LHZBSOIl DAGBLAD, Woensdag- 24 Augustus, Tweede Blad.
Ho. 15492.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Een zware strijd!.
r „De Beukelaar'" houdt een uitvoerige
beschouwing in over het wetsvoorstel be
treffend© onze. kustverdediging. Het
yolgende is daaraan ontleend:
Voor voldoende landsverdediging zijn noo-
idig mannen en geld. Wat nu de levende
iwoertniddelen aangaat, is dan vóór alles
eisch, dat het leger meer nationaal w or del
lEn dat is het nu niet. Zoolang de officie»-
•ren om dit nu maar alleen te noemen
zich van de verdere maatschappij min
Of meer afzonderen, zoolang zij een zooge-
naamden militairen gé^st, die feitelijk anti
nationaal is, blijven voorstaan, zal dit wel
ftioeilijk beter worden.
Wat de dood© weermiddelen aanbelangt,
die, willen zij voldoende zijn, milliocnen
'en nog eens milliocnen schats moeten kos
ten, is een belangrijke vraag, door wie deze
gelden (moeten oj>gebraeht.
En dan moet hierbij in het oog gehou
den, .dat onze onafhankelijkheid, ons natio
naal volksbestaan, helaas, niet voor heel het
yolk van dezelfde bcteekenis is. Voor wie
bij 'een loon van acht, negm gulden met wat
groot gezin zelfs het noodigste moet ont
beren en dat bij een arbeidstijd zoo "lang,
idat alle geestelijke ontwikkeling en belang
stelling scliier wordt afgesneden, wordt!
het zoo licht teeai onverschillige zaak of
Nederland onafhankelijk blijft. Bij zoo voort
durend sloven en dat bij zoo grooten stof
fel ij ken nood daalt het nationale leven van-
'zelf; wat maakt het uit, zoo gaat men,
denken, tof oen Nederlandsch of wel een
(vreemd gezag over al die ellende zal re-
geeren. Zoo is voor verhooging van wel
bewust nationaal leven sociale hervorming
Onafwijsbare voorwaarde.
Uit alle klingen van het volk, ook uit
j&e zooeven genoemde, worden de zonen tot
'den krijgsdienst opgeroepen'. En daarmede
hebben de minst-bezittenden dan voor de
yolk6verdediging werkelijk ook genoeg ge-
'geven. Aan de wat meer bezittenden dej
jeisch het geld op te brengen, dat voor de
jdoode weermiddelen is benoodigd. Niet aan
de rijksben, maar aan allen, die wat meer
bezitten, die iets grooter inkomen hebben.
Van die arbeiders, wier loon te gering
Is' om: nog* iets to kunnen missen, mag voor
jde landsverdediging ook niet één oent gei-
Jedscht. En dit geldt ook van do veertig
tmillioen, tjhans weer benoodigd. Binnenkort
•zal dooT het huidige ministerie een voor
stel worden gedaan tot verhooging der inr
■Vfoerrechtem, ook óm' op deze wij zei meejq
geld in 's lands schatkist te doen vloeien.
Dit geld zou dan vooral voor de sociale
Wetgeving worden aangewend. Maar nu komt
de vraag op of deze galden niet tevens
nullen moeten dienen voor de genoemde uit
gaven onzer kustverdediging, voor de be
wuste veertig millioen. Eu dit nu mag nim-
tner. Hoogore invoerrechten zullen een last
idjn, wij zijn een tegenstander dier ver
booging, maar daar gaat het nu niet om
die ook op de niefc-bezittenden immer
[min of moeT zal drukken, alle arbeiders
zullen er door de hoogere prijzen ietwat in
Idealen, welnu, dan mag uit deze bron voor
jonze landsverdediging nimimer geput- Van
'arbeiders, die door te groote zorgen, te veel
'sloven, geestelijk schier worden verstompt,!
took verstompt in hun nationale belangstel
ling, mag van. boft hongerloon niets wor-
i&en geëischt.
i Maar niet dat al blijft de eiscli van de
ytoartig millioeft. Indien' deze werkelijk bei-
ftoodigd zijn, jnbeten ze opgebracht, mag
'geen zuinigheid, weerhond.cn, moet ons land
took hierin zijn nationale veerkracht toonen.
Doch vóór alles is eiscli, dab zij werkelijk
(noodig zijn. Dit te beslissen is voor iederen
Xeak op dit gebied al zeer moeilijk, het is
took voor de volksvertegenwoordiging een\
'zaak van vertrouwen. Vertrouwen, op het
(ministerie, dat het voorstelt.
Hierin nu echter schuilt de groote moeilijk
heid. Nog is de zaak Van Heeckeren niet'
opgehelderd on men vergetc niet, dat het
hier juist de vraag gold, of er mode iu ver
band met onze kustverdediging eenige druk
door een vreemd© mogendheid was uitgeoe
fend. De minister van buiienlandsch© zaken
heeft door heel zijn optreden èn schrifte
lijk èn mondeling tegenover den hoer Van
Heeckeren, in den lande, voor het volk den
indruk gevestigd, dat er van iets dergelijks
schijn noch schaduw was - geschied. Dit al
les in strijd met hetgeen de heer Van Heecke
ren hierover verklaarde, ook feitelijk in.
strijd met hetgeen ,,D e Standaar d", of
wel dr. Kuyper, hierover schreef.
Al meer schijnt men nu echter in onder
scheiden kringen te meenen, dat er wel
degelijk iets is voorgevallen, dat de ont
kenning van den Minister alleen en zeer
bijzonderlijk sloeg op een brief van don
Duitschen keizer. Mocht men nu hierin niet
mistasten, dan hoeft de minister van buiten-
landsche zaken door heel zijn optreden ons
volk eon rad voor de oogen gedraaid. Zulk
een minister verdient dan niet meer het ver
trouwen van het volk en de volksvertegen
woordiging. En zoolang deze zaak niet is
opgehelderd, door een nadere varklaring van
den minister van buitonlandsche zaken of hoe
dan ook, en is gebleken, dat ar inderdaad
schijn noch schaduw in dezen bestond, mag
en kan het huidige ministerie niet eischcn,
dat men in goed vertrouwen veertig mil-
lioen voor kustverdediging zal toestaan. Een
voorstel, waarbij men zich immers uit den
aard dar zaak gaat afvragen, of aan ons
volk weer een rad voor de oogen gedraaid
wordt, of het nu werkelijk allecgi do be
langen onzer defensie of ook nog iets an
ders is, dat tot deze voorstellen noopte.
Door dit wetsvoorstel van veertig millioen
is de zaak Van Heeckeren voor onze po
litiek, voor het landsbelang zelf, van groot
gewicht geworden, i
„De Beukelaar" pleit voor een j a a r-
lijkscke vacantie, niet alleen voor hen,
die zulk een vacantie door voortdurende
geestesarbeid noodig hebben, maar ook voor
werklieden.
Voor den boer, voor den landarbeider met
los werk, wier arbeid altoos meer speling
en meer vrijheid toelaat-, wier magen en
vrienden meest in de nabijheid wonen, staat
dit heel anders; wat vrije dagen kunnen
zij zich bovendien vrij gemakkelijk verschaf
fen. De vaste arbeider, vooral de fabrie-
ker, heeft echter vaak andere behoeften.'
De fabriek het kan ook niet anders
eischt stipte indccling van tijd, men is al
toos in het gareel van het werk, en daarbij
van pen arbeid, die vaak met eentonigheid
steeds weer hetzelfde te doen geeft. Dan
is de bevolking, juist ook der fabrieks<-
arbeiders, zicli al meer gaan verspreiden
de naaste familie woont soms ver af. Zon
der een rusttijd van eenige dagen is bet
schier niet mogelijk elkander ooit eens to
ontmoeten. Zoo dringt dit alles naar va-
cantie-eisch, ook voor de meeste handen-
arbeiders. En zeker terecht.
Bij dit alles komt nog een reden, die
voor heel hot volk al meer gaat gelden.
Een meeleven der arbeiders in het maat
schappelijk© en politieke leven wordt al
meer eisch eener gezonde ontwikkeling van
staat en maatschappij zelf. Maar hiervoor
is althans eenige kennis van eigen land een
uitnemende zaak. Wie nooit een groote stad
wat goed gezien heeft, druk verkeer, druk
ken handel in het minst niet uit eigen aan
schouwen kent, kan zooveel moeilijker zich
van heel het maatschappelijk leven een
juiste voorstelling maken.
Voor den stedeling staat dit voorzeker
weer anders. Maar voor hem is het toch
weer zoo uiterst gewenscht eens oen en
kele maal ten minste iets te verstaan van
de werkelijkheid, ook van de heerlijkheid,
van het buitenleven.
Voor dat alles is een enkele dag zoo
uiterst kort. En erger; altoos zal het dan
weer do Zondag zijü, die hiervoor wordt
gebruikt en misbruikt. Daarom e?n rust
tijd van althans eenige dagen, liefst zeker
eon week. Dat wij dit dan voor de arbeiders,
die reeds ©enigen tijd bij dezelfde onder
neming zijn, met behoud van loon, bedoelen,
spreekt wel vanzelf. Het worde zoo al meer
een. vaste bepaling van het arbeidscontract.
En gelukkig, in onderscheiden ondernemin
gen en fabrieken is dit reeds zoo. Doch
van betrekkelijk nog uitzondering, worde
het regel. De winst aan levensfrisehheid
en aan levenskennis, er door verworven, zal
ook voor de productie althans oenig voor
deel geven. Het kan wel moeilijk anders.
Tot nu toe bleef vacantie echter meest
enkel nog een voorrecht van rijkeren. En
helaaswerd "deze vacantie der rijkeren,1
voor de niet-bezittenden soms juist een na
deel. Men gaat voor de zomermaanden naar
buiten en denkt niet aan schoonmaaksters
en huisnaaisters, die p?r dag worden be
taald en dan in deze zomerdagen èn haar
loon èn haar kost moeten derven. Een rrouw
van veel ontwikkeling, die, in weerwil van
haar hooge- jaren, de sociale wanverhou
dingen zoo scherp gevoelt, vele jongeren
ten voorbeeld, vestigde onlangs op dit euvel
onze aandacht en sprak er haar ergernis
over uit, dat ieder jaar wècr „Liefdadig
heid naar Yenaogen" den dames moet vra
gen hieraan te denken.
Deze ergernis worde algemeen, zoodat ook
deze sociale misstand al meer verdwijnen
Het is toch immers wel uiterst pijnlijk,
dat het vacantie-genot der rijkeren ten
slotte voor niet-bezittenden een nog wat
moeizamer leven, nog wat grooter zorgen
beduidt.
Zoo worde dp blijde zomertijd althans
nimmer met bijzondere zorgen ingewacht.
Maar veel beter, gevo die zomertijd steeds
meer bij het huidige leven van haast en
gedwongen regelmaat aan heel het volk,
dat dit behoeft, althans eenigen tijd van
algeheel© rust en vrijheid.
Het weekblad „D e O h r i s t e n-D e-
mocraat" oordeelt, dat, al is ongetwij
feld het ontwerp-z iektewet een belang
rijk stuk werk, het niet oompleet is, en dat
een wetsontwerp tot wijziging der Ongeval
lenwet er niet aan had mogen ontbreken.
Wel stelt de Minister zoodanig een ontwerp
in uitzicht, doch, verklaart het blad, hoe
zeer men ook geneigd moge zijn vertrou
wen te stellen in het woord des Ministers,
door het ontbreken van een voorstel tot wij
ziging van de Ongevallenwet, in ieder geval
door het niet kennen van 's Ministers plan
nen ten dezen opzichte, stuit men in 't ont
werp op een groote moeilijkheid, waarover
zoo maar niet is heen. te stappen. Vast
staat, dat vóór invoering van de ziektewet,
wijziging van de Ongevallenwet noodig is.
Want ook minister Talma wil alle kleine on
gevallen aan de Rijksverzékeringbnnk ont
trekken en door do ztcktekassen doen behan
delen. Op een zeer belangrijk punt zal mits
dien, acht het blad, het oordeel over de plan
nen van den Minister moeten worden opge
schort.
De vraag' klemt hier, schrijft het: Wat wil
de Minister doen met verkregen rechten
der arbeiders, die onder de Ongevallenwet
vallen? De thans aanhangig gemaakte voor
stellen geven daarop geen voldoend ant
woord.
Wel zegt de Minister ter toelichting van
artikel 52 der ziektewet:
„Artikel 45 ontheft den werkgever van zijn
verantwoordelijkheid naar burgerlijk recht
tot het bedrag van het ziekengeldj en de wij-
7.iging, die de Ongevallenwet bij invoering
der ziekteverzekering zou ondergaan, ont
heft de Rijksverzekeringbank, dus middellijk
den werkgever, van de geldelijke schade
loosstelling gedurende den eersten tijd na
een ongeval.
Tegenover deze ontlasting van den werk
gever past een aandeel in de kosten der
ziekteverzekering.
Maar feit is dan toch, dat de arbeiders,
die onder de Ongevallenwet vallen, in het
voorstel van den Minister worden belast
met dat deel der kosten van de kleinere
ongevallen, en dat'zijn verreweg de mees
ten waarmede de Rijksverzekeringbank.
en „dus middellijk de werkgever", worden
ontlast, tegenover welke ontlasting maar
een „aandeel" staat in de kosten der ziek
teverzekering.
Of, om het eenvoudiger te zeggen: de ar
beiders zullen, volgens het wetsontwerp,
voor de kleinere ongevallen een gedeelte
van de premie moeten betalen, wijl deze nu
geheel ten laste komen van den werkgever.
Nu is maar de vraag: Wat wil de Minister
met de rechten, door de arbeiders verkre
gen, doen?
Het wetsontwerp laat ons daaromtrent in
het onzekere.
Het is niet compleet.
Ongetwijfeld een goede bepaling is, naar
do meening van het blad, dat de geschillen,
uit deze regeling voortvloeiende, niet zullen
worden berecht door den burgerlijken rech
ter. De verzekerden en de werkgevers zul
len, indien de Raden van Arbeid of de zie
kenfondsen hen bij do vaststelling van pre
mie of uitkeering geen recht doen weder
varen, zich bij de Raden van Beroep moe
ten beklagen. Tevens hebben zij tegen de
uitspraken van de Verzekeringsraden be
roep op den centralen Raad. Wijziging der
Beroepswet is daartoe noodig. Ook op deze
wijziging moet men wachten tot later. Dit
heeft echter, betoogt het blad, in de verste
verte niet zooveel beteekenis voor de arbed-
ders als de wijziging van de Ongevallenwet;
alleen een lang uitblijven er van zou de in-
werking-trediDg van de ziekteverzekering
kunnen vertragen. Maar met wijziging van
de Beroepswet kan aan door de'Ongevallen
wet verkregen rechten, wat betreft uitkee
ring, enz., niet worden getornd.
En daarom besluit het blad we her
halen nog eens: Wat wil de Minister met de
rechten der arbeiders, die onder do Onge
vallenwet vallen?
Wij verkeeren nu daaromtrent in het onze
kere, de aunhang'ge wetsontwerpen laten
dat alles ongeregeld. En men zal wil'en toe
geven, dat is geen kleinigheid, wannter
men in aanmerking neemt, dat de zieken
kas zes maanden lang de uitkeering betaalt
en dat het overgroote deel der ongevallen
na zes maanden geen gevolgen meer heeft.
,,D e Nieuwe Courant" zet haar
bespreking over d© ziekteverzeke
ring voort met een artikel over „de bij
drage der werkgevers."
Het is, zegt het blad, niet de verplichting,
aan de werkgevers opgelegd om een deel
der premie te betalen, die aan de wet het
karakter van een verplichte verzekering
geeft. Die verplichting kan ook aan een
systeem van wettelijk geregelde, vrijwillige
verzekering verbondon zijn; zoo verplicht
ook het ontwerp-Talma, waar het voor de
iosse arbeiders (waarop de verzekerings-
dwang geen vat heeft.) de mogelijkheid van
vrijwillige aansluiting bij de ziekenkas open
stelt, den werkgever op vordering van den-
gene, die daarvan gebruik maakt, de helft
van diens premie te vergoeden.
Het wordt vrij algemeen als billijk erkend
den werkgever in de kosten van de ziekte
en de invaliditeits-verzekering der werklie
den iets te doen bijdragen. Dit wel in de
eerste plaats, omdat een zeker percentage
van de ziekte- en invaliditeitsgevallen ver
oorzaakt wordt door het bedrijf; op het be
drijf wordt daarvan billijkerwijs de last ge
legd, krachtens hetzelfde beginsel, dat de
kosten der verzekering tegen de geldelijke
gevolgen van ongevallen, in verband met het
bedrijf ontstaan, geheel ten laste van de
werkgevers brengt.
Voorts zal in de bijdrage van do werkge
vers aan de ziekteipremie een deel van de
ongevallenpremie begrepen zijn, daar minis
ter Talma terecht de geheele zorg voor de
gevolgen van kleinere ongevallen, die thans
aan de Rijksbank zooveel noodeloozen om
slag en kosten bezorgen, van de instelling
wenscht af te nemen en bij de zdekteverze-
keringsorganen over te brengen. Omtrent
de wijze, waarop dit zal geschieden, tasten
wij in het duister; de Mem. van Toelichting
vermeldt alleen, dat de taak der nieuw in
te stellen Raden van Arbeid ten opzichte
van de ongevallenverzekering, ter sprake
komt „bij een daartoe in te dienen ontwerp
tot wijziging der Ongevallenwet". Terloops
zij hier opgemerkt, dat zulk een wijzigings-
ontwerp met de thans aangeboden ontwer
pen tegelijk had behooren te worden inge
diend, daar de invoering van deze zonder
gelijktijdige wijziging der Ongevallenwet on
mogelijk is, ja zelfs de beoordeeling dezer
ontwerpen bezwaarlijk volledig kan zijn zon
der kennis van des Ministers plannen met
betrekking tot de ongevallenverzekering.
Bovendien is er, volgens de wet op het ar-
beidscontract, een burgerrechtelijke verplich
ting van den werkgever tot uitbetaling van
het naar tijdruimte vastgesteld arbeidsloon,
ook indien de (niet-inwonendeO arbeider
ten gevolge van ziekte verhinderd is ge
weest arbeid te verrichten „voor een betrek
kelijk korten tijd" (art. 1638c B. W.). Deze
verplichting wordt vervangen door die van
Ann© 1910.
den werkgever om tot do ziekteverzekering
bij te dragen en in des werkgevers aandeel
in de promie is zij dus begrepen.
Na bespreking van verschillende gedeel
ten der Memorie van Toelichting, in het
bijzonder van die, welke de verliooging der
bijdrage tot de ziekteverzekering door den
werkgever, van 1/3 der kosten tob de helft,
motiveeren, eindigt het blad:
Onze conclusie kan dan ook geen andere
zijn dan deze: dat door den werkgever te
verplichten een derde van de kosten der
ziekteverzekering te dragen, reeds een niet
onbeteekenend deel der lasten op zijn schou
ders wordt gelegd, dat zelfs al erkent
men een bijdrage zijnerzijds als de voldoe
ning aan een voor alle werkgevers gelden
den zedelijken plicht uit de schatkist zou
moeten worden betaald. Daarom lijkt ons el
ke verhooging van die bijdrage, zoowel uit
rechts- als uifc billijkheidsoogpunt bezien,
onaannemelijk.
In een artikel onder hot opschrift: Op
de dubbeltjes passen zegt „Het
Huisgezin";
Er wordt wel eens aan het nut der A 1-
gemeene Rekenkamer getwijfeld.
Dit lichaam met zijn staf van ambtenaren,
kost jaarlijks een hoop geld en men ziet zoo
weinig resultaat van zijn werk.
Toch is het in werkelijkheid een instel
ling, die haar geld dubbel en dwars waard is.
Tot die overtuiging komt men vooral, als
men haar jaarverslagen doorleest.
Daaruit blijkt hoe als het ware Jan en
alleman er op uit zijn, om van het Rijk te
plukken wat er bij mogelijkheid maar van
te plukken is.
Personen, die van hun evenmensch geer.
cent zouden willen aannemen, die hun niéi
toekwam, zijn ijselijk ruim van geweten zoo
dra ze met het onpersoonlijke Rijk in aanrzu
king komen.
Dc overheid kan alle misstanden op dit
gebied niet voorkomen en zij blijkt boven
dien soms meer dan laksch op dit stuk.
De Rekenkamer nu pluist alles na met
een minutieusheid, die soms wat krenterig
lijkt, maar welke in waarheid volkomen ge
motiveerd is als men ziet, hoe ongegeneerd
van alle kanten, ook door hooggeplaatste#'
aan do staatsruif gerukt en geplukt wordt.
Zelfs de Rekenkamer kan niet alle kwaad
keeren, zij moet herhaaldelijk tegen haar
zin verevenen en berusten maar haar
toezicht werkt afschrikkend.
En men kan er op aan, dat, indien ef.
geen Rekenkamer was, het goede Rijk nog
veel brutaler zou worden geschoren.
Want het is eenvoudig phenomenaal wat
men onder dit opzioh't al durft ondernemen.
Het blad besluit:
Laten wij blij zijn, dat er een Rekenkamer
is en haar werk waardeeren, waarvoor ze
uit den aard der zaak zeer weinig dank
oogst, ook van de zijde van departementen
van algemeen bestuur, waar men haast al
tijd in de weer schijnt, allerlei overschrij
dingen en onregelmatigheden zooveel moge
lijk te dekken en goed te praten.
„Een indrnk van Holland.99
Onder dit opschrift geeft een der leden
van de „International Visits Association" iir'
de „Manchester Guardian" zijn indrukken
van het bezoek aan Nederland weer.
Het artikel is vriendelijk gesteld. Do
schrijver vond het land eerst wel erg vlak
en eentonig, maar leerde het weldra^ belang
wekkend vinden en in menig opzicht bewon«
deren. Hij gewaagt van de lezingen te Lei
den door prof. Blok en dr. Colenbrander
gehouden, welke zulk een uitmondend beeld
geven van geschiedenis, karakter en idealen
van kunst ©n maatschappelijke toestanden
in Nederland, en vergelijkt onzen landbouw,
en tuinbouw met den Britsok en, die 't groot©
voordeel van het goedkoop ere vervoer t©
water van Nederland missen moeten. Bo
venal schrijft hij is er nergens verspil
ling.
De schrijver heeft het nationale leven in
veje richtingen verkend, zioh ook van den
toestand van ons onderwijs op de hoogt©
gesteld. Hij kreeg een indruk van Neder-
landsche degelijkheid, waarvan z. i. do En-
gelschen veel kunnen loeren.
8)
„Dat heb ik niet graag, Bundseil. Als het
hem maar niet ontstolen wordt."
„Daar past hij wel op, overste. Maar ik
zal het hem nog eens zeggen."
„Zeggen dat is goed, Bundseil!" lacht©
'de officier. „We hebben zooeven al het
inooie Italiaansch bewonderd^ dat ge ge
leerd hebt. Lilli, ik heb binnen een kwartier
tje werk. Wil je misschien meegaan?"
Zij schudde het hoofd. „Ik blijf hier, pa
pa. De lucht daarbinnen is zoo bedompt.
Maar als mijnheer Bundseil mij een stoel
zou willen brengen
De stoel werd gebracht. Een terwijl de
vader met den opzichter rekende en met het
scherpe oog van den ouden officier, die
jarenlang aan het hoofd gestaan heeft van
de menage-commissie van een bataljon,
rondkeek in provisiekamer en keukon, zat
de dochter buiten in de zon en tuurde op
de vlakte.
Zij zat voorovergebogen, de ellebogen op
'de knieën geleund en in do rechterhand
liaar rijzweep. De Italiaan liep voor haar
op en neer met de beide paa den en tel
kens, als hij voorbijkwam, t. of hem haar
blik. Zij had een scherp oog voor het
schoon© en deze-Battista was werkelijk het
aankijken wel waard. Hij was mager en- dat
hij nu het dik omwikkelde rechterbeen ach
ter zich aansleepte, verbeterde zijn houding
niet. Maar wat had de jonge man karakte
ristieke trekken en oogen vol uitdrukking!
Weer dacht zij aan de buste van Nero. Als
men Battista een lauwerkrans op het don
kere haar gedrukt had, moest hij het
levendig evenbeeld van het marmer zijn.
Zij riep hem aan, toen hij weer voorbij
kwam.
„Hé, Battista!"
Hij bleef staan, met de teugels in de
hand;
„Verstaat ge in het geheel geen Duitsch, j
Battista?"
Toen zij het gezegd had, kwam de vraag
haar zelf kinderachtig voor.
„Niets verstaan. Non capito, eccellenza!"
Hij lachte vergenoegd en toonde twee
rijen wonderschoone tanden. Yan de los
bandige tirannennatuur van keizer Nero lag
in ieder geval niets in dit open gelaat.
En nu speet het haar, dat zij althans niet
een klein weinig Italiaansch sprak.
Daar opende Nero voor de tweede maal
zijn prachtig gebit en zei: „Eccellenza....
moi.... parle.... Frangaiis."
Het kwam er met een verschrikkelijk ac
cent uit, dit geradbraakt Fransch, en Nero
werd daarbij ook een weinig verlegen. Maar
het was toch ten minste te verstaan. En
voor Lilli von Burger was het zoo duidelijk
genoeg. Aan al te hooge eischen had mis
schien ook haar Fransch niet voldaan.
„Zijt ge in Frankrijk geweest?" vroeg zij.
Hij vertelde, dat hij een jaar lang aan de
havenwerken in Marseille had gewerkt en
dat zijn patroon hem mee naar Duitsohland
had genomen. En het beviel hem hier zeer
goed; maar dat Duitsch was te moeilijk.
Het Fransch had hij vlug geleerd en hij
scheen er niet weinig trots op; maar dat
Duitsch zou hij wel nooit verstaan, al werk
te hij ook tien jaren aan het kanaal. Daar-
bij gloeide, zijn gezicht van opwinding. Hij
was kennelijk blij dat hij een middel had
gevonden om zich uit te drukken, en
trotsch, dat de eccellenza met hem sprak.
En zij vermaakte zich met het radbraken
en de levendige gebaren van den Zuidlan-
der, waarmede hij ieder woord, dat hij mis
te, trachtte te vervangen. Het was toch
eindelijk eens een afwisseling in dit doode-
lijk vervelend en eentonig leven! Wonder
lijk genoeg, dat een eigenlijk armoedige
Italiaanscho wegwerker haar die moest
bieden
Plotseling verstomde hij.
De overste was in de deur gekomen en
wenkte hem, om naderbij te komen met de
paarden. Lilli stond op. Haar anders bleek
gelaat was nu licht gekleurd.
„Willen we opstijgen?"
Zij knikte.
Zwijgend reden zij daarna naast elkaar
voort. De weg was moeilijk. Van den straat
weg was maar een smalle dam aangelegd
tot de barakken, die midden in het moe
rassig veen lagen als een eiland. Aan bei
de zijden strekte zich een groenachtige,
slecht begroeide vlakte uit. Hier en daar
donkere rijen turf.
„Wat haat ik dit dorp 1" zei de dochter
plotseling.
„Nu al kind; waarom? Zulke goedkoop©
brandstof hebben wij nog nergens gehad !"-
„Het heele huis stinkt naar turf. Zelfs
het eten. Het is eenvoudig afschuwelijk,
papa."-
„Nu, dan ga je er niet goed mee om. Nu
ja, als ik aan die blokken beukenhout van
vroeger denk en aan de Fransche haardeni
Maar wacht maar, Lilli als ik eerst „Eibe
rode" maar heb...."
Zij lachte kort en spottend. Daarna striem
de zij met haar rijzweep door de luoht.
„Dan kunnen wij nog lang wachten. Oom
Xaver is taai. Die overleeft mij nog. En ik
gun hem dit twijfelachtig genoegen."
Weder reden zij zwijgend naast elkaar.
Soms werd de dam zoo smal, dat zij achter
elkaar moesten gaan. Een paar malen had
den zuj om den weg te korten, over een
sloot gesprongen, en den tweeden keer had
de vader, die zijn dochter vooruit liet rij
den, tot haar gezegd: „Fameus!"
Zij keerde zich om. „Wat, papa?"
„Zooals jij te paard zit!"
Zij trok de lippen op.
„Dat beetje rijden! Dat is ook tamelijk
wel het eenige, wat ik op mijn zeven en
twintigste jaar behalve lezen, schrijven en
rekenen geleerd heb."
„Zeg eens Lilli..."
„Zouden we maar niet liever draven, pa
pa?"
Zij waren eindelijk op den weg gekomen.
Het veen lag achter hen. Midden door
groene weiden ging het nn op Ebenstedt
aan. Niettegenstaande het vroege jaarge
tijde, was er reeds veel vee in Kot land
Sommige dieren droegen dekkleeden en al
leen de gehoornde kop kwam te voorschijn.,
„Een maskerade" zei de overste; „zoo
iets ziet men alleen ook maai* in Holstein."
De dochter antwoordde niet. Zij liet haar
bruin flink draven. Haar vader liet haar
gaan, maar kwam later bij- haar en zei, als
of hij eerst over een zaak had nagedacht i
„Ik moet met je spreken, Lilli 1"
Zjj wendde Eet gezicht naar hem toe
er kwam een rimpel tusschen haar wenk
brauwen.
„Ik ken dien toon al, papa. Zeker weer
iets onaangenaams; maar als het nn een
maal niet anders kan, maak het dan, als
't u blieft, kort."
De oude heer klopte zijn paard op den
glanzend en nek en zocht kennelijk naar de
juiste woorden.
„Wij hebben zooeven van „Eiberode" ge-.
sprokeD, Lilli", begon hij eindelijk.
„Dat is te zeggen; u sprak er van. Ik
raak dit punt nooit vrijwillig aan."
„Het is goed, kind. Ik kreeg vanmorgen
een brief van mijn broer. Xaver schrijft,,
dat hij van plan is in het begin van dec
zomer bij ons te komen, en hij vraagt of
je... of je het goed zoudt vinden, als hij..*
Max meebracht."
Lilli trok aan de teugels van haar paard
en er klonk een nauwelijks hoorbaart maa^
scherp lachje.
„Dus moet het spel weer beginnen? Het
verwondert mij, dat Max het nog altijd
niet moo is om een oude vrijster het hot
te maken. De echte ridder Toggenburg t
Maar mijn schuld is het niet, papa! Ik heb
mijn gevoelens voor mijn neef nooit verbor-
gen gehouden."
„Hij denkt...; zooals wij allen... dat dtf»
tijd...'?
(Wordt vervolgd).