Z.OMDAG-SBIAD' 1EID5CH DAG51AD r VAM HELT Bidderorden voor vrouwen. De leeftijd der geneesheeren. RECEPT. ALLERLEI. No. 1550®?. lO September. Anno 1910. E©si dure jas. Er bestaat een FranscKe spreekwijze voor gelidderden: „Dans le plaisir d'etre décoré, dl y a surtoyt la joie d'etre jalousé par ses ineillenrs amis". En omdat men wel meer geneigd is, de jaloezie een bij uitstek vrou welijke eigenschap te noemen, zoo las men onlangs in het „Journal des Dóbats" de on deugende opmerking, dat het niemand be hoeft te verwonderen, hoe liet aantal onder scheidingen aan vrouwen steeds toeneemt. Er is een tijd geweest, dat er afzonderlij ke ridderorden voor vrouwen bestonden. De orde van het Stekelvarken „Le Porc Epio" kwam in vroeger eeuwen in Frank rijk voor en de namen van haar twee eerste leden, Mile De Murat en Mme Poton de Xaintrailles, zijn bekend gebleven. De rid derorde was nooit populair aan het Fran- sche Hof en Lodewijk XII hief haar op. In Bretagne kende men de vrouwelijke orde van „Hermine" en haar raad van toe- richt bestond uit do dames Pétronelle de Maillé, Jeanne de Laval, Mme Du Plessi* en Mil. Le Plenhoët. De weduwe van Karei VIII, Anna van Bretagne, stelde een nieuwe orde in, te dra gen door de ontroostbare weduwen van haar Hof; zij bedacht er een naam voor, die de banden voorstelde, welke de levende aan den doode verbond: „La Cordelière". Onge lukkigerwijze volgde de opvolger van Karei VIII hem op in alle Koningsplichten zelfs huwde hij mot de ontroostbare Ko- ningin-weduwe Anna. En met het voortbe staan der ridderorde was het gedaan. Anderhalve eeuw later werd aan het Oosr- tenrijksch'e Hof door Anna van Oostenrijk een dames-orde ingesteldzij was een blauw lint, met rozen omwonden, en heette „De Verheven Halsband". Slechts vijftig vrouwen van adel waren gerechtigd de onderscheiding te dragen, en slechts zij waren daartoe uitverkoren, die de hemelsche liefde hooger stelden dan de aardschte. De Koningin echter, die nooit van Lodewijk XIII had gehouden, beminde Ma- zarin, en op haar ouden dag huwde zij met dezen. De ridderorde ging failliet. Aan het Kof van Lodewijk XV werd in 1754 nog eens een dtrtnesorde^ ingevoerd: een aapje, opgehangen aan een lila lint; het was de „Orde van den Spot", welker be doeling verklaard wordt door dit kwatrijn: Nous ne recevons dans eet ordre Que des esprits doux et malins, Qui 8oient aux meilleure tours enclins Et sachent rire sans trop mordre. „Nobody is worse sboed than the shoe makers wife", is een Engelsch spreekwoord, dat veel waarheid bevat en waarvan» de zin üierop neerkomt, dat men niet moet mee- nen, dat degenen, die een beroep of bedrijf uitoefenen, in de eerste plaats voor zichzelf de vruchten plukken van hun bekwaamheid Bij den smid hangt het ijzeren hek voor het huis jaar en dag uit de hengsels; het huis van den schilder schreeuwt om verf; de timmerman heeft geen tijd voor een kar weitje voor zijn vrouw en... de vrouw van den schoenmaker loopt (volgens boven staand spreekwoord) met afgesleten, hak ken en gaten in haar schoenzolen. De geneesheeren, wier roeping het is het leven hunner medemenschen te verlengen, worden zelf, volgens de statistiek, niet ouder dan hun patiënten; ja, men beweert zelfs, dat oude dokters uitzonderingen zijn. In een Fransch geneeskundig blad wer den belangwekkende cijfers publiek gemaakt betreffende de soorten van ziekten, waar aan de meeste Franschc doctoren sterven. Daaruit blijkt, dat de doodsoorzaak van 44 pCt. in hartziekten te zoeken is. Verder sterven 20 pCt. aan zenuwziekten, 20 pCt. aan misbruik van morfine, 7 pCt. aan long tering en 0 pCt. aan andere ziekten en oud erdomszwak te. Opmerkelijk is dat cijfer van 20 pCt. voor d« morfinisten. Niemand kent beter dan do arts de zeer nadeelige uitwerking van het pijnstillend vergif, en niemand, die met meer en dieper ernst waarschuwt tegen die nadeelige gevolgen. En toch, als de sta tistiek juist is, schijnen zij zelf het met de morfine niet zoo nauw te nemen en het middel telkens en telkens weer te gebruiken om eigen pijn te verdooven, als de praktijk hfun moeilijk valt, of rust te vinden, waar oververmoeidheid de rust tevergeefs doet zoeken. Is het de zucht om met een ziek of over vermoeid lichaam toch nog tot heil vatf de lijdende menschheid werkzaam te zijn? In dat geval zouden er verzachtende omstan digheden te pleiten zijn; maar vrijspraak mag er toch, ook dan, niet volgen. Appelkoekj es. 4 of 6 zure appelen, 2 eetlepels rum, 20 Gr. suiker, 125 Gr. ricena, 1 theelepel bak poeder, 2 eieren, 1 d.L. melk, iets zout, pl.m. 80 Gr. reuzel of boter. Bereiding: De appelen boren, sohillen, in niet te dunne plakjes snijden, deze des- verkiezend laten weeken in wat rum met suiker. Het meel goed mengen met het bak poeder, een kuiltje er in maken, hierin de eierdooiers en een deel van de melk gieten, de massa van binnen uit doorroeren, lang zamerhand verdunnen en ten slotte vermen gen met het zeer stijfgeklopte eiwit. In dit beslag eenige appelschijfjes tegelijk dompe len en ze in een koekenpan met vrij veel boter of reuzel mooi bruin en gaar bakken. Ze bestrooien met een mengsel van ka.neel en suiker en zoo gauw mogelijk gebruiken. Dure lucifers. Men kent de klachten over de dure luP cifers in Frankrijk. Een lezer van den „Matin" heeft twaalf doosjes van 5 centi mes gekocht en den inhoud daarvan ge ïnventariseerd. Hij kwam daarbij tot de Volgende cijfers. 1 49 32 17 2 52 21 31 3 53 30 23 4 1 49 27 22 6 51 25 26 6 52 16 36 7 49 33 16 8 49 16 83 9 1 51 17 34 10 49 14 35 11 43 21 22 12 51 1 50 De eerste !rij geeft het totaal aantal lu cifers in elk doosje; in de tweede en derda rij zijn opgeteld de lucifers zonder "en met phosphor. Onze trouwhartige lezsr, schrijft de „Matin" hierbij, meent, dat lucifers dieneu om vuur te maken; hij weet blijkbaar niet, dat ze er alleen zijn om de begToöting kloj> pend te maken 1 Het omgekeerde. Een vader las in de courant, dat eenige studenten bij een roeitochtje een ongeluk gekregen hadden en met moeite uit het water gered waren. Hij schreef dadelijk aan zijn zoon, die ook aan de betrokken academie studeerde, of hij bij de schipbreuk geweest waa. Het antwoord luidde: „Ik ben niet in het water gevallen, maar zit daarentegen volkomen op het droge; kunt u mij niet vlot maken!" Bij de loting voorde militie. Overste tot den loteling, die pag een nemmer getrokken heeft: „Heb je ook re- don van vrijstelling op te geven, broeder- dienst of gebreken!" Loteling ziet met een gezicht van niet- begrijpen in 't rond. Overste: „Of je ook een broer hebt, die dient." Loteling: „Ja... Hendjikje..." Overste: „Een broer!" Loteli n g: „Neen, een zuster." Overste: „En dient die!" Loteling: „Ja." Overste: „Mooi, ga dan nu maar onder de maat." Liefdenaarloon. „En, meisje, houd je veel van kinderen!" vraagt me vrouw bij het inhuren van een stevige, eer lijk uitziende jonge damo ais tweede meisje. De stevige, eerlijk uitziende jonge dame:1 „Wel, mevrouw, dat hangt af van het loon." Uit een oirculaire van eeri badinrichting. „De abonné'i aan onze badinrichting kunnen gedurende den winter warme baden krijgen a 10 cents per bad, te nemen bij een hoeveelheid van 25 stuks te gelijk." Afwisseling. „Jij loopt iedero maand met een anderen jongen I" „Ja, dat komt omdat meneer en mevrouw hebben gezegd, dat ik voor afwisseling moest zorgen in de keuken." Verkeerd begrepen. Vader van het platteland, tot zoon, dio met zijn hand zijn neus afveegt, terwijl zo 'b middags in de stad in een restauratie' eten: „Jongen, wees toch fatsoenlijk! Waar voor hebben ze anders dien doek daar naast je neergelegd!" Transpiratie. Een grootestads kind komt buiten, 's Morgens kijkt zij uit, „Hé mal" „Ja!" „Ma, wat is het al warmZie dat gTas eens!" (Wijzend naar het bedauwde gras) „Nul" „Dat transpireert nu al 1" Een kruk. Een niet zeer snugger docent verklaarde een of ander werktuig aan de leerlingen. De hand aan het hand-, vat brengende en dit ronddraaiende, zeide hij: „Jullie ziet, dat deze machine wordt bewogen door een kruk." Aankondiging. Signor Carlo, de dierentemmer, adverteerde: Door mijn hu welijk met madame Angelotti is mijn me- - nagerie belangrijk uitgebreid. Henri: „Is het waar, dat een kus zon der een knevel doet denken aan een ei zon der zout!" C a t o: „Dat weet ik niet, ik heb nooit...'' Henri: „Nooit wat!" Oato: „Nooit een ei zonder zout gege ten I" Mina; „Jans zei me, dat jij haar bet geheim hebt verteld, dat ik jou zei, dat je haar niet vertellen mocht." D i n a: „Wat een nestl Ik heb baar nog gezegd, dat zij ruiet aan jou zou vertellen, dat ik het haar verteld had." Mina:. „Ik heb haar ook gezegd, dat ik jou niet zou zeggen, dat zjj het mij ver-' teld hadzeg haar dan ook niet, dat ik het Jou gezegd heb." Gelezenvooreen gevangenis;, Verboden toegang. Art. 461 Weib. van Strafr. Bowsky, winkelier, gaat naar het post kantoor. Telkens moet hij klanten groeten, links en rechts: het is juist het uurtje, dat alle stadgenooten niets te doen hebben en aan de huisdeuren staan. Een goed opmerker zpu gezien hebben, dat Bowsky niet zoo vrij in zijn bewegingen was als gewoonlijk. Hij was een beetjo gedwon gen en verlegen; telkens keek hij langs zich neer naar zijn voeten, als een meisje, dat voor het eerst een lange japon aan heeft. Geen wonderBowsky bevond zich in een dergelijkcn toestand: hij ging voor den iersten keer wandelen in de deftige wintor jas, welke hij to Dantzig had laten maken. De jas was van donkere stof, met een fluweelen kraag en zelfs heel moderne mouwopslagen. Zoo'n prachtstuk van kleer makerskunst was in het stadje nog niet ge zien. Op zijn weg naar het postkantoor moest Bowsky het hotel „Deutsches Hau^" pas- eeeren. Daar binnen zat de tafelronde, die een scherpe revue hield over al wat passeer de, om stof te vinden voor het gesprek, dat stokte bij gebrek aan eigen gedachten. Toen Bowsky dien observatiepost nader de, ontdekten scherpe oogen weldra, dat hij er eenigszins anders uitzag als gewoon lijk. Natuurlijk doorgrondde het kenners oog van kleermaker Schlupkan den toe stand het eerst. ,,Kijk 1 Bowsky heeft een nieuwe overjas aan Hij drukte zijn neus tegen de ruit om te ontdekken, wie dat kleedingstuk kon ge maakt hebben. Want uit zijn werkplaats kwam het niet, zooals hij constateerde, ziedend van woede. „Dio man wordt al deftiger," zei Damrath de jongq sigarenhandelaar, die zich er op beroemen kon, de eenige ijdele man in het stadje te zijn en er waarde aan te hechten, eteèds het best van alle burgers gekleed te gaan. Daarom liet hij ook uitsluitend bij Schlupkan werken. „Bowsky z£et er bepaald elegant uit!" zed hij met kwalijk verborgen jaloezie en staar de door het venster, Bowsky's overjas mon sterend. Da ontvanger Balterschatt echt-er zei heelemaal niets; maar men kon aan zijp gezicht zien, dat hij iets dacht, en wat hij dacht, bracht de rentenier Herrig onder woorden: „Ik geloof, Balterschatt, dat die nog lang niet genoeg belasting betaalt." Intusschen passeerde Bowsky dicht langs het venster en groette met zichtbare ver legenheid. Hij keek strak voor zich uit en struikelde elk oogenblik over een der spit se keien, ofschooü hij door jarenlange oefe ning precies wist, waar hier bergen en dar lec ware®. Hij voelde de blikken der tafel ronde-op zdch gericht en het werd hem erg warm in zijn nieuwe overjas. Hij deed zichzelf reeds heftige verwijten, dat hij zich door zijn vrouw had laten bewegen* een zoo ontzettend duur ldeedin'gstuk te nemen, en hij vond de verontwaardiging zijner medeburgers eigenlijk volmaakt ge motiveerd. Ook de postbeambte, die hem een brief overhandigde, kon niet nalaten te zoggen: „Drommels, wat heeft u daar een mooie jas aan" en hij scheen niet geheel over tuigd, toen Bowsky snel antwoordde*. „Och, die heb ik te Dantzig heel goedkoop go- kocht; ze lijkt duurder dan ze is." Het opzien,' dat zijn kostbaar omhulsel overal maakte, had den kalmen koopman reeds zóó in de war gebracht, dat hij er niet eenB aan dacht, den ontvangen brief te lezen; hij hield dien ongeopend in de hand op den terugweg. Toen hij het hotel weer naderde, kon men aan zijn aarzelenden gang duidelijk zien, dat hij overwoog, of hij ook nu even bin nen zou gaan, dan wel regelrecht naar huis Doch hij begreep, dat hij toch eenmaal met de jas het „Deutsches Haus" moest betre den, en hij besloot, de fatale sank maar dadelijk af te doen. Hij betrad dan met een verlegen gezicht de gelagkamer, zei, alsof er hoegenaamd niets bijzonders aan de hand was, heel luid: „Goeden dagl" en wilde nu zoo gauw mogelijk de overjas uittrekken en aan den kapstok hangen. Maar daarin werd hij door acht handen verhinderd. Men trok en sleurde hem voor het tribunaal, en Herrig brulde: „Man, je ziet er uit als een prins 1" De kleermaker beschouwde met giftige oogen het kleedingstuk, 6treek langs de 6tof en vroeg, met een centenaarsdruk op elk woord: „Waar heb jo die laten maken?" „Och, te Dantzig," antwoordde Bowsky zoo luchtig mogelijk. „Ik kon die jas toe vallig goedkoop krijgen." Daarbij probeerde hij de jasslip, die de kleermaker onderzoekend tusschen de vingers hield, vrij te maken en het lastige kleedingstuk eindelijk uit te trekken „Nu, zoo heel goedkoop zal dat niet ge weest zijn. Maar van het goed zal je niet veel pleizier beleven; het verkleurt nu al." „En kijk eens die afwerking," voegde Damrath er bij, die de slip uit des kleerma kers hand had getrokken. „Als jo die jas vijf-, zesmaal uit en aan getrokken hebt, barsten alle naden. Och, in dio groote ste den knoeien ze zoo!" „Van zoo'n fluweelen kraag zou ik ook niets moeten hebben" zei Herrig; „ais daar een sneeuwvlok op valt, geeft het vlekken." Bowsky antwoordde op al die woorden niets en was blij, toen hij eindelijk de jas kon uittrekken. Hij ging zitten en bestelde op zachten toon een glas bier. „Neen, neen," begon nu de ontvanger, ontwakend uit een lang gepeins; „je moet 't goeie geld niet naar buiten brengen, maar onder de menschen hier laten verdienen. Van mij heeft nog nooit een kleermaker te Dantzig een penning gezien." Dat wa6 ook zoo. Balterschatt droeg al tien jaar lang dezelfde overjas. „Juist de rijke menschen hier in de plaats moeten den ambachtslui wat gul* nen voegde hij er bij. „Maar, ontvanger, ik ben toch niet rijk!'* risp Bowsky hevig verschrikt. Want hij daclit dadelijk aan zijn aanslagbiljet. „Jq bent tegenwoordig bldjA als je rondschar* relt." Doch Damrath viel hem in de rede: „De ontvanger heeft gelijk. Waarom mo gen de kleermakers van de plaats er niet wat aan verdienen, als men een ordente lijk stuk laat maken? Ik zie er toch zeker netjes genoeg uit en ik laat alles bij onzen Sohlupkan maken." Hierbij zag hij met welgevallen langs zijn allesbehalve elegant bekleede figuur, die Schlupkans kunst verried. „Ja," riep nu Herrig, „Bowsky moet toch ergens heen met zijn geld! Hij heeft immers van een rijken oom in Amerika ge erf d?" Hij schaterde om deze geestigheid. „Nu," meende Schlupkan, „de eene hajid wascht de andere. Als er weer iemand bij mij komt, die vraagt waar hij goed koopen, kan, stuur ik hem ook naar Dantzig." „Maar, Schlupkan," smeekte Bowsky, ge heel vernietigd, „je weet niet hoe lastig het is, als ik inkoopen doe bij de grossiers te' Dantzig. Dan moet je wel eens wat nemen, of je wil of niet." „Zoo? Je concurrent Birnbaum gaat ook dikwijls genoeg naar de stadmaar zoo iets (met een minachtend gebaar naar den kap-' stok) heeft hij zich daar nog nooit laten maken." „Het geld weggooien is werkelijk niet goed," zei Balterschatt langzaam. „Houd het liever bij elkaar; jo*weet nooit, wat er- nog gebeuren kan." Bowsky wilde opstuiven, doch hij bedwong zich snel en zei„Een paar centen heb ik voor mij en mijn vrouw nog wel over." En. woedend dronk hij zijn bier tot op een klein staartje leeg; dooh het smaakte hem niet. „Ik begrijp niet, waar je de courage van daan haalt," smaalde Damrath. „Als ik zoo'n verlies geleden had als jij, zou ik het nog een jaar met mijn oude winterjas gedaan hebben. Die van jou was nog heel best." Bowsky boog het hoofd; de slag was raak. Hij had onlangs werkelijk een ban- kroetje gehad van driehonderd mark; de heel© stad had ptaar een week lang over ge kletst. Deemoedig zei hij „Ik geloof, heeren, dat u de jas erg over schat." „Neen, neen, maak ons dat niet wijsJ Zoo'n dure jas heeft hier nog niemand ge dragen. Ik wou, dat ik mij zoo iets pernjit teeren kon," zei de rentenier. Er outstond een pijnlijke pauze. Daar ging de deur open; een dienstmeisje met een keukenboezelaar verscheen en bleef verlegen op den drempel staan. „Wat is er, Marie?" vroeg BowBky; want de schuchtere jonge dame was zijn dienst- meisj e„

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 11