de actie tegen de speelsocic-
ten begonnen is en aanvankelijk heeft
laten voeren, tooncn dit ten overvloede
aan.
Welnu, aan zulk een man is nu juist
behoefte. Volharding is noodig, op
dat de aangevangen strijd met kracht wor
de voortgezet V oortvarendheid, om
dat spoedig handelen noodig is; de naar
elders vertrokken speelhuishouders zullen,,
na der echterlijke beslissing, terugkeeren;
het voor het vreemdelingenbezoek te Sche
veningen zoo gunstige badseizoen van dit.
jaar heeft hun aantal nog doen toene
men de ondervinding heeft geleerd, dat
velen, indien zij met rust gelaten wor
den, hier ook des winters blijven hangen;
en het winterseizoen, waarin niet zoozeer
de vreemdelingen als de hier woonacfntige
jonge mannen de aangewezen slachtoffers
zijn, staat voor de deur. Ook aan door
tastendheid is behoefte, want aan po
gingen om een ernstige actie tegen het
kwaad allerlei belemmeringen in den weg
te leggen, zal liet nietontbreken.
Maar aan den anderen kant zijn wij
er zeker van, dat de Minister, indien hij
den reeds door bladen van verschillende
richting gegeven wenk volgt, door allen,
die het wel meenen met' ons volk, met,
onze jongelingschap vcbral warm zal
worden toegejuicht en gesteund.
Een wettelijk verbod heeft, men ver-
gete het niet, dit groote voordeel, dat het
dit kwaad overal te gelijk treft. Zoolang
het slechts politioneel optreden te duch
ten heeft gesteld dat zou afdoende
zijn (hetgeen na de gevallen beslis
sing niet meer aan te nemen is), verplaatst
het zich slechts, met de kans, dat het
elders wortel schiet, filialen sticht en ook
daar slachtoffers maakt.
Het is dus niet alleen noodig, dat er van
Regceiingswege gehandeld worde, maar dc.
zaak is bovendien zoo urgent mogelijk.
Wordt zij met die voortvarendheid aan
gevat, v/elke de bittere ernst van het ge
val vordert, dan is het volstrekt niet on
mogelijk, dat een zoodanig wetje, nog vóór
dc behandeling der begrooting aanvangt,
een plaatst in het „Staatsblad" er
langt.
Wij zouden dat een weldaad voor ons
volk achten en voor Den Haag in het
bijzonder.
Prof. Wef?rs Bettink heeft een brochure
geschreven, om aan te toonen waarom men
het loodwit in de industrie z. i. niet
missen kan of door zinkwit vervangen,
waarover men gelijk bekend al lang
«doende is. Hij betoogt' daartoe, dat lood-
witverf langer houdbaar is en minder
'duur dan zinkwit,- en dat het wel schade
lijk ié voor de gezondheid der arbeiders,
maar niet zoo erg alsmen soms zegt.
De hooggeleerde meent dus, dat een ver
bod van loodwitgebruik niet mag gegeven
.worden.
Hiertegen kómt: in „De Voorzorg"
dr. Slotemaker de Bruine in verzet. Het
loodwit moet z. i. verboden wor-
den.
Want hief staat aan de ééne zijde men-
schengczondlieid, aan de andere zijde geld.
En dan moet de eerste het natuurlijk
winnen. Bij de vraag, of voor het schilde
ren, enz. meer arbeiders of inccr guldens
zullen versleten worden, is toch het ant
woord waarlijk niet twijfelachtig. Wie er
den man aan waagt, om wat minder kos
ten van onderhoud of wat lager belas
ting te behouden, die heeft de .eenvoudig
ste eischen van het zedelijk gevoel nog
niet verstaan.
Het geld is middel, geen doel. Wie hef
geld tot doel maakt en daaraan de be
slissende stem gunt, die keert de rollen
om.
Heeft Christus' stem in onze christen
wereld nog zóó weinig duidelijk geklonken,
dat men deze eenvoudige waarheid niet
weet? Herinnert men zich niet, wat Hij
gezegd heeft over den Mammon èn over
de waarde van den mcnsch boven het win
nen zelfs van de gansche wereld?
De schr. in „De Voorzorg" vindt
het ontroerende van de zaak nog niet zoo
zeer, dat men naar deze woorden niet
handelt, overtreding van zedelijke
geboden zal altoos voorkomen doch
dat men er zelfs niet naar spreekt en
dus hot volksgeweten op dit punt blijkbaar
nog altcos in slaap is.
Of wij nu niet te licht oordeelen over
het ondergaan van een bloeiende industrie,
waarmede toch ook weder tal van arbei
ders worden broodeloos gemaakt
Wij antwoorden weder, dat de man gaat
boven het geld. Maar bovendien, dat deze
redeneering een domheid is. De techniek
verandert voortdurend, dus veranderen ook
de bedrijven voortdurendwaarom zullen
de loodwitfabrieken niet mede veranderen
Wij gelooven er niets van, dat de onder
nemer dc zaken zal stilleggen; hij zal zijn
kapitaal en zijn energie in andere zaken
steken endan daar arbeiders noodig
hebben.
Voor geleidelijken overgang zijn wij te
vinden. Maar voor het handhaven van een
schadelijke industrie, alleen vanwege het
geld, zijn wij niet tc vinden.
Een regel, die overigens nog vrij wat
ruimer toepassing vinden kan dan alleen
bij dc loodwitfabricage
En handhaven moeten wij hem. Daar zijn
wij Christenen voor
In „Sprokkelingen" in de „Mi ddel-
burgschc Courant" lezen wij:
De jongelui van het Gereformeerd.
Gymnasium te Amsterdam zullen 20
Sept. Shakesparcs „Julius Caesar" op
voer c n in den Stadsschouwburg tegen
een entreeprijs van f 2.50, precies als bij
een voorstelling van tooncelspelors.
Die leerlingen studeercn dit in onder
leiding van een hunner leeraren en van
een heuschen beroeps acteur,, nl. Eduard
Verkade.
En dat nog wel niettegenstaande de aan
maning van dr. Kuyper in „De Herau t,"
dat men niet verder mag gaan dan het
onder .elkander houden van samen
spraken, en diens uiteenzetting, dat „van
meet af de Calvinisten in alle landen in
de drie ontspanningen van het too-
n e e 1, den d a n s en het kaartspel de
drie groote en ernstige gevaren hebben
aangewezen, die ons maatschappelijk leven
in verkeerd spoor leiden en ons op de
paden der wereld voeren."
„Tooneel, dans en kaartspel zijn van
dc dagen van Calvijn en Beza, van Danacus
Reeds is een nieuwe verfstof, anti-
lood, in den handel gebracht, die, vol
gens Jden uitvinder, -de voordeelen van lood-
witverf en niet de nadeejen van het lood
wit bezit.
ten Taf fijn b*u ons .Géfefomxöerden in dén
ban.
Dat is Calvinistische levénsusantie.
Daaraan herkent ge den Puritein. En'
wie ten dezen van de bcproefdel wegen der
vaderen afwijkt, bröygf daardoor zijn-Cair
vinisme ernstige verdenking*
Het was om die reden vooral, dat wë
geen vrijheid konden vinden, om over
dialogen, waarin altoos het begin van de
komedie steekt, een gunstig oordcel tx
vellen.
Het kan zeker in den aanvang zeer
onschuldig toegaan.
Maar is men eens over de brug, dan
blijft het er niet bij.
En daaromPrincipiis obsta, d.L
wacht u voor het insluipen van het eerste
beginsel eener zaak, die verkeerd is.
Op deze groote inconsequentie,
op dit handelen tegen het ver
bod van dr. Kuyper wijst met recht
lezeii wij verder in dc „M i d d e 1 b ur g-
sche Coura nt" de schrijver der
„Brieven uit de Hoofdstad" in de „O p r.
Haarlemse he Courant"
Ons verwondert die afwijking van dc
zuiver Calvinistische leer niet zoozeer, al
blijft zij toch een zonderling teeken des
tijds.
Men heeft aan die zijde hoe langer zoo
meer alle beginselen overboord geworpen.
Reeds jaren is men daarmee bezig.
Men richt allerlei vcrecnigingen op on
der het etiket van christelijkheid, waarin
hetzelfde wordt beoefend en op dezelfde
manier wordt gehandeld als in z.g. wereld-
sche gezelschappen, waarvan men, hoeveel
goeds cn hoeveel heerlijks deze ook bic
den, zich afkeert alleen omdat men schei
ding wil maken ter wille van een kerkelijk
idee. Daardoor verbrokkelt men krachten,
die zoo goed konden samenwerken.
En tusschcn deze manier van doen en
het geven van toonee 1 voorste 1!ingen lager,
maar enkele schreden.
Toch dunkt ons, dat menig ernstig en
streng Calvinist wel eens bedenkelijk liet
hoofd zal schudden, nu men meer en meer
op dit, zijns inziens slechte, pad voortgaat
Over zorg voor ontslagen gevan
genen bevatte het „Weekblad van
het Recht" het volgende entrefilet:
Tijdens de onlangs gehouden Katholieke
Sociale Week hield mr. A. baron Van
Wijnbergen oen voordracht over de zorg
ten behoeve van ontslagen gevangenen.
Van hetgeen door hem werd gezegd over
de verhouding tusschcn de zorg van j>ar-
ticulicren en die der overheid namen wij
met belangstelling en in hoofdzaak ook
met instemming kennis. Ten aanzien van
hetgeen verder door hem werd voorge-.
steld zijn wij echter niet zonder vreeza
Hij pleitte voor de oprichting van klein
ondcrstcuningscomité's op de plaatsen
waar groote strafgevangenissen bestaan,
en voor oen doorgangshuis ten behoeve
van ontslagenen. Op Tichzëlf verdienen die
denkbeelden allo overweging, doch de
vrees bekruipt ons, dat mr. Van Wijnber
gen pleitte voor een afgescheiden verzor
ging van Katholieke ontslagenen door Ka
tholieken. Dit laatste nu zouden wij hoo-
gelijk betreuren. In het Genootschap tot
zedelijke verbetering dei gevangenen heb
ben de Katholieken steeds hun medewer
king verleendmeermalen was een der hun
nen voorzitter; thans nog tellen zij in het
hoofdbestuur uitnemende vertegenwoordi
gers en ongetwijfeld hebben zij die ook ii
de verschillende afdeclingsbesturen. Dcu
ooit dc belangen van een Katholiek ge
vangene, ook wat zijn geloof betreft, dooi
de bestuursleden van het Genootschap niet
zouden zijn in het oog gehouden, is voo;
zoover wij weten niet beweerd. Wij hopen
daarom van ganscher harte., dat op hei
terrein van sociale verzorging, waarover,
wij thans spreken, krachtige samenwerking
van allen, zonder verschil tusschen geloot
en richting, zal mogelijk blijven en dat de
nieuw ontworpen subsidieregel ng niet tot
verbrokkeling en splitsing zal leiden. Liet
zou ons een groote voldoening zijn, indien
wij van mr. Van Wijnbergen zouden mo
gen vernemen, dat wij hem verkeerd lveb-j
ben begrepen en dat ook hij een ver
eenigden arbeid mogelijk oordeelt en op
prijs stelt.
28)
Nu wandelde zij tusschen de graven en
haar oog viel op een eenvoudig houten kruis
met een opschrift, dat zij ook in Ebenstedt
had gelezen:
„Ernst is het leven ernstiger de dood;
Maar welken strijd men ons ook bood,
Geen andren konden overw.nncn
Dan die het leerden God te minnen.
Onwillekeurig boog zij, om den naam te
lezen, die op de andere zijde van het kruis
stond. Daar kwam een schemering voor
haar oogen, zij viel op de knieën en klemde
zich aan het kruis vast.
Zij had haar eügen naam op het kruis ge
lezen en toch weer niet, want onder „Antje
Bergholm." stond: „Geboren Reimers."
Zij kuste het kruis en zacht klonk het
van haar lippen:
„Moeder.... lieve moeder 1"
Lang bleef zij daar, tot Pfaldner haar
vond. Toen hij haar zag, meende hij eerst,
dat zij ziek geworden oi dat haar een onge
luk overkomen was. Haastig snelde hij toe,
zonder dat zij het merkte. Eerst toen hij
haar aansprak, richtte zij zich op.
„Juffrouw Antje, wat is er met u ge
beurd? Spreek toch!"
Zonder te spreken wees zij, met sidde
rende hand, naar den naam op het kruis
en snikte.,
Pfaldner had geen verdere verklaring noo
dig. Een blik op den naam zei hem alles.
Een minuut stonden zij zwijgend naast el
kaar, daarna trok hij zacht haar handen
voor haar gezicht weg. „Arm kind I" zei
hij langzaan, en nu trilde ook zijn stem.
„Kom tot u zelf. Uw moeder is daarboven
bij den Hcmelschen Vader. Juffrouw Antje,
ik heb ook a-an graven van dierbaren ge
staan en gebeden."
Zij keek naar hem op met een zachtcn
blik vol vertrouwen en knikte bij zijn woor
den, als deden ze in bun eenvoudige harte
lijkheid haar goed.
„U hebt uw moeder niet gekend en wist
niet eens, dat zij hier rust. Zie nu eens, wat
een schoone beschikking, dat u hier haar
graf vondt, dat u nu^weet waarheen rw
gedachten zich moeten richten, als u aan
haar denkt."
„Zij is zoo ongelukkig geweest en ik was
niet bij haar, toen zij stierf," fluisterde zij
zacht, als had zij de tegenwoordigheid van
den mail naast haar vergeten.
Een innig medelijden kwam in hem op en
het was hem thans niet langer mogelijk het
zwijgen op te leggen aan de neiging, welke
hij reeds zoo lang voor het meisje voelde.
Nogmaals drukte hij haar handen en zei,
maar nu op geheel anderen toon dan te vo
ren:
„Antje! Lief kind!"
Zij snikte, hij trok haar naar zich toe en
kuste haar op het voorhoofd en haar. Zij
trilde, toen zij de aanraking van zijn lip
pen voelde, maar verzette zich niet.
„Heb je vertrouwen in mij? Groot ver
trouwen 1
Zij knikte en opnieuw zonk haar hoofd
aan zijn borst. Haar ging de gedachte door
de ziel, dat een beschikking hen hier aan
het graf van de moeder had samengebracht.
Pfaldner bracht zijn meisje naar het ho
tel en zocht daarna zijn collega Kratz op,
om hem kennis te geven van zijn verloving.
De goede oude heer keek eerst eenigs-
zins verbaasd en er kwam een bedenking in
hem op, welke niet Antje, maar haar va
der betrof. Bij zijn groote voorliefde voor
het meisje, verdween dio weer. Hartelijk
schudde hij Pfaldner de hand en uit zijn ge-
lukwensch bleek duidelijk hoe hoog hij Antjo
schatte. Ook was Lij dadelijk bereid, om,
onder een of ander voorwendsel met zijn
vrouw nog een dag langer op Helgoland te
blijven, want Antje wilde zoo gaarne iets
naders omtrent haar moeder vernemen. De
beide mannen kwamen overeen, dat de ver
loving voor het overige gezelschap geheim
gehouden zou worden. Di vader had zijn toe
stemming nog niet gegeven. Den volgenden
dag zou Kratz met zijn vrouw en Antje naar
Ebenstedt gaan en Pfaldner naar Hamburg,
om Bergholm daar op te zoeken.
Antje en mevrouw Kratz bleven het ver
dere gedeelte van den dag boven. Het ging
eemgszins moeilijker het achterblijven van
Pfaldner te verklaren. Kratz noodigde hem
echter in tegenwoordigheid van de andere
heeren uit den volgenden morgen een tun
nel, welke aangelegd werd en een zeer inte
ressant werk was, te gaan bezichtigen. Toen
hij toestemde, was er maar één argwanende
ziel, die de zaak doorzag.
Zonderling genoeg was dio ziel anders
niet in het minst argwanend.
Toen mevrouw Jensen op het dek van de
boot naast haar man stond, vrceg ze ge
heimzinnig
Fritz, heb je niets gemerkt?"
„Dat je voor zes mark kreeft hebt gege
ten
„Wat ben jo tooh altijd grappig Frits. Ik
weet niet, maar Pfaldner en Antjo Berg
holm..."
„Praat toch geen onzin, Mies
„Nu, lot er maar eens op, die twee zijn
vandaag een paar geworden."
Toen de boot vertrokken was, verlieten
Antje en Pfaldner het hotel. Kratz keek
Iiaar na en zei hoofdschuddend tot zijn
vrouw
„Zij ziet er niet als een gelukkige ver
loofde uit."
Zij haastte zich hem te antwoorden:
„Verlang jo misschien, dat zij roode wan
gen heeft, of altijd lacht en verliefd kijkt?
Wat hebben de mannen toch een zonderling
idee van de gewaarwordingen van het vrou
welijk hart! Daar gaat dat arme kind heen,
om bij den dominee inlichtingen te vragen
over haar gestorven moeder, nu zou jij
willen hebben, dat zij huppelde als een
schaapje in de weide. Ik heb Antje altijd
voor een zeldzaam diep aangelegde natuur
gehouden en haar houding nu versterkt mij
in dio meening. Daaruit zie ik weer hoe
goed ik het menschelijk karakter kan be-
oordeelen."
De woorden, welke Kratz op de Lppen
had, hield hij in. Bij ervaring wist hij, dat
de zachte dichteres geen tegenspraak kon
verdragen.
Antje zag er werkelijk niet gelukkig uit.
Dat was ook Pfaldner opgevallen. Toen zij
hem te gemoet ging en hij haar naar zich
too trekken wilde, had zij de handen opge
heven als in een stomme bede. Hij had haa.
begrepen.
Nu zaten zij in de pastorie en de predi
kant, die het kerkelijk register voor zich
had, vertelde Antjo list weinige, wat hij van
haar moeder wist.
Zoo weinig en toch zoo veel voor het kin
derhart
Toen het huwelijk van Bergholm geslo
ten was geworden, stond de voorganger va»
den tegenweordigen predikant hier nog.
Slechts van hooren zeggen wist deze laatste,
dat Bergholm op Helgoland als aannemes
had gewerkt en dat zijn vrouw hem leger,
den wil van haar familie was gevolgd. Maar
duidelijk herinnerde hij zich de blecke
vrouw toen zij na eenige jaren was terug
gekeerd.
Haar ouders waren niet meer in leven. Bij
een tante, die sedert ook al de eeuwige rust
was ingegaan, had zij een onderkomen ge
zocht en gevonden. En iederen Zondag was
zij in de kerk geweest. Op zekeren dag had
zij aan zijn deur geklopt.
De predikant hield op en keek met een
bokommerdo uitdrukking op het gelaat naar
Antje. Zij zat, oogenschijnlijk zeer rustig
met de handen gevouwen in haar schoot en
de oogon vooruit starend.
„Mijn moeder sprak zeker van mijn va
der?" vroeg ze zacht.
Hij knikte:
Ook van hem, maar meest van u, juf
frouw. Van het verlangen naar de geroofde
lieveling. Zij wilde mijn raad inwinnen*
(Wordt vervolgd.)