Een kopje thee. OOM JAN. Van twee zangers. r „Kijkt een kinderen, wat daar voor jullie !s gekomen I" riep moeder haar beiden meis jes toe en ze wuifde met een brief waarvan ie enveloppe al opengebroken was. „Wat dan, moeke!" vroegen beiden nieuwsgierig. „Een invitatie vooz een gekostumeerd kinderbal Kleine Bethie klapte dadelijk verrukt ih de handjes. Maar Elsie schudde treurig het hoofd. „Nu, daar kunnen wij immers toch niet heen gaan, moedertje!" Want Elsie wist wel, dat het heel anders was dan toen vad.-r nog leefde, dat zij het heel wat» zuiniger moesten aanleggen nu en dus durfde ze ook niet denken, dat daar nu iets van komen zou, van dat heerlijke feest. Maar toch, aan moeders gezicht te oordeelen, was het nog niet zoo héél on waarschijnlijk toch'. „Ik zal jullie eens vertellen kinderen," begon moeder. „Toen ik van oohtend Oma haar kopje thee boven bracht, hebben wij ie zaak nog eens bepraat en tegelijk groot moeders groote kleerkast nog eens nageke- Ken en daar ontdekten wij nog een paar hee- !e mooie Japansche shawls, een mooie lichte roseachtige en een kleinere, vuurroode." „Maar we kunnen toch niet in een shawl gaan!" riep Elsie. „Dat zul je eens zien, meisje!" En waarlijk, moeder maakte nog een paar allerliefste Japanneesjes van haar dochtertjes, met behulp van die shawls. En toen Oma jarig was kreeg zij een portretje van de beide zusjes, in Kaar Japansch kostuum, met een Japansch lijstje er om heen en elk met een kopje thee in de hand. Én daar onder op had moeder dan ook es- achreven. „Een kopje thee." 's Morgens brachten de kinderen dat bij grootmoeder aan bed en die zei, erg ver- neugd dat ze neg nooit zoo'n smakelijk kopje thee had gehad. Dat ze het maar aan den wand zou hangen, dan kon ze er altijd eens een slokje van nemen, als ze er ergen lust in had. Iets over couranten. In België spreekt men niet van courant, maar altijd van een „gazette". En weet je waar dat woord vandaan komt! Van het Italiaansche gazeta en dit is eigenlijk de naam van een klein geldstukje. Je moet dan weten, dat de machtige handelsrepu bliek Venetië op het eind der 16e eeuw, in oorlog was met de Turken en om nu den in woners zoo. spoedig mogelijk op de hoogte te brengen van den staat van zaken, liet men kleine berichten drukken dié dan door ieder voor een gazeta gekocht konden worden. Van dit gazeta kwam het woord gazette waaronder vele dagbladen in andere landen bekend zijn. Iedereen op het dorp noemde den ouden heer Klatte „Oom Jan." Alle kinderen kwa men altijd vroolijk op hem toeloopen, sta ken hem de handjes toe en kregen een even vriendelijken, gullen groet terug. Dik wijls haalde hij ook nog wat uit éèn van 1 zijn diepe zakken te voorschijn dat den kleinen best beviel: een paar eikels, een wilde kastanje, eon schelp, een plaatje, een lucifer, ja wat niet al. Als het maar van „Oom Jan" kwam, dan waren ze er altijd even zeer mee ingenomen en juichend lie pen ze dan naar huis, om daar hun gave te toonen. 's Wintersavonds had hij dik wijls een heele groep klecn goedje om zich heen die aan zijn lippen hingen4 want vertellen dat die „Oom Jan" kon, zóó heb je het nog nooit gehoord I Neen, dat gaat nog verre boven een verhaaltje lezen En weet je nu hoe het komt dat „Oom Jan" zooveel van kinderen houdt en ze zoo graag om zich heen verzamelt] Hij had zelf een allerliefst dochtertje gehad, maar dit was op liaar achtste jaar aan een besmettelijke keelziekte gestorven en diezelfde ziekte had toen ook zijn vrouw aangetast en die was ook heengegaan. Maar toen was „Oom Jan" nog jong, of tenminste in de kracht van zijn leven. Hij was zeeofficier en was op den tijdr dat oie ramp zijn huisgezin trof, net weer in het land met verlof. Na al die narigheid had hij echer niet langer willen wonen op de plaats, waar alles hem aan zijn lieve vrouw en zijn aardig vroolijk Klaartje herinnerde en hij had ontslag genomen uit den dienst en was zich op het dorp gaan vestigen, waar hij zich steeds meer tot de jeugd had aangetrokken gevoeld en waar hij dan ook algemeen bekend stond als „Oom Jan" Toen hij dan ook stierf liet hij zijn vermogen na aam „het Kinderhuis," en daar wordt de verjaardag van den goeden man nog altijd herdacht en op dien avond worden er altijd varhalen verteld die enkele grooteren onder de toehoorders hebben opgeteekend. Toen „Oom Jan" pas zijn zwaar verlies had ge leden, dacht hij dat hij nu eigenlijk ook voor niets meer op de wereld was, dat niemand hem meer noodig had en dat hij een onnut lid der maatschappij zou zijn in zijn verder leven, maar ik geloof dat wel honderd kindermondjes dat nü nog anders zouden getuigen en niet alleen onze klei nen heeft „Oom Jan" zoo veel goed gedaan, ook tal van groote mensdhen, die hij den weg wees om zich nog nuttig te maken, al waren zij ook nog zoo eenzaam en ver laten in hun huiselijk leven 1 Sibylle was altijd aan het zingen en ieder een hoorde graag den klank van haar stem,. Het was net als van een luidend klokje ea op school gaf zij dan ook altdjd den toon aan en ook zong ze mee in het kerkkoor. De; menschen voorspelden haar over het geheej dat zij nog eens een groote zangeres zou worden en dat hoopte zij dan ook. Maar op een goeden dag werd ons meisje ziek ea toen zweeg haar stemmetje voor weken lang. Wat leek het. vreemd in huis. Het was net» of het niet hetzelfde, huis was4 en op schooi ook zongen de kinderen lang niet zoo lustig en met de gewone opgewektheid. Zelfs.Erio die anders met broederlijke onbeleefdheid wel eens had gevraagd, of zijn zuster nu maar liever wou ophouden, had nu wel een lief ding gegeven, als hij haar stemmetje nog eens had hooren trillen. Toen ze al weer aan de beterhand was, vierde ons meisje haar tienden verjaardag, en ze kreeg ^en heeleboel presentjes ter eere van die gelegenheid. Vooral een aardig haren beertje, dat ze had gekregen van moe der, viel erg in haar smaak, maar waar ze nog het meest mee ingenomen was, dat was Eric's presentje. Het was een jong© leeuwe rik, dien hijzelf gevangen had en haar gege ven in een koperen kooi. Zo kon uren lang met hem bezig zijn, cm hem tam te maken en liet hem dan een stuk suiker uit haar hand pikken. Maar tot aller grooten spij* liet de vogel geen toontje van zich hooren. En op een goeden dag, toen Sibylle voor het open raam zat, hoorde ze haar broertje tegen moeder zeggen: Waarom zou die vo gel toch niet willen zingen, Moeder]" „Omdat hem het hartje gebroken is vent, Je hadt hem ncoit moeten vangen eigenlijk, Eric, want nu ontbeert hij licht, lucht en zonneschijn en dat maakt dat de kleine ge vangene geen lust meer heeft in zingen, nu 7^Ja, net als Sibylle, hè, moeder Die heeft ook nooit, meer gezongen, sinds ze binnens kamers is opgesloten." En angstig voegde hij er aan toe: „Zou zq ook nog wel weer eens beginnen denkt u]" „Ja zeker vent, als ze maar weer eenmaal zoo ver is dat ze buiten mag komen, dan zal ze ook wel weer beginnen. Je moest maar eens zien, als je den leeuwenk mee nam naar het land en je liet hem daar ineens vrij dan zou je eens zien^ wat een mooi liedje hij dan deed hooren, ter eere van zijn vrij heid 1" Maar Sibylle had alles gehoord en met een zucht wel van spijt maakte ze voor het open raam het koperen deurtje open en recht steeg de leeuwerik nu op naar de lucht met heerlijken triller, en al luisterend brak onze kleine Sibylle ook in een vroolijk gezang uit en zoo was de zangeres weer, hersteld. bedekt was, dat er eerst niets van gemerkt ïverd, maar die hu zelfs zóó groot bleek, dat de kinderen er best doorheen konden krui- pen. Bob lag languit op den grond en strekte zijn arm uit, zoo ver als hij kon en na een paar minüten daar zoo rondgetast te heb ben, bracht hij waarlijk iets heel vreemds te voorschijn: een zilveren lepel, heel zwaar en lomp van model. Nu was hij ook heele- maal vuil en beslagen en de kinderen waren in het eerst natuurlijk erg verwonderd. Verbeeld je, dat er zoo maar eens lepels groeien in een hollen boomstam Maar toen herinnerden zij zich al heel gauw de geschiedenis van den koetsier, die hen hierheen gereden had. vooral toen Nellie er letter op ontdekte: een „P" stond er in gegraveerd, op den steel. „O, neen maar; dat moet 't zilver zijn van die oude dame, weet je wel, Bob] Dit :s zeker de plaats waar de inbrekers het ver stopt hebben!" Hoera!" riep Bob. Kunnen we nu niet naar haar toegaan en haar vertellen hoe wij dien lepel hier vonden] Dan krijgen wij misschien de belooning wel." „Maar hoe kunnen wij nu naar haar toe gaan; wij weten niet eens waar zij woont 1 En dan, dat is alles nog niet", zei Nel na denkend. „Maar ik zie geen kans om er zoo meer uit te halen. Laten we liever naar huis te ruggaan, dan zal mijnheer Bruins ons wel verder willen zeggen wat we doen moeten. Hij is altijd zoo vriendelijk en hulpvaardig." „Ja, goed dan!" riep Bob weer. „Maar dien lepel zal ik maar vast bij mij steken. Wat gek toch hè? Nou hebben do menschen natuurlijk al overal en overal ge- zocht naar het zilver en het nooit gevonden, en wij keken er niet eens naar en we "in den het zoo dadelijk." „Ja, den eersten dag den besten hebben wij al zoo'n heerlijk avontuur!" antwoordde Nel, insgelijks verrukt. „Maar Betsy zal anders niet zoo denken, als ze mijn broek ziet!" dacht Bob ineens, hardop. „Maar wat moet je nu anders doon in eejf bosch, als je niet eens in de boomen mag klimmen]" liet hij er heel pholosofisch op volgen. „Nou, kom nu mee", zei Nellie, „dezen kant uit, want er kruisten zich een heele boel paden, daar van den eikeboom af." Nellie keek nog eens om en zei toen: „Maar kwamen we eigenlijk niet dat breede pad af daar, aan den anderen kant]" „Weineen, zeker niet, meisjes kunnen nooit den weg vinden. D&t pad is het, ver klaarde Bob. En de twee kleine pelgrims trokken op... naar huis, zooals zij meende, maar in waar heid, steeds verder van hun huis af 1 Toen Betsy weer terugkeerde onder den eik, wierp ze eens gauw een blik om zich heen en vroeg toen gejaagd: „Hè, Joanna, waèr zijn de kinderen] Je hebt ze toch niet weg laten loopen]" Verschrikt sprong de aangesprokene op, ontwaakte als het ware uit een droom en liep onwillekeurig naar de plaats waar ze Eob en Nel bet laatst gezien had: „Ze zaten hier nog* net te lezen", zei ze. En ze pakte het prentenboek op, dat net opengeslagen lag bij de plaats van een ge- vorkten boom, die tot woning diende voor een paar kinderen, en, als bij ingeving be greep Joanna nu, dat broer en zus ook zoo iets waren gaan' probeeren. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 13