No»
EËIBSCM Woensdag: "7 September. Tweede Blad,
Anno 3,910,
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
E@n zware strijd.
„H et Vaderland" schreef over het
ontwerp omtrent de kustverdedi
ging:
Er kan ternauwernood misverstand héer-
echen over de vraag, tegen wien onzer nabu
ren het wetsontwerp tot instelling van een
fonds van veertig millioen voor de kustver
dediging ons bedoelt te wapenen. Het zou
struisvogelpolitiek wezen, zich in dit op
zicht van den domme te houden.
Versterkingen van onze kust zijn nu een
maal bestemd ons een vijand van het ÜjE
te houden, die uit zee, en niet een, die over
land komt. En aangezien de oorlogsvraag
zich voor ons verbindt aan een botsing tus-
6chen Engeland en Duitschland, ligt het
voor de hand, dat Engeland bedoeld is.
Aan de mogelijkheid, dat Duitschland,
met zijn sterke garnizoenen langs onze
Oostkust, van waar uit het binnen enkele
uren na de oorlogsverklaring ons land met
(zijn troepen kan overstroomen, de voorkeur
zou geven aan een aanval van de zeezijde,
waarvoor het, behalve het doorstaan van de
kwade kansen eener zeereis, nog bovendien
eerst de Engelsche vloot zou hebben te ver
slaan, aan zulk een mogelijkheid behoeft
tiiet gedacht to worden. Het credo quia
absurdum7' is bij een zoo nuchtere kwestie
als het bepalen der mogelijkheid van een
Europeeschen oorlog niet van toepassing.
Ook indien men de waarschijnlijkheid van
het bestaan van den veel besproken brief
van keizer Wilhelm geheel buiten beschou
wing laat (iets, waartoe wij voor het oogen-
blik gaarne geneigd zijn, omdat deze kwes
tie er zoozeer op berekend is, de hartstoch
ten in ons goede landje gaande te maken),
dan nog blijkt uit het opwerpen van de
vraag op zichzelf reeds, dat ook ons volk
het aldus gevoelt. Een dergelijk dreigement
toch i6 slechts aannemelijk, indien men het
ingegeven denkt door al of niet gegron
de vrees van Duitsohland voor een coup
de main van Engeland tegen onze kust.
De Noord zee-entente, waarvan wij het
goede ofschoon men in dit opzicht niet
overdrijven moet geenszins over het
hoofd wenschen te zien, heeft, hoewel zij
er op berekend was, gerustheid te geven, er
feitelijk slechts toe medegewerkt om het
denkbeeld eener Engelsche invasie, meer op
den voorgrond te brengen.
Immers de mogelijkheid van een Engelsch-
Duitsêhen oorlog is voortdurend schering
en inslag geweest van de debatten en de
gedachtenwisseling in de pers over, na en
naar aanleiding van dat verdrag.
Alles, wat daarover gedacht en gespro
ken is, is ons opgediend met sauce la
guerre Anglo-Allcmande. Nimmer is die
kwestie zóózeer aan de orde geweest als na
het aangaan van die overeenkomst.
De inhoud van het verdrag, gaf daartoe
alle aanleiding. Het is langen, tijd. een
puzzle geweest, naar welks oplossing Ka
merleden en publicisten om strijd zochten.
En slechts bij stukjes en beetjes is men
achter den waren aard vaD die overeen
komst kunnen geraken.
,,Het Vaderland'7 brengt nog eens enkele
ïleelen uit de beraadslagingen over de
Noordzee-entente in Herinnering, en besluit
'dan aldus:
Uit dit alles blijkt, voor zoover het nog
biet duidelijk genoeg was dat Duitsch
land er belang bij heeft onze kusten ver
sterkt te zien, en onze Oostgrenzen open te
houden.
Uit gegronde vrees voor een inval van
Engeland 1
Of uit de zeer verklaarbare neiging om
'zoo mogelijk te bewerken, dat ons stelsel
van verdediging, tot nu toe, om in de taal
Her militaire manoeuvres te spreken, in
Hoofdzaak gericht tegen „een uit het Oos-
'ten binnendringenden vijand", mee" dan tot
'dusverre het front zal keeren tegen een
'eventueel uit het Westen komenden bela
ger?
Deze vragen mogen wij beid© beantwoord
'achten, indien wij het antwoord geven op
ide vraag, of er inderdaad gegronde reden
bestaat om te vreezen, dat Engeland, inge
val van een oorlog met Duitschland, ziju
tegenstander zal trachten aan te tasten via
Nederland.
Verder wijst het blad op te groote on
waarschijnlijkheid van een aanval van En
geland op onze kust. Het haalt verschillen-
de autoriteiten aam en wijst o.a op de
conclusies van den tweeden brief over rnari-
nebeheer van den oud-minister Cohen
Stuart:
Zij zijn uitermate is staat het spook van
Engelschen inval te doen verbleeken.
Oocupatie van een Nederlandsche haven
door Engeland tot aanvulling van voorra
den of voor herstellingen aoht hij onwaar
schijnlijk, omdat Engelands eigen havens
zoo nabij zijn. Overbrenging van den zee
strijd naar onze territoriale wateren is met
het oog op de ondiepten langs onzo kust
evenmin te verwachten. Aan het bezetten
van een haven, om als operatiebasis te die
nen, heeft Engeland niets, zoolang aan te
nemen is, dat dit niet gelukken zou zonder
een strijd, waarbij de verdedigingswerken
natuurlijk niet intact in 's vijands handen
zouden vallen; bovendien zou zulk een ha
ven voor Engelands vloot een Sedan kun
nen worden. Ook ten einde het openblijven
van Duitschlands Rijnhavens te beletten,
heeft Engeland niet nocdig onze kustplaat
sen te bezetten; voor dat doel staan andere,
eenvoudiger middelen ten dienste. En een
landing van Engeland om via ons land te
gen Duitschland te opereer en? Hoewel onze
geheele kustj van Den Helder tot den Hoek-
van-Hoiland, .onder zekere voorwaarden van
weersgesteldheid landing toelaat, is natuur
lijk de beschikking over een of meerdere
havens daarbij van groot belang. Toch is
het vermeesteren daarvan nog slechts het
begin der operatie. Alle hinderpalen, die
onzo levende strijdkrachten, gesteund door
natuurlijke en kunstmatige hulpmiddelen,
tegen den opmarsch van de kust tot aan de
grens kunnen opwerpen, zijn dan nog te
overwinnen.
Deze voorstelling, welko grcotendeels
overeenkomt met die van kolonel Von B:e-
berstein, leidt den schrijver dan ook tot de
conclusie, die het slot is van vele betoogen
over ons defensie vraagstuk, n.1. „dat het
voornamelijk van de geheele inrichting van
ons verdedrgingsstelscl en daarbij op de
eerste plaats van de sterkte en deugdelijk
heid onzer levende strijdkrachten zal afhan
gen, of pogingen om met een op de Noord
zeekust gelande legermacht tegen den Oos
telijken nabuur te ageeren, zullen worden
ondernomen.
Deze slotsom trekt ons meer aan, dan de
uitnoodiging om een fonds van veertig mil
lioen te vormen voor onze kustverdediging,
vooral wegens de 25 millioen voor kustfor-
ten, die, aangenomen zelfs de mogelijkheid
eener Engelsche landing, deze volstrekt niet
zouden kunnen beletten, indien die onder
noming slechts wordt gericht op een ge
deelte van de kust, dat buiten het rayon van
het geschut der forten valt; iets, waarvoor
de aanvaller natuurlijk wél zorg dragen zal.
Zonder op de te nemen beslissing vooruit
te loopen, willen wij dan ook nu reeds ver
klaren, dat wij, wat de kustverdediging be
treft, meer gevoelen voor een goede torpe-
dovloot, gepaard met een uitgebreid stelsel
van mijnversperringen, en, wat de verde
diging te land betreft-, voor verbetering van
onze levende strijdkrachten, die dit voor
hebben om het doode vestingmateriaal, dat
zij zoowel tegen een uit het Westen als te
gen een uit het Oosten komenden vijand
voortreffelijk te gebruiken zullen zijn.
Of onze Oostelijke naburen liever de door
de Regeering voorgestelde oplossing wen
schen, is iets, waarmede wij bij de verde
diging van onzen nationalen grond geen re
kening hebben te houden, ja, dat veeleer in
staat is om ons tot groote omzichtigheid te
genover het voorstel te stemmen.
In „De Gids'7 van September vangt
C'(olenbrander) zijn buiteniandsch overzicht
aan zegt ,,D e Nieuwe Courant"
met een ontboezeming, die als w a a r-
sch'uwing aan de Liberale-Unie-pers
haar waarde heeft, maar waarvan de krasse
toon door de beschouwingen, tot nog
toe door die pers aan het Regeeringsont-
werp betreffende de kustverdedi-
ging gewijd, naar ons voorkomt niet ge
heel wordt gerechtvaardigd.
De heer C. schrijft:
Het heet, dat het kustverdedigings-bnt-
werp van liberale zijde krachtige bestrijding
zal vinden. Er wordt althans in een deel
der Unie-pers stemming tegen gemaakt.
De wijze waarop is hoogst onsympathiek".
Wil men het ontwerp bestrijden, men doe
het op zakelijke gronden en op zakelijke
wijze. Meent men van de aangelegenheid
beter studie te hebben gemaakt dan de Re
geering of haar adviseurs; meent men^
dat óf de bestaande weermiddelen voldoen
de zijn en voldoende blijven ook tegen nóg
zoo verbeterde aanvalsmiddelen, óf dat voor
de genoemde som niets, wat op een behoor
lijke kustverdediging gelijkt, te verkrijgen
is, óf dat het hoogste nationaal belang in
'eigen oogen reeds zoo gedeprecieerd is, dat
het geen vijftig millioen meer waard is, men
hebbe het fatsoen en de goede trouw, met
opgaaf van redenen voor die meening uit te
komen. Dan kan overweging van geopperd
bezwaar, en beslissing na óverweging, vol
gen. Wat evenwel niet geoorloofd is, wat
een domheid heeten moet, zoo het zonder
erg, een schande, zoo het om tactische rede
nen geschiedt, is het rondkramen, eefl
maajid na de oneervolle begrafenis der
zaak-Van Heeckeren, van den armzaligen
canard der buitenlandsche inmenging.
Die ganscbe zaak in een ernstig debat zelfs
te noemen is alleen mogelijk, wanneer men
met de stukken op tafel kan en durft-
komen. Dat de landerigste koffiehuispraat,
die in deze ganscbe aangelegenheid nog ver
kocht is, thans vernomen werd in organen,
die de leiding van de talrijkste groep der
linkerzijde zeer na staan, is gewis voor me
nigeen, die zich mede links weet, een reden
tct diepe schaamte en ergernis. De heeren
mogen zich wel bedenken eer zij in de licht
vaardige wijze, waarop zij het debat over
deze zaak, men mag niet zeggen hebben
trachten in te leiden, maar van'te voren op
zijpaden te doen vefloopen, voortvaren.
Het geduld van den Nederlandschen burger
tegenover zijn politiciens is groot,
maar niet onuitputtelijk. Wij hebben hier te
doen mee een hoogst ernstige zaak, en die
er een spelletje van maakt, zal de straf aan
den politieken liive ondervinden. Weet men
in sommige kringen waarlijk niet, dat de
vrijzinnigen partijleiding bij vele onverdacht
vrijzinnigen niet veel sympathie meer heeft
te verliezen?
De toespelingen op buitenlandsche inmen
ging zijn hierom zoo onnoozel, wijl het
klaar als de dag is, dat wie niet op zulke
inmenging gesteld is, over middelen be
schikken moet ze af te kimnen wijzen. Als
de mogelijkheid van buitenlandschen druk
en buitenlandschen dwang niet bestond, zou
niemand zich over het ganscbe vraagstuk
warm behoeven te makeij, zou het vraag
stuk er eenvoudig niet zijn. De Regeering
wil den eenig bruikbaren weg op om de
mogelijkheid, dat dergelijke pressie eenmaal
zal uitgeoefend worden, te verkleinen. En.
nu bazelt men, dat haar actie zelf alleen
het gevolg van inmenging zou kunnen zijn.!
En men doet het in termen, die de jammer-
iijkste onkunde omtrent wat er op interna
tionaal gebied wezenlijk te koop is, telkens
weer verraden.
Ongelukkig land, dat aan zulke leidslie
den is overgeleverd. Leidslieden? Och, zij
kabaleeren maar wattoen zij zelf de meer
derheid hadden, hebben zij nimmer den
moed gehad openlijk naar hun thans ver
kondigde inzichten te handelen. Zij het- mis
schien minder afdoende dan de tegenwoor
dige Regeering, ook zij hebben op hun beurt
maatregelen genomen, die alleen te billij
ken zijn in de onderstelling, dat de verdedi
ging van Nederland geen hopelooze zaak is
cn het nimmer worden mag. Hun geweten
schijnt evenwel toe te laten als opposanten
een geloof te ondermijnen, dat zij zelf niet
zouden kunnen ontberen, zoodra z ij weder
verantwoordelijk mochten zijn. Het bekom©
hun zooals zü het verdienen. Wie eerlijk
denkt en eerlijk voelt, en dat is de grooce
meerderheid van ons volk, zal zich afwen
den van een kabaal, dat de achting voor
zichzelf toont te hebben verloren.
„H et Vaderland" het voornaamste
der ,,Unie"-bladen, drijft met die „waar
schuwing" den spot. Het is alsof iemand
bij zijn kraag wordt go pakt en afgeranseld
tot straf ~voor iets, wat hij niet gedaan
heeft: Je bent wel onschuldig, maar voor
lt geval, dat je het ooit zoudt willep doen,
kam dit pak slaag preventief werken 1
,tH etVaderland" meent echter, dat
de „G i d s"-schrij ver veel meer indruk zou
maken, als men wist welk blad en welke uit
latingen hij op het oog had. Aan „Het
Vaderland" is zoodanig Unie-blad niet
bekend. Maar mocht al een enkel tot de
Unie-richting behoorend orgaan zich aldus
hebben uitgelaten, dan gaat het toch niet.
aan op deze wijze te generaliseeren. Dat
tast den goeden naam der andere bladen
aan.
In een driestar over den tie n-u r i g e n
arbeidsdag zegt „Het C e n-
t r u m"
Alom in den lande is een beweging gaan
de voor den tien-urigen arbeidsdag.
Een beweging, die door velen ook onder
ons met eenige bevreemding wordt gadege
slagen. Moet dan in alle bedrijven, vraagt
men, ©venlang worden gewerkt? Dient geen
onderscheid te worden gemaakt tussohen de
voortdurende inspanning van geest of
lichaam, die de letterzetter en glasblazer on
dergaat-, en het kalme voort-doen van den
tuinman of schippersknecht? Moet dan al
les naar den aard van Pruisische tucht over
één kam worden geschoren en dient geen
rekening gehouden te worden met bijzonde
re toestanden van plaats en tijd?
Zeker, wanneer in de beweging voor den
tien-uren-dag met dit alles geen rekening
werd gehouden, zou er alle reden wezen om
daar aarzelend, zelfs afwijzend tegenover te
gaan staan.
Maar zoo ligt het geval niet.
De actie, die wordt gevoerd, heeft vooral
een algemeene strekking: de aandacht te
vestigen op het feit, dat in vele bedrijven
te lang wordt gewerkt.
Te lang met het oog op de krachten van
den arbeider, op zijn persoonlijk en huise
lijk leven; te lang ook met betrekking tot
de werkelijke belangen der nijverheid.
Dit laatste niet te vergeten.
Immers tal van proeven en ervaringen
hebben bewezen, dat bij verkorting van
werktijd binnen zekere grenzen natuur
lijk niet enkel de hoeveelheid der pro
ductie weinig of niet verminderde, maar
dat daarbij gewoonlijk do qualitcit aanmer
kelijk won. En dit laatste is in onzen tijd
van. het hoogste belang. Er worden steeds
hooger eischen aan de uitvoering en afwer
king van de meeste arbeidsvoortbrengselen
gesteld, en dat is een gunstig teeken; het
bewijst, dat we meer oog krijgen voor wat
goede smaak en duurzaam gebruik, wat ge
zondheid en veiligheid eischen.
Doch hoe zal aan al deze eischen kunnen
worden voldaan, wanneer hetgeen we noo-
dig hebben, moet worden gemaakt door
menschen met vermoeide ledematen en be
neveld oog, die niet meer over hun volle
aandacht en kracht beschikken? Menschen,
wier rust te kort is om zich van de uitput
ting te versterken, en wien do tijd ontbreekt
om mee te leven het leven van onzen tijd,
om zich te ontwikkelen en te genieten van
wat natuur en kunst ons bieden?
Het is dus waarlijk in het algemeen
belang, dat op verkorting van arbeidsduur
wordt aangedrongen.
En dat daarbij juist tien uren als normale
werktijd wordt genoemd, is geen wiskundige
formule, maar een algemeene aanduiding.
Er is arbeid, waarbij de kalmte kan wor
den bewaard en genoeg afwisseling bestaat,
om desnoods langer werk te kunnen volhou
den. Maar er zijn ook bedrijven, waarin tien
uren nog te veel zijn. De praktijk wijst dat
uit en met die praktijk zal de wetgever re
kening bobben te houden.
Het ware nog beter, wanneer deze "n
het geheel niets met do zaak noodig had, als
eigen inzicht en onderling overleg den ar
beid in het rechte spoor konden brengen.
Maar zóó is het nu eenmaal niet en ook
met dezen toestand dient rekening tc wor
den gehouden.
Meen sta daarom tegenover do beweging
voor den tien-uren-dag niet wantrouwend
maar begrijpc, dat het gaat om een ernstig
volksbelang.
In Haarlem sche Alle dagjes7' in d«
„Nieuwe Haarlemsche Cou'
r an t" lezen wij
Het is een onomstootelijk feit, dat we
leven in een duren t ij d.
Dag aan dag lezen we advertentiën, waar-.'
in wordt aangekondigd, dat dit of dat le
vens- of genotmiddel wordt „opgeslagen".
De drank en de taartjesmaar ook hef
brood en het vleesch en do melk. En d
koffie en de suiker.
En elke huismoeder zal u weten te er
tellen van nog andere levensmiddelen, die
in elk huishouden onontbeerlijk zijn: aard-/
appelen, grutterswaren, enz., die in den
laatsten tijd al even onrustbarend in prijs
stijgen of gestegen zijn.
Geen wonder dan ook, dat algemeen in
arbeiderskringen de drang wordt gevoeld
naar hooger Icon. Niet om meer genotmid
delen, maar om te kunnen houden wat men
heeft, om van het peil van welstand, dat
men bereikt heeft, niet te behoeven af te
dalen.
Zeer zeker mag dit alles in aanmerking
worden gebracht en in aanmerking worden
genomen bij een verzoek om lconsverhoo-
ging-
Maar van den anderen kant mag ook niet
worden vergeten, dunkt ons, dat de „dure
tijd77 op allen drukt, op den patroon zoo
goed als op den arbeider.
En dat het dus niet aangaat, vooral niet
in de industrie en in de particuliere nijver
heidsvakken het argument van den „duren
tijd'7 altijd maar voorop te schuiven bij een
actie om loonsverhooging.
Hier is weer een voorbeeld, van 1 oe groot
belang het is, dat leiders van werklieden-
a-ctie een ruimen en veelomvattenden blik
hebben, en dat ze niet alleen en uitsluitend
naar de toestanden onder hun vakgenooten,
maar óók naar de toestanden in heel de
maatschappij zien
Over de Bern er Conventie zegt
de „Stichtsche Courant":
Reeds naar aanleiding van de desbetref
fende motie-Van der Vlugt hebben wij ons
indertijd uitgesproken als voorstanders van
de aansluiting van Nederland bij de Ber-
ner Conventie ter internationale
bescher mi n g v an het auteur s-
recht.
Bijna alle beschaafde landen zijn reeds bij
die Conventie aangesloten. Nederland ech
ter bleef nog voortgaan den buitenlandschen
schrijvers onrecht aan te doen door hun wer
ken te vertalon zonder aan de schrijvers of
aan hun uitgevers verlof te vragen.
Dit is onrecht. Een vertaling van een boek
is geen zelfstandig werk, en daarom be
hoort ook bij vertaling het recht van den
oorspronkelijtken auteur erkend te worden.
Of dit nu in het algemeen voor ons volk
voordeelig of nadeelig is, is een belangrijke
vraag, waarover men op zeer interessante
wijze pro en contra kan pleiten. Maar
de hoofdzaak is het niet.
Hoofdzaak is de vraag, wat recht is. En
dit moet daarom den doorslag geven.
Ook al kon bewezen worden (wat wij niet
gelooven), dat toetreding voor ons volk
financieel schadelijk is, dan kon uit hooger,
oogpunt die toetreding trouwen^ toch voor
deelig zijn, omdat versterking van het
rechtsbesef en internationale handhaving
van het recht voor een klein volk veel
waard is.
Het verheugt ons daarom, dat de Regee
ring voorstelt tot de Berncr Conventie too
to treden.
Terecht zegt de Regeering, dat blijkens
verschillende pers-artikelen in de laatste
jaren de toetreding ook meer voorstanders
vindt.
Na dc Octrooiwefc, die den weg opent om
het recht van den uitvinder internationaal
te beschermen, is trouwens toetreding tot
de Berner Conventie nog meer van-zelf-spre-
kend geworden.
„D e C h r.-D e m o c r a a t'7 schrijft:
Gelijk bekend is zijn nog altijd de wets
ontwerpen voor ongevallenverze
kering voor de landarbeiders, de
zeelieden en zee vis sobers aan
hangig. Laat ons hopen, dat spoedig ecnigo
maatregel voor de beide, laatstgenoemde ca-
23)
„Wat is er, Max?" vroeg de ingenieur
bezorgd. „Juffrouw Bergholm zei mei dat
ije niet wel was."
Brodonberg draaide zich langzaam om.
Toen hij zijn vriend in het gelaat zag,
kwam nog eens de smart over het verlorene
met aUe kracht over hem. Hij dwong zich
echter tot kalmte en zei rustig
„Ik had een duizeling, maar 't is al weer
beter.77
„Hoor eens, Brodenberg, daarmee kan
men hier niet spotten. Er is hier soms moe-
taskoorts en wij zullen een paar chinine-
ipoeders laten halen.7'
„Neen, neen, Pfiildner."
Max moest onwillekeurig glimlachen.
„Malaria was het in geen geval. Maar ik
hoep toch niet, dat je om mij het gezel
schap zoo vroeg hebt verlaten?"
„Zeker niet! Toen ik terugkwam, had
oom Burger het veld reeds geruimd. Berg
holm zat voor een flesch echte en was in
£iilk een geanimeerde stemming, dat ik niet
alleen zelf zeer gaarne ging, maar blij ge-
iWeest zou zijn, als ik het geheele gezelschap
Had kunnen meenemen. Maar alleen collega
•Kratz heeft mijn voorbeeld gevolgd. Ik ver
moed, dat de anderen wel niet vóór mid
dernacht zullen opbreken.77
Hij liep eenige malen de kamer op eu
Heer en bleef daarna voor zijn vriend staan.
„Ik zou graag wat in de lucht gaan,77 zei
bij.
,,Het is hier in de kamer zoo zoel. Jou
zal een wandeling ook goed doen, Broden-
berg!"
Max knikte en greep zijn hoed.
Marie Lorenzen stond beneden in de deur
en zei.
„Willen de heeren nog uitgaan? Va-der
denkt, dat er onweer komt, zwaar onweer.
Het heeft ook al een paar malen geweer-
licht.77
Zij lieten zich echter niet terughouden,
maar liepen, zonder te spreken, naast
elkaar voort.
„Ik heb vergeten je mee te deelen, dat-
ik morgen vertrek, beste Pfiildner," begon
Max eindelijk.
Zonder op te zien antwoordde de inge
nieur
„Ik vermoedde het."
Nadat zij weer een. tijdlang zwijgend had
den doorgei oopen, vroeg hij, met een eenigs-
zins vreemden klank in zijn stem:
„Brodenberg, je moet mijn vraag niet
voor onbescheiden houden. Heb je met juf
frouw von Burger gesproken?"
„Ook zonder, dat je het vroeg, zou ik het
je gezegd hebben, Pfiildner; wij hebben af
scheid van elkaar genomen.77
Zij liepen nu wel een kwartier vereer
zonder te spreken. Toen bleef Max plotse
ling staan.
„Pfaldnerbegon hij. „Niet waar, wij
zijn goede vrienden die het altijd best met
elkaar hebben kunnen vinden en tussohen
wie in de toekomst ook niets treden zal?"
„Dat verhoede God zei de ander ernstig
„Nu, Pfaldner dan zal je mij ook een
openhartige vraag niet kwalijk nemen."
„Vraag maar, Max.77
Een oogenblik aarzelde deze. Zonder om
wegen vroeg hij toen*
„Heb je mijn nicht lief, Pfiildner?7'
Het antwoord volgde niet zoo snel i ls
Max verwacht had. De ingenieur trok met
rijn stok een paar lijnen in het zand en zei
na eenig nadenken
„Het spreekt vanzelf, Brodenberg. dat ik
deze vraag rnt den mond van ieder ander
mensch zcu afwijzen, want het hart van ce.a
mensch is zijn 'eigendom. Maar jij, jij hebt
wel recht die vraag te doen. En ik zou je
cr ook eerlijk en vrij antwoord op geven,
als ik het maar kon."
„Pfaldner!'7 riep Brodenberg. Pfaldner,
hoe moet ik dat opvatten?77
„Ik denk, Max, dat je mij genoeg kent,
om te weten, dat ik niet tot de oppervlak
kige menschen behoor, die zich van een
ernstige vraag gemakkelijk afmaken. Dik
wijls heb ik gewenscht, dat ik wat luchtiger
was in mijn levensopvatting. Zie, Broden
berg, ik ben in mijn eerste huwelijk zeer
gelukkig geweest. O, zoo gelukkigToen
wij elkaar in Rome leerden kennen, was het
een halfjaar geleden, dat ik mijn Else had
begraven; maar het verlies drukte mij nog
met alle zwaarte, alsof ik haar den vori-
gen dag verloren had. Ook jij, Max, leedt
toen veel; de overeenkomst in onze ge
moedsstemming bracht ons zeker zoo spoe
dig tot elkaar. Wie mij toen gezegd had,
dat ik nog eens een vrouw zou liefhebben,
dien zou ik den rug hebben toegekeerd. En
nu kom ik hier in dit eenzame hoekje van
de wereld en er treden mij twee meisjes te
ge-moet, die mij reeds bij den eersten blik
aantrekken met een geheimzinnige kracht.
Het moet belachelijk klinken, wat ik zeg.
Misschien heb jij een gevoel van medelijden
voor mij. Hoor verder. Het eene meisje is
een zacht, ernstig kind, met een rein hart
en een diepe, schoone ziel. Geestelijk en
lichamelijk gelijkt ze op mijn E'lse.
„Antje Bergholm!'7 riep Brodenberg ver
rast.
„Zoo is liet!77 stemde Pfaldner toe.
„Waarom het te ontkennen? Morgen ga je
weg; waarschijnlijk zie je haar nooit terug
en al gebeurde dat wel, ik weet, dat mijn
geheim even veilig is bij jou als bij mij
zelf. Ja, zij is het. Maar, Brodenberg, ik
heb van het eerste" uur af, waarin ik Antje
Bergholm leerd? kennen, de in mij komen
de neiging bestreden. Geen woord, geen
gebaar heeft haar ocit verraden, wat ik
voelde. Je zult vragen: Waarom? en ik zou
je kunnen antwoorden: Omdat haar vader
mij een zeer, zeer onsympathieke persoon
lijkheid is en omdat miin betrekking mij de
grootste terughouding tegenover hem tot
plicht maakt. En toch zou ik daarmee niet
de volle waarheid zeggen. De waarheid is,
dat ik Lil li Burger zag. Sedert dien tijd is
er tweespalt in mijn hart en ik strijd tever
geefs voor klaarheid. Nu ben jij gekomen,
Max, en ik heb van je gehoord wat je naar
hier voerde. In dat uur heeft mij reeds de
bekentenis van mijn liefde op de lippen ge
legen. 7t Is mij geweest, of ik je de volle
waarheid schuldig was. Maar toen steeg het
beeld van Antje plotseling weer voor mijn
geest op. En ik zei, dat ik geen recht had
tusschen Lilli, tussohen juffrouw von Bur
ger en jou te treden. Daarom zweeg ik.77
„En nu?'7 vroeg Brodenberg zacht.
„En nu?" herhaalde de ingenieur smar
telijk zuchtend. „Ja, weet ik het zelf? Zie,
Max, van middag heb ik als in een droom
geleefd. Je kent de betoovering die zij... die
haar nabijheid kan uitoefenen, In haar
oogen te zien^ haar stem te hooren... Ot
Max, vriend, vergeef mij, ik doe je leed,'7
Brodenberg schudde ernstig het hoofd.
„Het doet geen leed meer, Pfaldner."
De andere vervolgde:
„Het was mij of ik alles om mij heen
moest vergeten; alles, alles! Ik leefde voor
het oogenblik in 7t gevoel van een onver
wacht geluk. Want, Brodenberg, nu je zelf
zegt: en God geve, dat 7t de waarheid s
het doet geen leed meer, nu mag ik jo
ook bekennen, dat het mij scheen of mijn
gevoelens weerklank vonden in haar hart.
O, ik was zoo gelukkigHet was zulk een
schoone droom."
„En waarom een droom?'7 vroeg Max
zacht, toen zijn vriend zweeg.
„Het is een droom geweest! Je weet, dat
ik weggeroepen werd. En terwijl ik in mijn
bureau zat en een bericht uitwerkte, zoo
werktuiglijk als ik misschien nog nooit in
mijn leven eenig dienstwerk heb gedaan
toen kwamen bedenkingen ..7'
Hij brak plotseling af en zei op een
toon, die alle verdere opheldering uitsloot:
„We zullen naar buis gaan, Max !77
Bij Brodenberg kwam dc gedachte op,
Pfaldner mededeeling te deen van wat LillV
had gezegd. Maar hij verwierp de gedacht©
even snel als ze opgekomen was. Hij had
geen recht, het geheim van de trotsche
meisjesziel te verraden; vooral niet na de
laatste woorden van zijn vriend.
De donkere wolk, die zoo lang aan den
horizon had gedreigd, was al hooger en
hooger gestegen. Nu en dan viel een enkele
regendroppel en dof rolde de eer"!-© on
weersslag. Nog eenige minuten en het wa
ter viel in stroomen neer.
(Wordt vervolgd A