lïo. 15493. tfilDgflg SjUCSLAF, 31 £üpsfos. Tweede Slad. PERSOVERZICHT. Ridderorden en onderscheidingen. FEUILLETON. Een zwar® sürljsS. In een tweede, aan het ontwerp-z iek t e- yeTzekeiing gewijd artikel schrijft het „H a n d e 1 s b 1 a d" o. m. Geheel afwijkend van de vorige ontwerpen is het evenwel, dat de ontwerper do genees kundige verzorging uit zijn ziekteverzeke ring uitsluit Deze zal den verzekerde al leen ziekengeld betalen; aan homzelven over latend-, om te maken, dat hij medisch be handeld, althans dat hij beter wordt. Een wonderlijk ideeZijn er nu twee zaken, die inniger verbonden zijn, dan de uitkeering (wegens loonderving), gedurende don tijd van ziekte, en de zorg voor de beëindiging van ziekte De Minister zelf verwacht van de kasbesturen, dat zij wel algemeen© hy giënische maatregelen ter voorkoming van. ziekte zullen nemen, ja zelfs, dat zij ook den bouw van ziekenhuizen, enz. zullen "behandelen. Een geheel wereldvreemd denk beeld lijkt het dan evenwel, voor den loop van het verzekeringswezen ook hoogst scha delijk, dat zij zich met de individueel© ge nezing in 't geheel niot zullen bemoeien. De Minister voorziet „een rijke ontwik keling" van het hier te lande inderdaad reeds bloeiende fondsen wezen. Zelfs mogen de officieel© ziekenkasbesturen de erkende particulierefondsen bij hun administratie' behulpzaam zijn. Maar wat baat dit in het algemeen Voor de landelijke gebieden, waar 'geen fondsen zijn; waar. d; dokter soms- nog weigert, e?n ,,bus" op te richten, of bijzondere tarieven voor minvermogenden in .te stellen? "Waarlijk, indien men van de/ ziekt©verz°kcring ook een werking op de/ volksgezondheid verwacht, zoo moet er in dezen iets meer gedaan worden dan dit ontwerp voorstelt. -Te meer nog, als men, ook eens denkt aan de latere invaliditeits verzekering, die van de goede zorgen der- aanvankelijke ziekteverzekering zoozéér af hankelijk is. .Het blad erkent, dat er practischc redenen "zijn, die er voor pleiten, niet de ziokenkassen ook 'ambtshalve geneeskundige verzor ging te doen geven, maar een zóó geheeld scheiding van ziekenkaswezen en genees kundig fonds we zen komt het blad toch; niet gewettigd voor. De vraag is' wijders gewettigd of deze scheiding ook nog niet aan den anderen kant zou kunnen worden verzacht, door to* te laten, dat bestaand of op te richten particuliere kassen en instellingen, welke niet, of niet al een geneeskundige hulp le veren, doch ook ondersteuningsgeld uitkeo- ren, in dit laatste speciaal de taak der of ficinale ziekenkas kunnen o vernomen, kii- nister Tal ma heeft dat uitgesloten; schenkt aan zijn wettelijke ziokenkassen het mo.- nopolie; ontneemt den ondersteuningsfondseen hun reden van bestaan; en kiest nu in wat voor de Ongevallenwet nog altijd 'n crux is: toelating van de particuliere nevenwerk zaamheid ai of niet, partij daartegen. Hij verlangfa centralisatieacht vardeeling der risico's omslachtig en kostbaarvreest in elk geval concurrentie tusschen de over- kcids- en do particuliere kassenen ziet bij de verbrokkeling in verschillende klei nere lichamen do geconcentreerde kracht wegvallen, die de ziektcverzekeringsorgan?n anders in het belang der openbare gezond heid kunnen uitoef-enen. Kortom, gelijk hij hij de wetsontwerpen in verscheidene pun ten blijkt de beweging in het Duitschei en Oost-enrijkscho dwangverzekeringswezen gevolgd to hebben, is hij ook hier nu blijk baar de radicale hervormers daar te lande gevolgd, die eveneens op oen groots centra lisatie ien „Veroinheitlichung" van hot- kassenwezen aandringen. Doch nergens zelfs gaat men zoo ver als minister Talma. Wij mogen immers opmerken, dat de be zwaren der monopoliseerende centralisatie daarginds ook volstrekt niet ontkend wor den, en dat do voornaamste reformeerings- plannen ze zoeken te ondervangen met be houd van de voordooien, die omvangrijke kapitaalsvorming on gecentraliseerd hoofd bestuur ongetwijfeld brengen kunnen. Te vaak wordt trouwens ook vergeten het is bij de behandeling- van hc-fc^ probleem der risico-overdracht in onze ongevallenverzeke ring het geval, dat de werkzaamheid yan het particulier initiatief niet als te genwerking of iets dergelijks, maar .ook als samenwerking met het overheidsorgaan kan worden ingericht. En alweder vragen wij ons dus af, of het niet in de macht der ziekteverzekeringsorganen behoort te worden gelegd, onder bepaalde voorwaarden met particuliere ondersteuningsfondsen re gelingen aan te gaan, welke de werkzaam heid dier fondsen tm dienste van bijzondere plaatselijke toestanden of bijzondere groepen toelaten, binnen het organisch, verhand der officieele ziekteverzekering. Onaannemelijk lijkt het „H a n del s- blad" de uitsluiting der huiselijk-* dienst boden: Hier treedt echter de rechtsgrond op het t-ooneal, welko de heer Talma zich voor de verplichte ziekteverzekering gedacht hoeft, on die hij goheol ontleent aan het arbeids contract. „Behalve op zijn arbeidsloon geeft dit den arbeider, dus zegt de hoer Talma-, een zedelijke aanspraak op verzekering van oen belooning ingeval van arbeidsongeschikt heid, hem door bemiddeling van de over heid te verschaffenen dit, omdat bet moderne productieproces den arbeider een voortdurenden bijstand van de zijde des werkgevers niet langer waarborgt." Daarom, moet de dienstbode, die immers niet in het moderne ondernemingswezen dienstbaar is, buiten de verplicht* ziekteverzekering blij ven. Wij zullen nu met den Minister niet in debat treden omtrmt de juistheid en volle digheid .van dezen zijn rcchtsgr-ond. Het p r ir vaatrechtelijke en contructueelo gronddenkbeeld, waarhij daarvan, wordt uit gegaan, spoelt den ontwerper parten gcnccg, bijv. telkens, waar hij om beslist verband tusschen loon en premio eisclit, waar hij theoretisch de verzekering slechts voor het vergoeden van loonderving, niet voor hot bezorgen van gonczing gewettigd noemt, het begrafenisgeld juitsluit, «enz. Juister dachten eoht-er onzes inz'iens "do ministers Ivuyper en Yeegons, toon zij in hun wetsontwerpen ni^t „arbeidscontract" en „ondernemingsverhouding" op den voor grond stelden, doch do financieel© om standigheden der bstrokkenen, die htm ui eb veroorloven in g*val van ziekte zelf standig en zonder bezwaar zich van ge neeskundige hulp te voorzien of arbeids inkomen te missen." Alsdan is het natuur lijk (ook de dienstboden in de verzekering to betrekkenen alsdan zou ook de hee-r Talma bijv. ten aanzien dor „huisuijveren", weikon Jiij nu met icn „iek en weet niet wat" uitsluit, terwijl hij de „huisarbeiders" opneemt, met wat positievere denkbeelden, moeten zijn gekomen. Het blad besluit zijn beschouwingen aldus Grondslagen cm opzet van do ontworpen zie lrteverzekeri ng hebben wij willen toets on on zijn daarmede ten einde. Ons eindoor deel is, dat hier een ontwerp wordt ge geven, dat mén wel, of dat mon niet ern stig nemen kan. Voor Jiet laatste zijn aller lei redenen aanwezig. Wij zijn echt-er te; wille van do zaak geneigd, het eerste te doen. Daartegenover is dan evenwel van den Minister om ernstige en grondige her ziening van sommige hoofdpunten t* ver langen. Zonder dez* zal liet ontwerp voor verwezenlijking ongeschikt zijn; blijft hco slechts een papi-iren product te meer. Stelt de hoor Talma prijs op, eon levenskrach tige en weldadig» ziekteverzekering tot stand to brongen, zoo r*st hom nog heel wat to doen on te verwerken. Dat wordo afgewacht. „HefcCentru m" heeft een tweetal ar tikelen gewijd aan de voorgenomen kust verdediging. Over de vraag of het voorstel aan militaire eischen beantwoordt, matigt het zich als leek geen oordeel aan. Wat intusschen te constateeren \*ilc is, dat het ontwèrp te beschouwen »s al? de vruclit van de werkzaamheid een*r oommis sie, die de zaak lang en ernstig heeft !>e- studeerd, terwijl de Regoering dc voor dracht wordt door alle loden van het Kabi net, behalve die van Buitenlandsche Zaken, Koloniën en Landbouw onderteekend met nadruk de verzekering geeft van de urgentie en de duurzaamheid der gevraag de versterkingen. Die urgentie wordt trou wens ook door tegenstanders van het ont werp beaamd. In een orgaan, dat zich als zoodanig deed kennen, lazen wij: ,,dat er aan onze kustverdediging te verbetoren valt, v.illen wij grif toegeven." De aangev^aag- de sommen vond het blad echter te hoog. Voor een kleiner bedrag, zou het derhalve wel te vinden zijn Een vraag van meer of minder dus. Of de Hegeering van een be langrijke vermindering zal willen weten, lijkt voorshands twijfelachtig, nu zij een zóó afgewerkt plan aanbood, waarvan de uit voering voor zulk een lange reeks van ja ren moet dienen. Toch blijft van den an deren kant de mogelijkheid van een behoor lijke verdediging met verlaagde kosten, ook met het nu te volgen stelsel, open. Opmer king verdient daarbij, dat, terwijl de Raad van Defensie zijn teleurstelling uitspreekt over het voornemen van den. Minister van Marine, om het minimum van het aantal schepen voor de verdediging van Neder land te stellen op 4 in stede van op 6, gelijk de Commissie inzake de samenwerking van Zee- en Landmacht verlangde, de Minister als zijn oordeel te kennen geeft, dat, al kan men zeker met zes schepen meer uitrichten, vier toch! aan do eischen eener goede defen sie zullen voldoen. Ditzelfde kan wellicht ook gelden voor andere uitgaven. En te meer reden bestaat er, om niet al te veel op deze ééne kaart te zetten, wijl de tech niek en de wijze van oorlog-voeren door nieuwe uitvindingen telkens verandering on dergaan en in de toekomst ook met-de lucht scheepvaart ernstig rekening zal zijn te houden. De Regeering zinspeelt zelve eeni- germate hierop, waar zij, den gebruiksduur dor aan te brengen vestingwerken op een kwart-eeuw stellende, daarbij wil hebben afgezien van oen volkomen omwenteling in do wijze van oorlog voeren, ten gevolge van in het geheel niet te voorziene uitvindin gen." Kunnen de kosten worden verminderd, dan zal men zich' en dit betreft de tweede hierboven genoemde vraag - ten aanzien van andere dan militaire zaken, weer ruimer kunnen bewegen. Maar dat het, hoe dit ook zij, niet in de bedoeling der Regeering ligt, de sociale, wetgeving uit te stellen of af te stellen, ter wille dor beveiliging van 's lands neutraliteit, mag wel als zeker worden aan genomen. ,,H et Huisgezin" schrijft: Alle leden van de Tweede Kamer verdie nen f 2000. Deze g e 1 ij k h e i d is een g r o o t e on ge 1 ij k k e i d. Er zijn er onder, die geen duizend gulden waard zijn, en anderen wier werkzaamheid met vijf duizend gulden niet te ruim voldaan ware. De onderwijzerssaJarissen zijn niet overal dezelfde, maar in dezelfde gemeenten ge nieten alle onderwijzers met hetzelfde aan tal dienstjaren en dezelfde bevoegdheid hetzelfde traktement. De factoren bekwaamheid en toewijding blijven buiten rekening. Hier ontvangt een onderwijzer, die volgens de verordening f 500 geniet, te veel, en elders een, die vol gens dezelfde verordening maar op f 600 staat, veel ts weinig. "Voor één categorie werklieden is het zelfde uurloon, hetzelfde weekloon vastge steld. De gelijkheid is er in schijn, want de een werkt veel vlugger, veel beter, veel nauwkeuriger dan de ander en heeft dus op een hooger loon aanspraak dan zijn oollega, die minder en minder goed werk levert. Het kan bezwaarlijk ontkend worden, dat de vakorganisatie, welke de loonactie 'als een harer eerste bezigheden beschouwt, uit den aard der zaak te veel nivelleert en gooden en slechten over één kam scheert. In schijn gelijkheid brengend, bevordert zij de ongelijkheid. Nu is het niet aangenaam, wanneer een werkmanwerkman met hot hoofd of werkman met de hand ervaart, dat hij, ondanks zijn greote bekwaamheid, zijn grooteren ijver en toewijding niet meer ont vangt dan een ander, die voor hetzelfde loon veel minder presteert. Wij zouden er wel op willen aandringen, overal, waar zulks eenigszins mogelijk is bij Kamerleden, rechterlijke ambtenaren en anderen gaat het nu eenmaal niet niet werktuiglijk en automatisch het loon vast te stellen, maar wel degelijk rekening te houden met de verrichte hoeveelheid arbeid en de hoedanigheid van den arbeid. Men houdt er zoodoende den moed en den lust in, prikkelt tot grooter ijver en voor komt het neerdrukkende gevoel: of ."k veel doe of weinig, ik; verdien toch evenveeL Zeker, er is nog de factor plichtsbesef, en wij onderschatten de waarde van dien fac tor bij velen niet; maar niet op allen werkt hij even sterk. En dit onaangename blijft, dat in veel gevallen wie weinig doet even veel ontvangt als wie zich uit alle macht inspant. Er bestaat, wij ontkennen zulks niet, eenig gevaar voor willekeur, wanneer van den vasten, gelijken norm voor allen wordt afgeweken. Maar wat beteekent deze moge lijkheid bij de willekeur, gelegen in het stelsel van gelijkheid voor allen, dat de triomf van de ongelijkheid is? Wij hebben al eens meer gezegd, dat men bij alle bestrijding van het individualisme als leer moet waken tegen het verminde ren der individualiteit, waarvoor het gevaar niet denkbeeldig is. Tot het verminderen der individualiteit werkt ontegenzeglijk mee de gelijkheid van loon bij ongelijkheid van verdienste. Het is heel mooi, dat men zich lid voelt van een vereeniging en dat het solidari- teitsbesef bij de menschen van hetzelfde beroep ontwikkeld is; maar de vereeniging mag nooit de individual;teit van den mensch omlaag halen, het persoonlijke in hem doo- den, want clan vorgrijpb zij zich aan wat het heiligste en hoogste in den mensch is. Het ware wellicht dienstig,- indien dit punt iets meer in liet oog werd gehouden, aan de aankweeking .der individualiteit wat meer waarde werd gehecht, en bij de be paling van het loon van meer waardeeriag voor de individualiteit werd blijk gegeven. Wat minder respect voot de formule en wat meer voor de vele schakeeringen in het leven ware niet kwaad, dunkt ons. Benoemd in de orde van den Ned. Leeuw: tot ridder jhr. mr. F. Beelaerta van Blokland, gezant te Peking; D. baron van Asbeck, gezantsckapsraad te Parijs; in de Oranje N assauorde; bevor derd tot officier: L. van de Polder, toik- gozantsckapssecretaris te Tokio benoemd tot ridderE. David, kanselier bij het consulaat-generaal te Boekarest; J. van Duiken, handelscommissionnair te Lon den M. Meischke, voorzitter der Neder- landsche Vereeniging te Johannesburg; mr. Joh. J. Belinfante, advokaat en pro cureur, directeur van het Nederl. Corres pondentie-Bureau voor Dagbladen te's-Gra- venhagede consuls H. Brinckman te DantzigF. Stork, te RangoonA. Koch, to RevalII. Jongewaard do Boer, consul- goneraal te Buenos-Aires; tot ridder in de orde van den Nederl. Leeuw: mrs. .a. Nijpels, C. Krabbe en B. Loder, raadslieeren in den Hocge-Raad mr. J. Castsndijk, procureur-generaal te Arnhem; mr. L. Kulvn jr., advokaat te Amsterdam; mr. J. Coebergh, notaris te Leiden; J. Knottenbelt, secretaris van de Algemeene Synode cler Hervormde kerk te 's-Gravenhag©A. Hopmans, vicaris-gene raal in het Bisdom Breda, te Breda; J. van Thiel, bisschop van Haarlem voor oud Bisschoppelijke Cleresie tot officier in de orde van Oranje- Nassau: mr. S. de Ranitz, notaris to Winsummr. V. Tilman, lid van het col lego van regenten der gevangenissen te 's-Hertogenbcsclimr. J. Scholvinck, se cretaris der vereeniging Liefdewerk voot Kinderbescherming" te Amsterdammr. L. Basquin, inspecteur der Rijkstucht en het Opvoedingswezen aan bet dep. van Justitie; tot ridder in de orde van O r an j o- N a as au: dr. J. Bruins, Herv. -predikant te Idaard; P. Klaashamer, Gereform. pre dikant te Utrecht; J. Richard, Waalseh predikant te AmsterdamG. B'leeker, eme ritus predikant te Kampen; N. Backers, pastoor te SchijndelW. "Kluytmans, ka pelaan te EindhovenJ. Duberg, directeur van het Rijksopvoedingsgesticht te Ave- reestmr. A. de Graaf, inspecteur van den Contr. Bond van Christel. FLlantrop. in richtingen to Utrecht; C. Hillen, directeur Anne 1920. van het St.-Vinccntiushuis te Maastricht; mr. G. Kirberger, president van het hoofd bestuur der Yorceniging van Verwaarloos den te Amsterdam. Bevorderd tot commandeur in de orde va-n den Ned. Leeuw: mr. A. Nelissen, oud-minister van Justitie. Benoemd tot ridder in do orde van den Ned. Leouw:, A. baron van Lams- weerde, jhr. P. van Fisonne en dr. H. Franssen, Eerste-KamerlodenA. Arts on mr. W. Dolk, Tweede-Kamerled ondr. M. Brants, burgemeester van Schiedam; mr. S. de Vries Cznwethouder van Amster dam; mr. J. Essink, Gedeputeerde te Over ijssel; jhr. mr. L. de Milly van Heiden Reinestein, Gedeputeerde v. Drenthejlir. mr. H. Smissaert, te 's-Gravenhagedr. K. "Wenckebach, hoogleeraar te Groningen; dr. A. Pit, directeur van het Nederlandsch Museum, Amsterdam; tot officier der O r a n j e-N assau orde: R. de Bruyn, burgemeester van GorinchemM. Kempers, burgemeester van Harderwijk; dr. J. Dutilh, voorzitter van de gezondheidscommissie van Rotter dam jhr. mr. L. van den Berch van Heemstede, voorzitter der algemeene ar men vergadering, te 's-Gravenhage; L. Schrijnen, rector van het R.-K. gymna sium te Rolduc; dr. J. Ie Roij, directeur der gemeentelijke Hoogero Burgerschool te Deventer; G. Roodeuburch, schoolopzie ner in hot district Haarlem; W. Steelink, kunstschilder te 's-Gravenhage; L. Eygon- raam, oud-journalist te Amsterdam tot ridder der O r a n j e-N assau orde: B. Middelkoop, Statenlid van Noord-IJolland, te Capelle; A. Ilollestelle, Statenlid van Zeeland, te Tholen; P. Baart, burgemeester van Graauw en Lan- gondamM. Marringa, burgemeester van StedumH. Buschbammer, wethouder var Zovonaar; D. Hoogenboom, wethouder van Oud-BeijerlandII. de Ligt, raadslid van Utrecht; J. Herselman. secretaris van Din- teloordCh. Verdaasdonk, secretaris van TeteringenIIHoogboom, gemeente secretaris van Kollumerland en Nieuw- KruislandT. Lemeer, oud-ambtenaar van den burgelijken stand te Maastricht; dr. M. Ruland, geneeskundige te Maastricht; C. Guldensteeden Egeling, apotheker, te Zeist; mej. M. Adriani, directrice van het Ooglijdersgostieht te 's-Gravenhage; dr. N. Kapteyn, oud-leeraar der H. B. S. te Amsterdam; J. van Rijt, directeur der patronaats-teekeuschool, to Maastricht; J. Bubberman, oud-leeraar der burger avondschool to LeeuwardenE. Luitz, directeur der Zeevaartschool te Harlin- genA. van der Wart, directeur der am bachtsschool te Goes; J. Wynaldy, school opziener in het arrondissement Mep pelG. Korff, schoolhoofd te Mierloo; G. Bunk, schoolhoofd te Rotterdam S. van Kam pen, schoolhoofd te Vlaardingenmej. E. van der Lugt, schoolhoofd in het gesticht ,,de Voorzienigheid" te Amsterdam; Cyricl Buysse, letterkundige te 's-Gravenhage; Jac. Hartog, musicoloog, te Amsterdam; Joh. Schoonderbeek, toonkunstenaar, te Naarden tot ridder in de orde van den Nederl I. eeuw: kapitein t. z. W. de Bcoy, idem G. Goedhart, gepens. kapitein t. z. G. ba ron van Hardeubroek van Ammerstol. Bevorderd tot officier in de orde van O r a n j e-N aso a u kapitein t. z. J. Bron, kapitein-luitenant J. Ramboamet. Benoemd tot officier in de orde vau O r a n j e-N a s s a u gepens. kapitein t. z J. Termijteien, en kapitein-luitenant IV Costenclijk tot ridder in de orde van O r a n j e-N a s-: san: luitenants t. z. lc kl. A. Breda Kleiji nenberg, It. van Leent en R. van Meer- lant; de kapitein der mariniers J. baron Melvill vau Ca.mbee; de offic. van gez. J. Vorstman; de officier van adm. L. Mou« ton tot ridder in de orde van den Nederl. Leeuw: H. Couwenberg, directeur der reg. te Arnhem; Pk. Top, directeur der bel. to Maastricht; dr. J. Coert, lid van den' Pensioenraad voor burgerlijke ambtenaren; en van den Militairen Pensioenraad tot officier in do orde van Oranje-. Nass au J. Mikmak, inspecteur der reg. te Amsterdam; P. Dubois, inspecteur der 15) Wat is het toch verschrikkelijk, om rustig te spreken over het verschrikkelijkste, wat een mensch kan overkomen: het gevaar, zijn goeden naam, zijn eer'te verliezen. Om het vreeselijkste maar dadelijk te noemen: ik heb een mensch doodgeschoten op de jacht, door een aaneenschakeling van ongelukkige omstandigheden. Het was bij mijn oom Xaver, in Eiberode. Ik was 's avonds op jacht gegaan, alleen; ik had redenen om alleen te willen zijn; de lust om te jagen was maar een voorwendsel. Ik Hep langs een smal pad door het bcsoh. Volgens den ka'lenddt moest de maan schijnen, maar men bemerkte er niet veel van, want de hemel was met wolken bedekt-. Dat er op dezen tijd een menschelijk we zen in het bosch kon zijn, kwam niet bij mij op, en dat kon ook niet, want toen ik bij mijn oom wegging, waren de gasten aan het kaartspelen en in het voorbijgaan had ik den houtvester met zijn knecht op zijn erf gezien. Midden, in het hosoh stond ik een oogen- blik stil en in gedachten verzonken. I)aar brak een lichtstraal door. Ik was niet uit gegaan om te jagen; maar ik had geen ja ger mceten zijn, als wat ik nu zag, mij niet had geprikkeld. Daar vertoonde zich een groot hert Ik legde aan, mijn schot valt; ik zie hoe het dier wegspringt, heb dus mis geschoten en hoor tusschen de takken een wanhoopskreet, een enkelenDaarna is alles stil Een oogenblik stond ik als ver stomd, toen snelde ik naar de plaats, van waar het geluid kwam, en vond daar Egon Kesselt in bloed badende. Mijn kogel had liem onder in het hart getroffen." Pfa/ldner was opgesprongen en had do hand van zijn vriend gevat. Hij sprak geen woord van troost, want hij voelde, dat woor den hier niet op hun plaats waren. De man vóór hem had den strijd, dien hem was op gelegd reeds lang volstreden. Maar de herin nering, de verschrikkelijke herinnering dook altijd weer op en deze liet zioh niet verdrij ven. Op doffen toon ging Brodenberg thans voort: ,,Dat alle menschelijke hulp tevergeefs was, zag ik dadelijk. Er bleef mij niets an ders over dan mij ter beschikking van den reohter te stellen. Maar ik geloof, dat ik je nog niet heb ge zegd wie Egon Kesselt was. Hij was een maal mijn vriend en toen de verloofde van Lilli. En dat ik bun geluk niet kon aanzien, liad mij dien avond voortgedreven. Want ik... ik had Lilli boven alles lief, sedert jaren reeds, en ik had geloofd, gehoopt, dat zo mij ook liefhad. Wij zagen elkaar zelden, want LiUi's vader werd toen van het eene garnizoen naar hét andere ver plaatst^ van de Oostelijke naar de Weste lijke grens. De plicht der dankbaarheid en mijn beroep hielden mij echter te Eiberode, bij oom Xaver. Alleen in het najaar, als oom Burger zijn verlof bij ons doorbracht, waren wij samen. En telkens nam ik mij dan voor te spreken, telkens echter stelde ik het uit. Tot mijn ongeluk „Dien herfst echter zou de beslissing val len. Ik had oom Xaver in vertrouwen geno men en deze begon reeds plannen voor dc toekomst te maken. Daar kwam, te gelijk bijna raet het bericht van de komst van Bur ger, een brief van Egon, die met hem in hetzelfde garnizoen lag. Hij was een oude schoolvriend van mij en zou mij komen be zoeken. „Ze kwamen te gelijk aan en reeds in de eerste minuut wist ik, dat hij en Lilli het eens waren." Brodenberg zweeg. In de kamer was het geheel donker ge worden. Het had opgehouden te regenen, maar de wind scheen in storm veranderd te zijn De ingenieur tastte op de tafel rond en stak een lucifer aan, maar zijn vriend ver zocht: „Geen licht, Otto." Toen het kleine vlammetje weer uitge blazen was, zette hij rijn treurig verhaal voort. „Je zult begrijpen, Pfaldner, dat ik van Egon Kesselt zeer ongaarne iets anders dan goeds zeg. Maar toch kan ik het niet voor mij houden, dat zijn. verbintenis met Lilli mij voor beiden een ongeluk scheen. Niet omdat beiden onvermogend waren, want oom Xaver zou wel hebben geholpen. Ook kon ik mij zeer goed begrijpen, dat Lilli zich tot hem voelde aangetrokken; hij had een knap uiterlijk, was geestig en daarbij van een kinderlijke goedhartigheid. Maar hij had in zijn heele leven steeds leiding noodig gehad en was dikwijls genoeg gestrui keld; ik had bewijzen daarvoor. Lilli echter had juist een man met een vast karakter noodig. Zij waren op den tweeden dag van hun aanwezigheid op Eiberode verloofdik had mij in het voldongen foit te schikken. Ik wilde op reis gaan, maar oom Xaver hield mij terug; hij wilde mij bewaren voor de treurige rol van den versmade. Ik bleef, maar het stormde in mijn binnenste, hoe zeer ik mij ook bedwong. Een zeer onaange naam gezelschap was ik; mijn tegenwoordige zelfbeheersching is de vrucht van veel lijden. Op dien rampzaligen avond kreeg ik ver schil met Egon, wat4 door mijn heftigheid, in een scherpen woordenstrijd eindigde. Lil li had zich er in gemengd; dat had mij nog meer geprikkeld. Harde woorden waren er gevallen en ten slotte ging ik, na een kort afscheid, heen. Toen had Egon in zijn goedhartigheid gezegd, dat hij mij op ging zoeken om het weer goed te maken; er mocht geen nacht over verloopcn. Lachend had ze hem laten gaan. De oude houtvester deelde hem mee, welken weg ik had geno men, en zoo was het verschrikkelijke ge beurd. In dien nacht van waanzinnige wanhoop heb ik het geleerd, om4 wanneer ik van een zelfmoordenaar hoor, de handen te vou wen en voor hem te bidden, dat God hem een genadige rechter zijn zal En ïoch had ik er nog geen vermoeden van, dat in diezelfde ure zich het gerucht verspreidde, dat ik Egon Kesselt na een heftigen strijd had doodgeschoten, dat ik reeds tot een moordenaar was gestempeld Tot een moordenaar, Pfaldner De hartstochtelijke kreet van Lilli bij het lijk van den ongelukkige was de eerste bo schuldiiging voor mij geworden. De bedien den van het slot hadden er in het dorp over gesproken. Ook was ik4 na de daad, bij den houtvester gekomen en had mij don moordenaar van mijn vriend genoemd. Of dat laatste waar is, weet ik nog niet; voor onmogelijk houd ik het niet, want wie legt op zoo'n oogenblik zijn woorden op een weegschaal Toen ik mij 's nachts ter beschikking van den rechter van instructie stelde, liet hij mij natuurlijk op vrije voeten. Maar den vol genden morgen reeds volgde mijn arrestatie. Het gerucht bevatte ook voor hem een schijn van waarheid. O, dat uur, toen de grendel, die mij van de wereld afsloot, voor het eerst achter mij werd toegeschoven en ik alleen bleef met mijn folterende ge dachten Door de duisternis van de kamer heen zag Pfaldner hoe Brodenberg de handen voor het gezicht sloeg. Hij hoorde een zacht, on derdrukt steunen. Weder stak bij een luci fer aan en maakte thans licht. „Het is beter zoo, mijn vriend!" zei hij op zijn rustigo wijze. „Je behoeft mij het verdere niet te vertellen. Ik herinner mij nu duidelijk in de courant van het ongeluk,, dat de algemeene deelneming opwekte, ge lezen te hebben, al werden geen namen ver meld. De aanklacht luidde niet wegens moord en het vonnis was een jaar vesting straf. Hard genoeg, mijn arme vriend." Brodenberg haalde diep en zwaar adem. „Hard genoeg, maar harder nog dan do wettelijke straf, welke nog werd verkort* was mijn verdriet. Wat heb ik geleden en gestreden (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5