VGDR DEJEUGD ÊIDSCH DACBIAD XL XL i* No. 15498, Woensdag* 31 Augustus Anno 1910. Wiilems kompas. De Herder, die een kasteel kreeg voor een woord. 6>~<D "Willem .was geheel verdiept in het ge knutsel aan zijn schip, dat hij graag zoov-ir wilde afmaken, dat het geverfd kon wor den. Hi] gaf er dan ook geen zier om, dat oom Karei met de anderen naar den vijver ging (Om te zien of het ijs al sterk was. Als het door bleef vriezen, zou Willem zijn schip vooreerst niet kunnen laten zeilen. Hij was erg ondeugend geweest en moest voor de rest van den dag in de kinderkamer opgesloten blijvendaarom moest hij nu iets zoeken om zich mee bezig te houden, juist om te toonen, dat hij er geen zier om gaf. En daar het meer dan waarschijnlijk was, dat oom Karei hem nu geen schaatsen zou geven, wat hij aan elk der jongens beloofd had, als het ijs sterk zou blijven, wilde hij de boot mooi maken. Hij hoopte van gan- scher harte, dat het zou beginnen te dooien .vóór deii volgenden morgen. Dan zou het met de pret van de anderen en van oom Karei uit zijn, en dan zou zijn pret juist beginnen. De anderen waren nog niet lang weg, of Willem begon er over na te denken, of hij werkelijk gevangen was. Als hij er 'goed over nadacht, zat ex nooit een sleu tel op dp deur van de kinderkamer. Dat was waar ook! De deur was alleen maar gesloten en zachtjes naar het portaal slui pende, keek hij over de balustrade. Er was niemand te zien, hij gooide één been over de leuning en liet zich naar het volgende portaal afglijden. Alle deuren op écn na waren gesloten: die van oom Karel's kamer stond open. Hij gluurde om het hoekje om te zien of er werkelijk niemand in was. Toen hij daar zeker van was, sloop hij naar binnen en "begon rond te kijken om het ,een of andere belangrijks te ontdekken. Het eerste ding, waarop zijn oog viel, was het horloge van zijn oom; hij kreeg zoo'n schitterenden inval, dat hij weer de trap opvloog met het horloge in da hand en zich in de kinderkamer opsloot en voor 'alle zekerheid een stoel met een stevige vierkante leuning tegen den deurknop aan- 'zettend. Dat horloge was juist geschikt om 'er -een mooi kompas van te maken; niemand ïnocht hem storen, terwijl hij zijn plannen maakte, hoe dit in te richten. Het nam echter zooveel tijd in beslag al de knoo- pen van het touwwerk los ta maken en de minuten vlogen zoo snel voorbij,hij had juist den tijd de eerste laag v<?rf op de boot te smeren, toen iemand de deux probeerde te openen .en vroeg om binnen gelaten te worden. Het was oom Karei, die van zijn wandd- ling terugkwam. Dat was een moeilijk ge val Hij kon niet binnenkomen, tenzij wat? Het begon er al op te lijken, alsof hij toch kon binnenkomen, want de deur stond al genoeg open om een hand er door te steken en het velgend oogenblik werd de stoel op zij geschoven en oom .stapte naar binnen. Willem had nog juist den tijd om zijn ^kompas" te grijpen met de bedoeling het te verstoppen. Maar, helaas! door de groote haast gleed het uit zijn hand en viel met geraas op den vloer. Willem was te ver schrikt om het op te rapen. „Ik begon hij, maar hij bleef steken. „Dat zie ik," zei Oom hoos. „Ik had het willen gebruiken als kom pas," stotterde Willem. „Zoo. zoo," hernam Oom, „maar het is een horloge en jgeen kompas." „Maar het zou er toch zooveel op gele ken hebben," zei Willem aarzelend. „En nu, is liet noch het een, noch het ander," vervolgde Oom, „want ik merk, dat de veer door don val gebroken is." Willem liet het hoofd hangen. „Het zal meer kosten dan een paar schaat sen om het te laten maken," zei zijn Oom. „maar dat kómt er nu zoo erg niet meer op aan, want^ het dooit al." „Ik heb al, gewenscht, dat het zou dooi en," hernam Willem, „omdat ik het niet kon uitstaan, dat de anderen schaatsen zouden krijgen en ik niet." „Ik geloof, dat het dooit, omdat de wind uit hot Zuiden Jkomt," zei oom Karei. „Maar dat doot er ook niét toj, maar wat er wel op aankomt, is,, dat je diende te weten wat een kompas is." „Dat weet ik heel goed, Oom; ik ben al negen." „Ik sta er verbaasd over, 'dat een jongen van negen jaar een horloge gebruikt in plaats van een kompas," zei Oom ernstig. „Maar iedere jongen moet in zichzelf een kompas hebben. Een kompas zegt den ka pitein, of het schip in de goede of in de verkeerde richting vaart. Maar daar gaat de etensbel. Ga gauw je handen wasscheü en kom mee." „Oom Karei," riep Willem uit, „het spijt mij zoo, dat ik uw horloge gebroken heb. Ik begrijp nu, waarom U gezegd heb, dat iedere jongen moet weten, wat een kompas is." „Het horloge kan gemaakt worden," her nam Oom, „hoewel het geld kost, dat ik op een andere wijze had willen besteden. Het schip echter/ dat op de rotsen te plet ter slaat bij gebrek aan een kompas, gaat gewoonlijk naar den kelder; en een jongen zonder geweten heeft veel kans zijn leven te doen schipbreuk lijden. Maar daar gaat de etensbel weer. Ga gauw je handen was- sehen en kom mee.": Er leefde eens een- koning, die beweerde, dat hij nooit van zijn loven een enkele leu gen gezegd had. Daar hij voort-durend hoorde, dat zijn hovelingen tot elkander zeiden: „Dat is niet waar," „Gij zijt een leugenaar," be gon hem dat te vervelen en zei hij op een goeden dag „Ik sta verbaasd over u; een vreemde ling, die u zoo hoorde spreken, zou zeggen, dat ik Koning over leugenaars was. Ik wil niet meer op deze wijze in mijn pa leis hooren spreken. Hij, die mij tot iemand 'zal hooren zeggen„Gij zijt een leugenaar, zal mij alles kunnen vragen, wat hij wiD ja, ik zal hem zelfs mijn mooiste kasteel geven." Een herder, die niet ver van den Ko ning afstond, en die dezs woorden gehoorcl had, zei bij zichzelf: „Afgesproken, wij zullen zienl" De oude Koning hield er van liederen t4 hooren zingen en wonderlijke verhalen hooren vertellen. Hij ging dikwijls na het( 1 'avondeten naar de keuken en luisterde me6( genoegen naar de liederen en verhalen der. meiden en knechten. Ieder op zijn beurf zong of vertelde iets. „En gij, jeugdige herder, kent gij niets?*' vroeg de Koning eens op een avond. „O, zeker Sire," antwoordde de herder,. „Laat ons eens hooren, wat gij weet.'' En de herder begon te vertellen: „Eens op een dag, toen ik door een bosch ging, zag ik een prachtigen haas op» mij afkomen. Ik had een balletje pek in mijn hand, ik wierp dat naar den haas toq én trof. hem juist midden op het voor hoofd, waar het halletje vastgekleefd bleef. De haas zette het op een loepen met het balletje pek op zijn voorhoofd. Hij kwamj een anderen haas tegen, die van den anderen kant kwam, zij stootten tegen elkander meti de voorhoofden en bleven aan elkaar vo6t-. kleven, zoodat ik ze gemakkelijk kon grij' pen. Hoe vindt U dat Sire?" „Het is sterk, maar ga voort." „Voordat ik als herder aan Uw hof kwaipj Sire, was ik molenaarsknecht in den pao* len van mijn vader en moest ik dik wij la meel breDgen bij de klanten. Eens op een dag had ik mijn ezel zoo zwaar beladen,1 dat op mijn woord van eer zijn ruggegraatj brak." „Het armé dier!" riep de Koning uit. „Ik liep naar een heg in de nabijheid, en sneed met mijn mes een hazelnotentak af, dien ik in het lichaam van mijn ezel stak om als ruggegraat dienst te doen. Het dier stond op en droeg flink zijn vracht naar de plaats van bestemming, alsof -ar niets gebeurd was." „Het is kras," zei de Koning, „en toen?"- „Den volgenden morgan stond ik zed! verbaasd, want dit is in de maand Do-1 cember gebeurd toen ik zag, dat ei;, takken, bladeren en zelfs hazelnoten aan' den tak waren gegroeid en toen ik mijn' ezel uit den stal haalde, bleven de ta-kkeiï doorgroeien en werden zoo lang, zoo lang, dat zjj tot aan den hemel kwamen." „Dat is al heel sterk!" zei de Koning, „maar toen „Toen ik dat zag, begon ik van tak tot tak te klauteren, dat ik eindelijk bij de maan aankwam." „Dat is sterk, heel sterk, maar dan?". „Daar zag ik oude vrouwen, die bezig! waren haver te pellen. Ik had er spoedig! genoeg van naar die oude vrouwen te kij-; ken en ik wilde weer naar de aarde af dalen. Maar mijn ezel was weg en ik vond: den tak niet meer, waarlangs ik opgeklauterd was. "Wat nu te doen? Ik begon nu d« schilletjes van de haver aan elkaar te knoo-f pen om een touw te maken, waarlangs ik: naar beneden kon glijden."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 11