No» EËIBSCM Woensdag: "7 September. Tweede Blad, Anno 3,910, PERSOVERZICHT. FEUILLETON. E@n zware strijd. „H et Vaderland" schreef over het ontwerp omtrent de kustverdedi ging: Er kan ternauwernood misverstand héer- echen over de vraag, tegen wien onzer nabu ren het wetsontwerp tot instelling van een fonds van veertig millioen voor de kustver dediging ons bedoelt te wapenen. Het zou struisvogelpolitiek wezen, zich in dit op zicht van den domme te houden. Versterkingen van onze kust zijn nu een maal bestemd ons een vijand van het ÜjE te houden, die uit zee, en niet een, die over land komt. En aangezien de oorlogsvraag zich voor ons verbindt aan een botsing tus- 6chen Engeland en Duitschland, ligt het voor de hand, dat Engeland bedoeld is. Aan de mogelijkheid, dat Duitschland, met zijn sterke garnizoenen langs onze Oostkust, van waar uit het binnen enkele uren na de oorlogsverklaring ons land met (zijn troepen kan overstroomen, de voorkeur zou geven aan een aanval van de zeezijde, waarvoor het, behalve het doorstaan van de kwade kansen eener zeereis, nog bovendien eerst de Engelsche vloot zou hebben te ver slaan, aan zulk een mogelijkheid behoeft tiiet gedacht to worden. Het credo quia absurdum7' is bij een zoo nuchtere kwestie als het bepalen der mogelijkheid van een Europeeschen oorlog niet van toepassing. Ook indien men de waarschijnlijkheid van het bestaan van den veel besproken brief van keizer Wilhelm geheel buiten beschou wing laat (iets, waartoe wij voor het oogen- blik gaarne geneigd zijn, omdat deze kwes tie er zoozeer op berekend is, de hartstoch ten in ons goede landje gaande te maken), dan nog blijkt uit het opwerpen van de vraag op zichzelf reeds, dat ook ons volk het aldus gevoelt. Een dergelijk dreigement toch i6 slechts aannemelijk, indien men het ingegeven denkt door al of niet gegron de vrees van Duitsohland voor een coup de main van Engeland tegen onze kust. De Noord zee-entente, waarvan wij het goede ofschoon men in dit opzicht niet overdrijven moet geenszins over het hoofd wenschen te zien, heeft, hoewel zij er op berekend was, gerustheid te geven, er feitelijk slechts toe medegewerkt om het denkbeeld eener Engelsche invasie, meer op den voorgrond te brengen. Immers de mogelijkheid van een Engelsch- Duitsêhen oorlog is voortdurend schering en inslag geweest van de debatten en de gedachtenwisseling in de pers over, na en naar aanleiding van dat verdrag. Alles, wat daarover gedacht en gespro ken is, is ons opgediend met sauce la guerre Anglo-Allcmande. Nimmer is die kwestie zóózeer aan de orde geweest als na het aangaan van die overeenkomst. De inhoud van het verdrag, gaf daartoe alle aanleiding. Het is langen, tijd. een puzzle geweest, naar welks oplossing Ka merleden en publicisten om strijd zochten. En slechts bij stukjes en beetjes is men achter den waren aard vaD die overeen komst kunnen geraken. ,,Het Vaderland'7 brengt nog eens enkele ïleelen uit de beraadslagingen over de Noordzee-entente in Herinnering, en besluit 'dan aldus: Uit dit alles blijkt, voor zoover het nog biet duidelijk genoeg was dat Duitsch land er belang bij heeft onze kusten ver sterkt te zien, en onze Oostgrenzen open te houden. Uit gegronde vrees voor een inval van Engeland 1 Of uit de zeer verklaarbare neiging om 'zoo mogelijk te bewerken, dat ons stelsel van verdediging, tot nu toe, om in de taal Her militaire manoeuvres te spreken, in Hoofdzaak gericht tegen „een uit het Oos- 'ten binnendringenden vijand", mee" dan tot 'dusverre het front zal keeren tegen een 'eventueel uit het Westen komenden bela ger? Deze vragen mogen wij beid© beantwoord 'achten, indien wij het antwoord geven op ide vraag, of er inderdaad gegronde reden bestaat om te vreezen, dat Engeland, inge val van een oorlog met Duitschland, ziju tegenstander zal trachten aan te tasten via Nederland. Verder wijst het blad op te groote on waarschijnlijkheid van een aanval van En geland op onze kust. Het haalt verschillen- de autoriteiten aam en wijst o.a op de conclusies van den tweeden brief over rnari- nebeheer van den oud-minister Cohen Stuart: Zij zijn uitermate is staat het spook van Engelschen inval te doen verbleeken. Oocupatie van een Nederlandsche haven door Engeland tot aanvulling van voorra den of voor herstellingen aoht hij onwaar schijnlijk, omdat Engelands eigen havens zoo nabij zijn. Overbrenging van den zee strijd naar onze territoriale wateren is met het oog op de ondiepten langs onzo kust evenmin te verwachten. Aan het bezetten van een haven, om als operatiebasis te die nen, heeft Engeland niets, zoolang aan te nemen is, dat dit niet gelukken zou zonder een strijd, waarbij de verdedigingswerken natuurlijk niet intact in 's vijands handen zouden vallen; bovendien zou zulk een ha ven voor Engelands vloot een Sedan kun nen worden. Ook ten einde het openblijven van Duitschlands Rijnhavens te beletten, heeft Engeland niet nocdig onze kustplaat sen te bezetten; voor dat doel staan andere, eenvoudiger middelen ten dienste. En een landing van Engeland om via ons land te gen Duitschland te opereer en? Hoewel onze geheele kustj van Den Helder tot den Hoek- van-Hoiland, .onder zekere voorwaarden van weersgesteldheid landing toelaat, is natuur lijk de beschikking over een of meerdere havens daarbij van groot belang. Toch is het vermeesteren daarvan nog slechts het begin der operatie. Alle hinderpalen, die onzo levende strijdkrachten, gesteund door natuurlijke en kunstmatige hulpmiddelen, tegen den opmarsch van de kust tot aan de grens kunnen opwerpen, zijn dan nog te overwinnen. Deze voorstelling, welko grcotendeels overeenkomt met die van kolonel Von B:e- berstein, leidt den schrijver dan ook tot de conclusie, die het slot is van vele betoogen over ons defensie vraagstuk, n.1. „dat het voornamelijk van de geheele inrichting van ons verdedrgingsstelscl en daarbij op de eerste plaats van de sterkte en deugdelijk heid onzer levende strijdkrachten zal afhan gen, of pogingen om met een op de Noord zeekust gelande legermacht tegen den Oos telijken nabuur te ageeren, zullen worden ondernomen. Deze slotsom trekt ons meer aan, dan de uitnoodiging om een fonds van veertig mil lioen te vormen voor onze kustverdediging, vooral wegens de 25 millioen voor kustfor- ten, die, aangenomen zelfs de mogelijkheid eener Engelsche landing, deze volstrekt niet zouden kunnen beletten, indien die onder noming slechts wordt gericht op een ge deelte van de kust, dat buiten het rayon van het geschut der forten valt; iets, waarvoor de aanvaller natuurlijk wél zorg dragen zal. Zonder op de te nemen beslissing vooruit te loopen, willen wij dan ook nu reeds ver klaren, dat wij, wat de kustverdediging be treft, meer gevoelen voor een goede torpe- dovloot, gepaard met een uitgebreid stelsel van mijnversperringen, en, wat de verde diging te land betreft-, voor verbetering van onze levende strijdkrachten, die dit voor hebben om het doode vestingmateriaal, dat zij zoowel tegen een uit het Westen als te gen een uit het Oosten komenden vijand voortreffelijk te gebruiken zullen zijn. Of onze Oostelijke naburen liever de door de Regeering voorgestelde oplossing wen schen, is iets, waarmede wij bij de verde diging van onzen nationalen grond geen re kening hebben te houden, ja, dat veeleer in staat is om ons tot groote omzichtigheid te genover het voorstel te stemmen. In „De Gids'7 van September vangt C'(olenbrander) zijn buiteniandsch overzicht aan zegt ,,D e Nieuwe Courant" met een ontboezeming, die als w a a r- sch'uwing aan de Liberale-Unie-pers haar waarde heeft, maar waarvan de krasse toon door de beschouwingen, tot nog toe door die pers aan het Regeeringsont- werp betreffende de kustverdedi- ging gewijd, naar ons voorkomt niet ge heel wordt gerechtvaardigd. De heer C. schrijft: Het heet, dat het kustverdedigings-bnt- werp van liberale zijde krachtige bestrijding zal vinden. Er wordt althans in een deel der Unie-pers stemming tegen gemaakt. De wijze waarop is hoogst onsympathiek". Wil men het ontwerp bestrijden, men doe het op zakelijke gronden en op zakelijke wijze. Meent men van de aangelegenheid beter studie te hebben gemaakt dan de Re geering of haar adviseurs; meent men^ dat óf de bestaande weermiddelen voldoen de zijn en voldoende blijven ook tegen nóg zoo verbeterde aanvalsmiddelen, óf dat voor de genoemde som niets, wat op een behoor lijke kustverdediging gelijkt, te verkrijgen is, óf dat het hoogste nationaal belang in 'eigen oogen reeds zoo gedeprecieerd is, dat het geen vijftig millioen meer waard is, men hebbe het fatsoen en de goede trouw, met opgaaf van redenen voor die meening uit te komen. Dan kan overweging van geopperd bezwaar, en beslissing na óverweging, vol gen. Wat evenwel niet geoorloofd is, wat een domheid heeten moet, zoo het zonder erg, een schande, zoo het om tactische rede nen geschiedt, is het rondkramen, eefl maajid na de oneervolle begrafenis der zaak-Van Heeckeren, van den armzaligen canard der buitenlandsche inmenging. Die ganscbe zaak in een ernstig debat zelfs te noemen is alleen mogelijk, wanneer men met de stukken op tafel kan en durft- komen. Dat de landerigste koffiehuispraat, die in deze ganscbe aangelegenheid nog ver kocht is, thans vernomen werd in organen, die de leiding van de talrijkste groep der linkerzijde zeer na staan, is gewis voor me nigeen, die zich mede links weet, een reden tct diepe schaamte en ergernis. De heeren mogen zich wel bedenken eer zij in de licht vaardige wijze, waarop zij het debat over deze zaak, men mag niet zeggen hebben trachten in te leiden, maar van'te voren op zijpaden te doen vefloopen, voortvaren. Het geduld van den Nederlandschen burger tegenover zijn politiciens is groot, maar niet onuitputtelijk. Wij hebben hier te doen mee een hoogst ernstige zaak, en die er een spelletje van maakt, zal de straf aan den politieken liive ondervinden. Weet men in sommige kringen waarlijk niet, dat de vrijzinnigen partijleiding bij vele onverdacht vrijzinnigen niet veel sympathie meer heeft te verliezen? De toespelingen op buitenlandsche inmen ging zijn hierom zoo onnoozel, wijl het klaar als de dag is, dat wie niet op zulke inmenging gesteld is, over middelen be schikken moet ze af te kimnen wijzen. Als de mogelijkheid van buitenlandschen druk en buitenlandschen dwang niet bestond, zou niemand zich over het ganscbe vraagstuk warm behoeven te makeij, zou het vraag stuk er eenvoudig niet zijn. De Regeering wil den eenig bruikbaren weg op om de mogelijkheid, dat dergelijke pressie eenmaal zal uitgeoefend worden, te verkleinen. En. nu bazelt men, dat haar actie zelf alleen het gevolg van inmenging zou kunnen zijn.! En men doet het in termen, die de jammer- iijkste onkunde omtrent wat er op interna tionaal gebied wezenlijk te koop is, telkens weer verraden. Ongelukkig land, dat aan zulke leidslie den is overgeleverd. Leidslieden? Och, zij kabaleeren maar wattoen zij zelf de meer derheid hadden, hebben zij nimmer den moed gehad openlijk naar hun thans ver kondigde inzichten te handelen. Zij het- mis schien minder afdoende dan de tegenwoor dige Regeering, ook zij hebben op hun beurt maatregelen genomen, die alleen te billij ken zijn in de onderstelling, dat de verdedi ging van Nederland geen hopelooze zaak is cn het nimmer worden mag. Hun geweten schijnt evenwel toe te laten als opposanten een geloof te ondermijnen, dat zij zelf niet zouden kunnen ontberen, zoodra z ij weder verantwoordelijk mochten zijn. Het bekom© hun zooals zü het verdienen. Wie eerlijk denkt en eerlijk voelt, en dat is de grooce meerderheid van ons volk, zal zich afwen den van een kabaal, dat de achting voor zichzelf toont te hebben verloren. „H et Vaderland" het voornaamste der ,,Unie"-bladen, drijft met die „waar schuwing" den spot. Het is alsof iemand bij zijn kraag wordt go pakt en afgeranseld tot straf ~voor iets, wat hij niet gedaan heeft: Je bent wel onschuldig, maar voor lt geval, dat je het ooit zoudt willep doen, kam dit pak slaag preventief werken 1 ,tH etVaderland" meent echter, dat de „G i d s"-schrij ver veel meer indruk zou maken, als men wist welk blad en welke uit latingen hij op het oog had. Aan „Het Vaderland" is zoodanig Unie-blad niet bekend. Maar mocht al een enkel tot de Unie-richting behoorend orgaan zich aldus hebben uitgelaten, dan gaat het toch niet. aan op deze wijze te generaliseeren. Dat tast den goeden naam der andere bladen aan. In een driestar over den tie n-u r i g e n arbeidsdag zegt „Het C e n- t r u m" Alom in den lande is een beweging gaan de voor den tien-urigen arbeidsdag. Een beweging, die door velen ook onder ons met eenige bevreemding wordt gadege slagen. Moet dan in alle bedrijven, vraagt men, ©venlang worden gewerkt? Dient geen onderscheid te worden gemaakt tussohen de voortdurende inspanning van geest of lichaam, die de letterzetter en glasblazer on dergaat-, en het kalme voort-doen van den tuinman of schippersknecht? Moet dan al les naar den aard van Pruisische tucht over één kam worden geschoren en dient geen rekening gehouden te worden met bijzonde re toestanden van plaats en tijd? Zeker, wanneer in de beweging voor den tien-uren-dag met dit alles geen rekening werd gehouden, zou er alle reden wezen om daar aarzelend, zelfs afwijzend tegenover te gaan staan. Maar zoo ligt het geval niet. De actie, die wordt gevoerd, heeft vooral een algemeene strekking: de aandacht te vestigen op het feit, dat in vele bedrijven te lang wordt gewerkt. Te lang met het oog op de krachten van den arbeider, op zijn persoonlijk en huise lijk leven; te lang ook met betrekking tot de werkelijke belangen der nijverheid. Dit laatste niet te vergeten. Immers tal van proeven en ervaringen hebben bewezen, dat bij verkorting van werktijd binnen zekere grenzen natuur lijk niet enkel de hoeveelheid der pro ductie weinig of niet verminderde, maar dat daarbij gewoonlijk do qualitcit aanmer kelijk won. En dit laatste is in onzen tijd van. het hoogste belang. Er worden steeds hooger eischen aan de uitvoering en afwer king van de meeste arbeidsvoortbrengselen gesteld, en dat is een gunstig teeken; het bewijst, dat we meer oog krijgen voor wat goede smaak en duurzaam gebruik, wat ge zondheid en veiligheid eischen. Doch hoe zal aan al deze eischen kunnen worden voldaan, wanneer hetgeen we noo- dig hebben, moet worden gemaakt door menschen met vermoeide ledematen en be neveld oog, die niet meer over hun volle aandacht en kracht beschikken? Menschen, wier rust te kort is om zich van de uitput ting te versterken, en wien do tijd ontbreekt om mee te leven het leven van onzen tijd, om zich te ontwikkelen en te genieten van wat natuur en kunst ons bieden? Het is dus waarlijk in het algemeen belang, dat op verkorting van arbeidsduur wordt aangedrongen. En dat daarbij juist tien uren als normale werktijd wordt genoemd, is geen wiskundige formule, maar een algemeene aanduiding. Er is arbeid, waarbij de kalmte kan wor den bewaard en genoeg afwisseling bestaat, om desnoods langer werk te kunnen volhou den. Maar er zijn ook bedrijven, waarin tien uren nog te veel zijn. De praktijk wijst dat uit en met die praktijk zal de wetgever re kening bobben te houden. Het ware nog beter, wanneer deze "n het geheel niets met do zaak noodig had, als eigen inzicht en onderling overleg den ar beid in het rechte spoor konden brengen. Maar zóó is het nu eenmaal niet en ook met dezen toestand dient rekening tc wor den gehouden. Meen sta daarom tegenover do beweging voor den tien-uren-dag niet wantrouwend maar begrijpc, dat het gaat om een ernstig volksbelang. In Haarlem sche Alle dagjes7' in d« „Nieuwe Haarlemsche Cou' r an t" lezen wij Het is een onomstootelijk feit, dat we leven in een duren t ij d. Dag aan dag lezen we advertentiën, waar-.' in wordt aangekondigd, dat dit of dat le vens- of genotmiddel wordt „opgeslagen". De drank en de taartjesmaar ook hef brood en het vleesch en do melk. En d koffie en de suiker. En elke huismoeder zal u weten te er tellen van nog andere levensmiddelen, die in elk huishouden onontbeerlijk zijn: aard-/ appelen, grutterswaren, enz., die in den laatsten tijd al even onrustbarend in prijs stijgen of gestegen zijn. Geen wonder dan ook, dat algemeen in arbeiderskringen de drang wordt gevoeld naar hooger Icon. Niet om meer genotmid delen, maar om te kunnen houden wat men heeft, om van het peil van welstand, dat men bereikt heeft, niet te behoeven af te dalen. Zeer zeker mag dit alles in aanmerking worden gebracht en in aanmerking worden genomen bij een verzoek om lconsverhoo- ging- Maar van den anderen kant mag ook niet worden vergeten, dunkt ons, dat de „dure tijd77 op allen drukt, op den patroon zoo goed als op den arbeider. En dat het dus niet aangaat, vooral niet in de industrie en in de particuliere nijver heidsvakken het argument van den „duren tijd'7 altijd maar voorop te schuiven bij een actie om loonsverhooging. Hier is weer een voorbeeld, van 1 oe groot belang het is, dat leiders van werklieden- a-ctie een ruimen en veelomvattenden blik hebben, en dat ze niet alleen en uitsluitend naar de toestanden onder hun vakgenooten, maar óók naar de toestanden in heel de maatschappij zien Over de Bern er Conventie zegt de „Stichtsche Courant": Reeds naar aanleiding van de desbetref fende motie-Van der Vlugt hebben wij ons indertijd uitgesproken als voorstanders van de aansluiting van Nederland bij de Ber- ner Conventie ter internationale bescher mi n g v an het auteur s- recht. Bijna alle beschaafde landen zijn reeds bij die Conventie aangesloten. Nederland ech ter bleef nog voortgaan den buitenlandschen schrijvers onrecht aan te doen door hun wer ken te vertalon zonder aan de schrijvers of aan hun uitgevers verlof te vragen. Dit is onrecht. Een vertaling van een boek is geen zelfstandig werk, en daarom be hoort ook bij vertaling het recht van den oorspronkelijtken auteur erkend te worden. Of dit nu in het algemeen voor ons volk voordeelig of nadeelig is, is een belangrijke vraag, waarover men op zeer interessante wijze pro en contra kan pleiten. Maar de hoofdzaak is het niet. Hoofdzaak is de vraag, wat recht is. En dit moet daarom den doorslag geven. Ook al kon bewezen worden (wat wij niet gelooven), dat toetreding voor ons volk financieel schadelijk is, dan kon uit hooger, oogpunt die toetreding trouwen^ toch voor deelig zijn, omdat versterking van het rechtsbesef en internationale handhaving van het recht voor een klein volk veel waard is. Het verheugt ons daarom, dat de Regee ring voorstelt tot de Berncr Conventie too to treden. Terecht zegt de Regeering, dat blijkens verschillende pers-artikelen in de laatste jaren de toetreding ook meer voorstanders vindt. Na dc Octrooiwefc, die den weg opent om het recht van den uitvinder internationaal te beschermen, is trouwens toetreding tot de Berner Conventie nog meer van-zelf-spre- kend geworden. „D e C h r.-D e m o c r a a t'7 schrijft: Gelijk bekend is zijn nog altijd de wets ontwerpen voor ongevallenverze kering voor de landarbeiders, de zeelieden en zee vis sobers aan hangig. Laat ons hopen, dat spoedig ecnigo maatregel voor de beide, laatstgenoemde ca- 23) „Wat is er, Max?" vroeg de ingenieur bezorgd. „Juffrouw Bergholm zei mei dat ije niet wel was." Brodonberg draaide zich langzaam om. Toen hij zijn vriend in het gelaat zag, kwam nog eens de smart over het verlorene met aUe kracht over hem. Hij dwong zich echter tot kalmte en zei rustig „Ik had een duizeling, maar 't is al weer beter.77 „Hoor eens, Brodenberg, daarmee kan men hier niet spotten. Er is hier soms moe- taskoorts en wij zullen een paar chinine- ipoeders laten halen.7' „Neen, neen, Pfiildner." Max moest onwillekeurig glimlachen. „Malaria was het in geen geval. Maar ik hoep toch niet, dat je om mij het gezel schap zoo vroeg hebt verlaten?" „Zeker niet! Toen ik terugkwam, had oom Burger het veld reeds geruimd. Berg holm zat voor een flesch echte en was in £iilk een geanimeerde stemming, dat ik niet alleen zelf zeer gaarne ging, maar blij ge- iWeest zou zijn, als ik het geheele gezelschap Had kunnen meenemen. Maar alleen collega •Kratz heeft mijn voorbeeld gevolgd. Ik ver moed, dat de anderen wel niet vóór mid dernacht zullen opbreken.77 Hij liep eenige malen de kamer op eu Heer en bleef daarna voor zijn vriend staan. „Ik zou graag wat in de lucht gaan,77 zei bij. ,,Het is hier in de kamer zoo zoel. Jou zal een wandeling ook goed doen, Broden- berg!" Max knikte en greep zijn hoed. Marie Lorenzen stond beneden in de deur en zei. „Willen de heeren nog uitgaan? Va-der denkt, dat er onweer komt, zwaar onweer. Het heeft ook al een paar malen geweer- licht.77 Zij lieten zich echter niet terughouden, maar liepen, zonder te spreken, naast elkaar voort. „Ik heb vergeten je mee te deelen, dat- ik morgen vertrek, beste Pfiildner," begon Max eindelijk. Zonder op te zien antwoordde de inge nieur „Ik vermoedde het." Nadat zij weer een. tijdlang zwijgend had den doorgei oopen, vroeg hij, met een eenigs- zins vreemden klank in zijn stem: „Brodenberg, je moet mijn vraag niet voor onbescheiden houden. Heb je met juf frouw von Burger gesproken?" „Ook zonder, dat je het vroeg, zou ik het je gezegd hebben, Pfiildner; wij hebben af scheid van elkaar genomen.77 Zij liepen nu wel een kwartier vereer zonder te spreken. Toen bleef Max plotse ling staan. „Pfaldnerbegon hij. „Niet waar, wij zijn goede vrienden die het altijd best met elkaar hebben kunnen vinden en tussohen wie in de toekomst ook niets treden zal?" „Dat verhoede God zei de ander ernstig „Nu, Pfaldner dan zal je mij ook een openhartige vraag niet kwalijk nemen." „Vraag maar, Max.77 Een oogenblik aarzelde deze. Zonder om wegen vroeg hij toen* „Heb je mijn nicht lief, Pfiildner?7' Het antwoord volgde niet zoo snel i ls Max verwacht had. De ingenieur trok met rijn stok een paar lijnen in het zand en zei na eenig nadenken „Het spreekt vanzelf, Brodenberg. dat ik deze vraag rnt den mond van ieder ander mensch zcu afwijzen, want het hart van ce.a mensch is zijn 'eigendom. Maar jij, jij hebt wel recht die vraag te doen. En ik zou je cr ook eerlijk en vrij antwoord op geven, als ik het maar kon." „Pfaldner!'7 riep Brodenberg. Pfaldner, hoe moet ik dat opvatten?77 „Ik denk, Max, dat je mij genoeg kent, om te weten, dat ik niet tot de oppervlak kige menschen behoor, die zich van een ernstige vraag gemakkelijk afmaken. Dik wijls heb ik gewenscht, dat ik wat luchtiger was in mijn levensopvatting. Zie, Broden berg, ik ben in mijn eerste huwelijk zeer gelukkig geweest. O, zoo gelukkigToen wij elkaar in Rome leerden kennen, was het een halfjaar geleden, dat ik mijn Else had begraven; maar het verlies drukte mij nog met alle zwaarte, alsof ik haar den vori- gen dag verloren had. Ook jij, Max, leedt toen veel; de overeenkomst in onze ge moedsstemming bracht ons zeker zoo spoe dig tot elkaar. Wie mij toen gezegd had, dat ik nog eens een vrouw zou liefhebben, dien zou ik den rug hebben toegekeerd. En nu kom ik hier in dit eenzame hoekje van de wereld en er treden mij twee meisjes te ge-moet, die mij reeds bij den eersten blik aantrekken met een geheimzinnige kracht. Het moet belachelijk klinken, wat ik zeg. Misschien heb jij een gevoel van medelijden voor mij. Hoor verder. Het eene meisje is een zacht, ernstig kind, met een rein hart en een diepe, schoone ziel. Geestelijk en lichamelijk gelijkt ze op mijn E'lse. „Antje Bergholm!'7 riep Brodenberg ver rast. „Zoo is liet!77 stemde Pfaldner toe. „Waarom het te ontkennen? Morgen ga je weg; waarschijnlijk zie je haar nooit terug en al gebeurde dat wel, ik weet, dat mijn geheim even veilig is bij jou als bij mij zelf. Ja, zij is het. Maar, Brodenberg, ik heb van het eerste" uur af, waarin ik Antje Bergholm leerd? kennen, de in mij komen de neiging bestreden. Geen woord, geen gebaar heeft haar ocit verraden, wat ik voelde. Je zult vragen: Waarom? en ik zou je kunnen antwoorden: Omdat haar vader mij een zeer, zeer onsympathieke persoon lijkheid is en omdat miin betrekking mij de grootste terughouding tegenover hem tot plicht maakt. En toch zou ik daarmee niet de volle waarheid zeggen. De waarheid is, dat ik Lil li Burger zag. Sedert dien tijd is er tweespalt in mijn hart en ik strijd tever geefs voor klaarheid. Nu ben jij gekomen, Max, en ik heb van je gehoord wat je naar hier voerde. In dat uur heeft mij reeds de bekentenis van mijn liefde op de lippen ge legen. 7t Is mij geweest, of ik je de volle waarheid schuldig was. Maar toen steeg het beeld van Antje plotseling weer voor mijn geest op. En ik zei, dat ik geen recht had tusschen Lilli, tussohen juffrouw von Bur ger en jou te treden. Daarom zweeg ik.77 „En nu?'7 vroeg Brodenberg zacht. „En nu?" herhaalde de ingenieur smar telijk zuchtend. „Ja, weet ik het zelf? Zie, Max, van middag heb ik als in een droom geleefd. Je kent de betoovering die zij... die haar nabijheid kan uitoefenen, In haar oogen te zien^ haar stem te hooren... Ot Max, vriend, vergeef mij, ik doe je leed,'7 Brodenberg schudde ernstig het hoofd. „Het doet geen leed meer, Pfaldner." De andere vervolgde: „Het was mij of ik alles om mij heen moest vergeten; alles, alles! Ik leefde voor het oogenblik in 7t gevoel van een onver wacht geluk. Want, Brodenberg, nu je zelf zegt: en God geve, dat 7t de waarheid s het doet geen leed meer, nu mag ik jo ook bekennen, dat het mij scheen of mijn gevoelens weerklank vonden in haar hart. O, ik was zoo gelukkigHet was zulk een schoone droom." „En waarom een droom?'7 vroeg Max zacht, toen zijn vriend zweeg. „Het is een droom geweest! Je weet, dat ik weggeroepen werd. En terwijl ik in mijn bureau zat en een bericht uitwerkte, zoo werktuiglijk als ik misschien nog nooit in mijn leven eenig dienstwerk heb gedaan toen kwamen bedenkingen ..7' Hij brak plotseling af en zei op een toon, die alle verdere opheldering uitsloot: „We zullen naar buis gaan, Max !77 Bij Brodenberg kwam dc gedachte op, Pfaldner mededeeling te deen van wat LillV had gezegd. Maar hij verwierp de gedacht© even snel als ze opgekomen was. Hij had geen recht, het geheim van de trotsche meisjesziel te verraden; vooral niet na de laatste woorden van zijn vriend. De donkere wolk, die zoo lang aan den horizon had gedreigd, was al hooger en hooger gestegen. Nu en dan viel een enkele regendroppel en dof rolde de eer"!-© on weersslag. Nog eenige minuten en het wa ter viel in stroomen neer. (Wordt vervolgd A

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5