Wo. ass©8?. LEIDSGE BAGBIiAÏ), Zaterdag ^gptsmTber. Vierde Blad. Anno 191Ö.' FEUILLETON. Eesi z^ag°ö strijd. i vergadering is bij den voorzitter, niet bij den beer Lambrechtsen. Wat door de oommissie vóór alles tot baar plicht werd gerekend, was een einde te ma ken aan alle gekonkel, alle knoeierij van ambtenaren, lagere en hoogere. En spr. ging thans na, wat in het rapport is neer gelegd ten aanzien van verschillende knoeie rijen. In de eerste plaats met de overboe king van steenkoolbriketten, een van die dingen, waardoor de gemeente voor geen cent is benadeeld en die, zooals reeds door den heer Lambrechtsen is gezegd, geper mitteerd moge zijn in naamlooze vennoot schappen, doch die ten sterkste behooren te worden afgekeurd. Er zijn tooh gemaakt valsche stukken en staten voor de Reken kamer. De heer Van Gigch begaf zich vervolgens in een nadere uiteenzetting van de betee kenis der Rekenkamer. Die zorgt dat de raadsleden des nachts gerust hun hoofd Kun nen nederleggen, want de reusachtige reke ning van de bedrijven is toch niet na te zien De heer Fabius: „Dat zijn wapens van slecht allooi". De heer Van G igch: „Ja, als de coali tie zioh vooraf zoo sterk heeft gemaakt, be hoeven wij hier niet te praten (Op schudding). Stemmen„Schande De voorzitter, den spreker waar schuwend: „Mijnheer Van Gigch, dat is be neden uw waardigheid". Mr. Van Gigch; „Dan moet men der gelijke interrupties maar niet doen." De Voorzitter: „Dan moet u het er heen leiden, dat tot dergelijke interrupties geen aanleiding wordt gegeven." De heer Van Gigch: „Dat durf ik niet vast beloven." Spr. behandelde toen de bekende achter uitzetting van den met-er bij de proefne ming bij den lieer Van de Velden. In den loop van zijn rede deelde de heer Van Gigch mede, dat de directeur een uni cum was in de wijze, waarop hij met zijn wethouder omsprong. Een stem: „of was de wethouder een unicum?" Immers de heer Ressing zeide, dat de heer Heemskerk op hem wraak had willen nemen bij het ontslag-Lohr omdat hij tot den wethouder gezegd had (kit deze, als hij hem noodig had nooit te vinden was. Van den raad zeide de heer Ressing dat hij te genover, hetgeen daar gezegd en besloten werd, stond als tegenover het orakel van Delphi. Spr. vertelde vervolgens hoe de boekhouder-accountant Groothoff bij zijn verhoor zat te liegen en welk een on.gunsti- gen indruk hij ontvangen had van den heer Grivel, die volgens zijn eerlijke overtuiging is een oneerlijk, onbetrouwbaar ambtenaar. De heer Van Gigch betoogde in bet vervolg van zijn rede, dat het hem niet juist voorkwam aan dr. De Gelder cén jaar in plaats van twee jaren salaris als schade loosstelling toe te kennen. Spr. acht het niet noodig, zooals de hee- ren Fabius c.s. voorstellen B. en Ws. uit te noodigen hun oordeel over het voorstel tot ontslag van den heer Ressing kenbaar te maken. Immers B. en Ws. kunnen dit ook doen zonder die uitnoodiging. Spr. beval aanneming van het voorstel der commissie aan. De heer Fabius stelde de vraag wat de heer Van Gigch bedoelde, toen hij in den aanvang van zijn rede vroeg of achter den spreker van Donderdagavond, dio den aan val leidde, niet neg anderen zaten, die nu nog schuil gaan. De heer Van Gigch antwoordde, dat hij daarbij op het oog had de raadsleden die naar verluidde, bijeenkomsten hebben gehouden ten kantore van den heer Zwart, waarbij een tegen de commissie en haar voorzitter gerichte aanval zou zijn voorbe reid. De heer F a b i u s antwroordde, dat hier uit blijkt dat de heer Van Gigch niet be doelde, dat achter hem zouden zitten per sonen buiten dezen Raad. Natuurlijk hebben de vijf raadsleden die het voorstel deden, met elkander overleg gepleegd, doch geenszins is daarbij sprake geweest van een aanval tegen de commis sie of haar voorzitter. De heer Van Gigch vernam deze ver klaring met genoegen, maar dan had men, zoo zeide hij verder, toch beter ge-daan bij de voor-vergaderingen ook de leden der commissie, de vertrouwensmannen van den Raad, uit te noodigen. De heer S i m o n s begreep niet waarom men niet de leden uit den Raad, van wie het bekend is dat zij steeds de zaak der ge meente-ambtenaren voorstaan, had uitge- noodigd. Stemmen aan de zijde der soc.-demo- oraten: „Omdat het hoofdambtenaren wa ren. Verder verwonderde het spr.; dat de heer Van den Bergli als wethouder in de commissie was blijven zitten, ook nadat de heer Serrurier als wethouder der bedrij ven was opgetreden. De heer Simons besprak vervolgens de houding van den heer Ressing. De heer Vliegen: „Systeem-Van Leeu wen". De heer Simons: „Het systetem-R'es- sing en het systeem-Van Leeuwen komen mij inderdaad voor zeer verwant te zijn." De Voorzitter geeft te kennen, dat het niet op den weg van den Raad kan liggen critiek te oefenen op het beleid van een afgetreden burgemeester. De heer Ketelaar: „Dan had hij maar niet weg moeten gaan." De heer Simons wilde één voorbeeld aanhalen dat zich liet vorige jaar heeft voor gedaan. De Voorzitter: ;,Het heeft geen zin critiek te oefenen, waar hier geen ant woord kan komen." De heer Vliegen: „Er zitten hier aan hangers genoeg om le antwoorden." De heer Simons zag echter van een voortgaan in deze richting af. Hij eindigde met de hoop uit te spreken, dat de Raad uit deze zaak dc les zal trekken, dat een ambtenaar als dr. De Gelder meer steun verdient. De heer VI ie ge n constateerde dat er verschil bestaat in de verdecling der rol len bij vorige ontslagkweslies en thans. Maar toen ging het niet over grove te kortkomingen in den dienst, maar om de politieke gevoelens der betrokkenen. Ook de heer Vliegen doelde op het regime- Van Leeuwen en werd tot de orde ge roepen. Hij besprak verder het regime zonder een naam te noemen. Hij herinnerde er aan dat in dit geval het eerste slacht offer was gevallen aan de groene tafel, en hij zeide dat, ook na hetgeen hjj ver der had gezien, niet te betreuren. Het bevreemdde hem alleen maar, dat de an dere drie wethouders, die met den heer Delprat hadden samengewerkt, niet waren meegegaan. Wij zullen dus een volgende, gelegenheid moeten afwachten zoo ging hij voort om dit feit zich te zien vol trekken. De heer Vliegen, vervolgens her innerende aan het geval met de kabels, vroeg B. en Ws. een einde te maken aan de ondershandsehe aanbesteding, waar in men thans wel geen vertrouwen mèer kan hebben. PI ij kan zich verder niet begrij pen, hoe B. en Ws. zich altijd maar weer door valsche rapporten van ambtenaren om den tuin kunnen laten leiden. Hij zou wel eens willen weten waf er van al die technische bijzonderheden, waar mede de vorige voorzitter indertijd in den Raad de aanmerkingen van den heer Ter; Haar op het beheer van het ielectrisch bedrijf bestreed, waar is. De zitting werd geschorst tot acht uren. In de avondzitting was de heer Vlie gen weer aan het woord. Hij constateerde, dat de voorstelling in de pers gegeven, als zou de commissie par tijdig zijn te werk gegaan, in den Raad geen weerklank heeft gevonden; behalve bij den heer Fabius heeft niemand het in den Raad gezegd en ook bij hem ging het niet van harte. Het is niet mogelijk uit te maken, wio nu eigenlijk de meest schuldige is geweest. Dit dient trouwens nergens toe. Vaststaat, dat er schoonschip moet wor den gemaakt en om die reden zal spr. zioh niet verzetten tegen de conclusie der com missie, ook ten aanzien van dr. De Gelder, al had deze, alles bij elkaar genomen, een mildere beoordeelirig verdiend. De heer De J>e Gemeentelijke ILlectriciteits- i' werken in den Ainsterdamsclien fe Gemeenteraad. v De publieke belangstelling was gisterna- [tniddag zoo mogelijk nog grooter dan den 'tvorigen dag. In de anti-chambre voor de hopenbare tribune werd een levendige bnn- !*Lel in lage volgnummers gedreven; tot vier 'kwartjes werden voor een goede plaats be- 'jtaald. Tien spekers waren nog ingeschreven. i^De eerste spreker was mr. Van Gigch, voor- fcitter der commissie. Deze ging na de ge- echiedenis van de instelling der raadscom missie, nadat B. en Ws." hét onderzoek aan Izich hadden willen houden, doch de Raad was, zooals bekend, daarmede niet tevre den. Reeds bij den aanvang van zijn taak {weid de voorzitter gewaarschuwd, dat het Kern opgedragen werk zeer moeilijk zou zijn, 'door niemand minder dan mr. Th. Heems kerk, den voormaligen weth. voor de bedrij nen, niet per brief en niet in een van die vetr ouwelijke gesprekken, die spr. nooit met hem houdt, doch in do notulen van de jyrergadering van de commissie van bijstand, ü.d. 12 November 1909, waar to lezen siJ.at '(bij het ontslag van den onderdirecteur ILoh'r) als woorden gesproken door den heer Heemskerk: Het is voor B. enWs. heel moeilijk in deze 'zaak een onderzoek in te stellen; dit zou trouwens weinig resultaat opleveren, omdat het personeel waarschijnlijk onder den in- fvloed van den directeur te zijnen gunste fcou getuigen." Spr. was dus gewaarschuwd ten aanzien [van de betrouwbaarheid van de verklarin gen van lïet personeel. Daarom werden alle verhooren gestenographeerd en door den secretaris genotuleerd. Spr. zal critiek op het werk der commissie en de leiding door den voorzitter dankbaar aanvaarden. Als spr. gefaald heeft in het moeilijke, voor hem vreemde werk, spare men hem de cri tiek niet, doch men make daarvan niet de hoofdzaak en doezele daaronder niet weg de zaak waarom het gaat. Spr. zette daar na uiteen de werkwijze der commissie, die izich eerst alle moeite heeft getroost om uit 'de archieven zooveel mogelijk gegevens P te diepen, teneinde den weg te vinden te midden van deze leugenachtige bende. Hoe het gegaan is met de verwisseling der prij zen der kabels voor de tram en het clec- fcrisch bedrijf kon niet worden aangetoond doordat de daarop betrekking hebbende stukken zoek waren. Een pro- en contra- ■Ressing-partij bestond er in de commissie biet, het voorstel om den heer Ressing te schorsen kwam van den heer Lambrechtsen {van Rittem, reeds in de eerste vergadering 'der commissie. Aangezien de heer Ressing op verschillende punten zou kunnen worden gedisculpeerd, wanneer hij van B. en Ws. opdracht had ontvangen, werden de heeren ÏVan Leeuwen en Heemskerk uitgenoodigd om inlichtingen te geven, beide heeren ant woorden, kort na de Juli anafeesten, toen fcij elkaar waarschijnlijk hadden gesproken, nagenoeg eens luidend, dat zij daaraan niet deden. De heer Van Leeuwen schreef dat hij wel eenige inlichtingen, wilde geven te zij pen huize, doch zioh niet wilde laten onder vragen. De commissie meende aan de waar digheid van den Raad verplicht te zijn, niet bij den heer Van Leeuwen op de thee te gaan. Een burgemeester mogo aan den Raad, dien hij als een noodzakelijk kwaad beschouwt, niet meer zeggen dan hij kwijt wil wezen, van den heer Van Leeuwen ïneende men zooiets niet te moeten accep teeren. Een man, die zooiets schrijft heeft geen karakter... (Groot rumoe r.). De burgemeester valt den spreker in de rede. De heer Van Gigch: Ik bedoel niet 'den heer Van Leeuwen, doch den correspon 'dent van de „Nieuwe Rott. Courant", die geschreven heeft, dat de commissie, dat wèl had moeten doen; de heeren moeten niet zoo gauw leven makenEr komt misschien nog reden om meer leven te maken, er is nog meer in het vet; als de Raad zich maar kalm houdt. De heer Lambrechtsen van Rit- 'them: „Hoe waardig De heer Van Gigch: „De leiding der 29) iWaar u nu zit, zat zij ook. 't Is mij, of ik haar nog voor mij zie. Uw moeder was altijd nog een mooie vrouw, al droeg haar gelaat ook de onmiskenbare sporen van een zwaar, onherstelbaar lijden. Ook uw stem, juffrouw, i herinnert mij aan uw moeder." Weer zweeg hij en voor de eerste maal zocht Antje de hand van haar verloofde, als om steun tegen wat komen moest. „Ik deed, wat in mijn vermogen was, om te vernemen waar uw vader u had gebracht. Het eenige, wat ik te weten kwam, was, dat hij zelf in Servië werkzaam was. Mijn brie ven aan hem bleven onbeantwoord. En toen kwam het uur, dat ik voor het laatst aan het ziekbed van uw moeder zat. Vóór de laatste krachten verdwenen, waren de licha melijke smarten voorbij. Rustig sluimerend ging zij over in 'n beter leven, met uw naam op haar lippen, en in haar brekende oogen lag de vrede Gods." Antje snikte zacht. De predikant stond op. Hij naderde Antje en legde de hand op haar schouders. v,Nog één zaakt mijn kindGe moogt niet *&n hier gaan, zonder een zekerheid mee te nemen, welke u tot troost moet zöjn en uw tfong hart voor bitterheid zal bewaren. Wóór uw moeder ging scheiden van de we reld, heeft zij, als een vrome Christin, al len vergeven, die haar onrecht deden. Zij is heengegaan zonder haat. Wij mogen niet richten. Houd dat ook voor oogen./8. Hij noemde geen namen, maar Antje wist wat hij meende en in deemoedige dank baarheid boog zij het hoofd. De predikant bracht Pfaldner en Antje zelf naar het kleine huis, waarin de moeder eens gewoond had, en de eenvoudige kamer waarin zij was gestorven. Vreemden woon den nu daar; zij keken bet jonge meisje nieuwsgierig aan. Nog eenmaal gingen zij daarna naar het kerkhof; de predikant, die hen vergezelde deed daar een kort gebed en liet hen daarna all oen. Antje knielde neder en toen zij na eenige oogenblikken opstond, reikte zij Pfaldner de hand. Op haar bleek gelaat lagen rust en vrede; maar tevens een uitdrukking, welke toonde, dat het kind tot vrouw geworden was. „Kom, OttoWij zullen gaan!" zei ze rus tig cn er lag zekere innigheid in haar woor den. Langzaam liepen zij voort en gevolg ge vend aan een wensch, die nog geen van bei den had uitgesproken, richtten zij hun schre den naar de zee. De storm wag uitgewoed en in violetgroene kleur strekte zich de oneindige vlakte voor hen uit. Toen zij zich opwendden, bleef Pfaldner verschrikt staan. Op korten afstand van hen naderde. Max Brodenberg. Hij kwam op zijn vriend toe en nam den hoed af voor Antje. Een enkele blik moest hem gezegd hebben wat geschied was en alleen de vorm deed hem zijn gelukwensch! inhouden.. Pfaldner zei dadelijk: „Voor mijn besten vriend behoeven wij het niet te verbergen. Brodenberg, wij zijn verloofd"., Max drukte hun handen. Haastig cn eenig3zins gedwongen klonk zijn gelukwen&ch hoe harteiijk ook de woorden waren, welke hij koos. Pfaldner vroeg niet of zijn vriend reeds lang op het eiland was en Brodenberg in formeerde niet waar en wanneer de verlo ving had plaats gevonden. Terloops slechts zei hij „Ge blijft zeker eenige dagen hier?" Pfaldner gch'udde het hoofd en stelde voor, dat men althans dezen avond met el kaar zou doorbrengen. De ander antwoord de: „"Wat spijt mij clat. Ik heb een uitnoodi ging van den commandant aangenomen." Pfaldner drong niet verder aan. Hij ge voelde dat het een voorwendsel was. Men nam afscheid en zij keken hem na tot zua hooge gestalte in het schemerdonker was verdwenen. „Wat had mijnheer von Brodenberg toch?" vroeg Antje. „Hij scheen mij geheel veranderd." „Hij heeft veel verdriet," antwoordde Pfaldner. „Dat spijt mij zeer. Ik heb hem maar één keer gezien, toenZij brak plotseling af Lachend vulde Pfaldner den afgebroken zin aan: „toen is hij mij zeer goed bevallen, hadt je zeker willen zeggen. Hij is het waard ook. Ik gun hem spoedig zulk een ge luksdag als het vandaag voor mij is ge weest." Toen Pfaldner en Antje den volgenden morgen aan boord van de stoomboot gin gen, kreeg zij een bouquet prachtige rozen, waaraan een kaartje was bevestigd; Gelder is met tegenzin er in gekomei^ is door de anderen medegesleeptdoch ten slotte is hij zichzelf weer geworden en heeft Rij zich ontdaan van de schadelijke invloe den, waarmee men hem had omstrikt. (Men valle hem echter niet te hard, an ders zal het nog moeilijker worden om men sehen te vinden, die, verkeerde toestanden ziende, de waarheid Zoggen. Dr. De Gel der is, waar algeheel schoonschip gemaakt moet worden, niet te behouden, al zou het anders misschien niet noodig zijn geweest, dat ook hij als slachtoffer viel. Ware bet mogelijk hem in een andere gemeentebe trekking te plaatse^ spr. zou daartoe het voorstel doen. Spr. zette uiteen waarom naar zijn mee ning dé conclusie der commissie moet wor den aangenomen. Als sociaal-democraten hebben wij er het grootste belang bijz zeide spr., dat in deze bedrijven, die wij beschou wen als vooropgeschoven instellingen der naderende socialistische maatschappij, en niet als commercieele bedrijven, waarin der gelijke dingen toegelaten zijn, geen misbrui ken binnendringen. Het moeten blijven mo del-bedrijven Ook de Raad heeft in deze schuld. Im mers in de laatste jaren is er geen begroo- tingsverslag verschenen of er zijn pogin- g'ngon in gedaan de menschen in gemeente dienst bang te maken. Werklieden, ambte naren moeten er onder worden gehouden; zij hebben te zwijgen. Laatstelijk is dit weer gebleken met de onderwijzers-circulaire. Dit moet verdwij nen. Er moet een wisselwerking komen tus- schen hoogere ambtenaren en lager perso neel en tusschen den Raad en de direc teuren, waardoor het niet meer noodig zal zijn te zwijgen. Als de Raad de commissie in den steek laat door de conclusie af te stemmen, volgt daaruit dat de Raad wel a maar niet b heeft durven zeggen. De heer H a r m s e n, lid van de com missie, heeft met „gematigde verbazing" kennis genomen van de oppositie, die zich de laatste dagen tegen de commissie heeft geopenbaard. Voor spr. was het niet geheel onverwacht, dat men niet zoo grif zou meedoen aan het loslaten van ambtenaren. Spr. herinnerde er aan hoe het hem ge gaan is, toen hij in het vcrigo jaar zijn stem verhief tegen den directeur van den genees kundigen dienst. Kleinigheden als beschuldi ging van partijdigheid en van al te groote voortvarendheid bij de leiding van het on derzoek vergeeft spr. de oppositie gaarne. Als men maar de waarheid niet wil ver stikken, oneerlijkheid, knoeierij en valsch- heid in bescherming nemen. Het is in het belang van Amsterdam dat dit alles aan het licht wordt gebracht en uitgeroeid. Spr. stond uitvoerig stil bij het verval- schen van de bescheiden bestemd voor de Rekenkamer, door den boekhouder Groot hoff. Het betrof maar één feit, moge de heer Lambrechtsen zeggen, maar voor spr is dit genoeg. De persoon van den heer Gri vel is niet antipathiekmaar men moet hem zien, zooals hij in de G. E. W. was, zooais zijn personeel hem zag. De heer Snijders is de laatste die is heen gegaan, omdat hij voelde, dat hij Averd ge knecht zedelijk te gronde ging als hij bleef. Vóór hem zijn er velen om dezelfde rede nen verdwenen. Bij alle ambtenaren van de G. E. W. be stond vrees voor Grivel, omdat hij volkomen homogeen was met den heer Ressing <n door den demonisch en geest van den heer Ressing steeds werd beschermd. Met groote gerustheid wacht spr. het be sluit van den Raad af. Handhaaft men deze ambtenaren, dan is het geknoei voor jaren bevestigd. De heer Oudegeest wees op de be denkelijke moraal, die hier gehuldigd werd. Wij hebben hier gehoord, wat in naamlooze vennootschappen gebeurt en door een koop man en een industrieel kooren zeggen: „Gri vel heeft maar f 500 aangenomen.." De groote beteekenis van deze zaak is, dat ons heele ambtenaarskorps zal worden gedemoraliseerd zegt spr. verder wan neer wij nu niet aan de ambtenaren laten zien, dat wie er zich tegen verziet om mee „Nogmaals mijn hartelijke gelukwensch Max Brodenberg." Op de Zuidpunt van het eiland stond op dat oogenblik een eenzame man; hij keek naar de boot. Met zijn soherpo oogen kon hij zien,. dat zijn vriend zijn meisje hielp Een zucht ontsnapte aan zijn Lippen. Hij dacht aan de bekentenis welke Lilli had af gelegd, en aan het gesprek, dat hij op dienzelfden avond met zijn vriend op hun lange wandeling had gehad. Hij drukte zijn vilten hoed vaster op het hoofd en keerde terug. XIL Sedert vijf weken was Antje verloofd. Haar vader had het engagement met groote, vreugde begroet. „Wel, drommelsche meidZoo'n zacht duifjeWie had zoo iets nu kunnen den ken Hartelijk gelukgewenscht t" En zijn aanstaanden schoonzoon had hij krachtig de hand gedrukt. „Dat heb je mooi geleverd, Pfaldner! Maar je krijgt een beste vrouw! Ik moet het meisje prijzen, al is het mijn eigen dochter. Er zit ras in, verbazend veel ras!" Hij scheen op het gelaat van Pfaldner diens misnoegen te lezen en ging voort: „Ja, ja, den schoonvader moet jo op den koop toenemenEn je zult zien, dat de oude Bergholm de slechtste vader nog niet is. Laat dat maar aan mij over. Ik zal wel zorgen, dat Antje geen slechte par tij is." Pfaldner hief afwerend de hand op en keek zóó verstoord dat Bergholm zweeg. Toen de ingenieur een oogenblik later be te doen aan wat niet eerlijk eü rechtvaardig is, kan rekenen op den Raad. En de heer Oudegeest herinnerde er aan, dat het vorig' jaar van de groene tafel werd vernomen, dat wij op onze ambtenaren moeten kunnen vertrouwen. De ruggegraat der ambtenaren hier te laiv de wordt hoe langer hoe slapper, door het hier heerschend systeem, volgens hetwelk ieder superieur knapper en eerlijker is dan degeen, die in rang op hem volgt. De lieer Ketelaar bracht hulde aan de commissie, die een grooten, moeiza-1 men arbeid heeft verricht, en hij protesteer- de tegen den smalenden toon, Donderdag in den Raad tegen haar aangeslagen, en' welken zij allerminst heeft verdiend. #SPr; wees op het verschil in de woorden,- die hier tlians zijn gesproken cn die welke in dezen Raad zijn vernomen, toen het lager geplaatste ambtenaren betrof. Mis schien kan spr. daaraan bij volgende gele genheden weer eens herinneren. Bij vroe gere gelegenheden werd er niet gedebat teerd over d c hoegrootheid der uitkecring, ofschoon de betrokkenen van toen het mis schien meer noodig hadden dan die van thans. Spr. beval aan mee te gaan met de com missie; onverschillig of een of twee jaar salaris wordt uitgekeerd cn of niet eervol of eervol wordt ontslagen. Desnoods wil spr. in dit opzicht meegaan met het voor stel van den heer Fabius c.s. Van grooter belang vindt spr. liet princi- pieele voorstel, dat de Raad B. en Ws. niet heeft uit te noodigen tof het geven van ontslag. In dit opzicht is hij het met de commissie oneens. Het voorstel B. en Ws. uit te noodigen hun oordeel te doen kennen over het voor stel van ontslag aan den lieer Ressing lieeft geen zin. Dit geschiedt vanzelf. Of bedoelt de heer Fabius op deze wijze de zaak op de lange baan te moeten schuiven? Het lijkt spr. hoogst ongewenscht de stad nog langer in beroering te houden. De heer Asscher zeide niet te ziil- len stemmen voor het voorstel der com missie, doch voor dat van den heer Lam brechtsen. Hij ziet niet in, wat üi dezen' het verschil is tusschen een administratief en een strafrechterlijk onderzoek, waar hiervan het resultaat is, dat wordt voor gesteld een veroordecling van een der be schuldigden zelfs tot niet-eervol ontslag, waardoor men hem dus geeft een nota' infamiae. Waar hier liet contradictoir on derzoek heeft ontbroken, kan geen niet-eer vol ontslag v/orden gegeven. Dit geldt voor Grivel. Wat den heer Ressing be treft, meent spr. te moeten opmerken, dat waar steeds van commercieel en kaufman- nisch gesproken wordt, de handel niet moet worden voorgesteld als een complex van sluwheid en trucs, zooals de opvatting was bij de Romeinen, wier god Mercurius, de god was van de kooplieden en tevens de schutspatroon van dc dieven. Aan alle amb-, tcnaren bij de bedrijven moet in tegenstel-i ling daarmede de eisch worden gesteld van' eerlijkheid en rechtschapenheid. Komende tot het voorstcl-Fabius, zeide spr. dat dit onmogelijk de bedoeling kan hebben B. en Ws. tot spreken te dwingen. Maar dan kan liet geen andere beteekenis hebben dan B. en Ws. uit te noodigen' tot het geven van pracadvies op het rapport' der commissie. Als dit zoo is, zou dé Raad de risé van stad en land worden door het aan te nemen. Immers op 30 Maart', heeft de Raad niet gewild, dat B. cn Ws.»l de zaak zouden onderzoeken en heeft hfij]? een raadscommissie met het onderzoek be last. En het rapport dier commissie zoii, men thans weer in handen stellen van B. cn Ws.? Dit zou te belachelijk zijn. De heer Delprat kwam op tegen de roekclooze en onrechtvaardige wijze, waar op de heer Ter Haar gesproken heeft over dingen, waarvan hij toonde niet op de hoog te te zijn en waardoor de heer Ressing werd •bezwaard. Als voorbeeld haalde hij aan de geschiedenis der vuilverbranding. Dat de plannen nietuitgevoerd werden, is aülóaM minst de schuld van den heer Ressing, zoo als de heer Ter Haar heeft beweerd. Met alle respect voo.r het omvangrijk werk der com missie om de zaak tot klaarheid te bren gen, acht hij het onjuist, dat de beklaagden geen kennis hebben gedragen van de verlda- gon te vertellen hoe de verloving tot stand gekomen was, verliet Antje de kamer. Bergholm luisterde eerst met een tame lijk onverschillig gelaat toe. Maar spoedig werd hij meer opmerkzaam, stond haastig op en liep do kamer op en nee»r. Hij liet Pfaldner rustig uitspreken. Toen deze besloot- met de mededeeling van het bezoek aan de pastorie, ging hij vooi hem staan en zei: „Pfaldner, wij zijn mannen onder elkaar. Het kind kan men alles zoo niet zeggen, maar het zou dwaasheid zijn er tegenover u een geheim van te maken. Ja zeer on gelukkig en ik wil dat weet de Hemel niet beweren, dat ik zonder schuld was. Neen zeker nietMaar men moet alles van twee kanten bezien. Mijn vrouw had ook haar nukken." „Maar, mijnheer Bergholm, het is vol strekt niet noodig daar verder op door to gaan „Neen, dat is het ook niet. Waartoe zou het dienen, die oude geschiedenis weer op, te halen? Laat het genoeg zijn, dat ik het bezit van mijn kind voor mij verzekerde. Het was mijn vleesch en bloed en ik had het lief. Het spijt mij nu alleen maar voor Antje dat zij van die geschiedenis heeff gehooid, want, voor zoover ik haar ken, zal zij er het hare van denken. Gelooft ge ook met?"- (Wordt vervolg d.>

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 13