LHZBSOIl DAGBLAD, Woensdag- 24 Augustus, Tweede Blad. Ho. 15492. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Een zware strijd!. r „De Beukelaar'" houdt een uitvoerige beschouwing in over het wetsvoorstel be treffend© onze. kustverdediging. Het yolgende is daaraan ontleend: Voor voldoende landsverdediging zijn noo- idig mannen en geld. Wat nu de levende iwoertniddelen aangaat, is dan vóór alles eisch, dat het leger meer nationaal w or del lEn dat is het nu niet. Zoolang de officie»- •ren om dit nu maar alleen te noemen zich van de verdere maatschappij min Of meer afzonderen, zoolang zij een zooge- naamden militairen gé^st, die feitelijk anti nationaal is, blijven voorstaan, zal dit wel ftioeilijk beter worden. Wat de dood© weermiddelen aanbelangt, die, willen zij voldoende zijn, milliocnen 'en nog eens milliocnen schats moeten kos ten, is een belangrijke vraag, door wie deze gelden (moeten oj>gebraeht. En dan moet hierbij in het oog gehou den, .dat onze onafhankelijkheid, ons natio naal volksbestaan, helaas, niet voor heel het yolk van dezelfde bcteekenis is. Voor wie bij 'een loon van acht, negm gulden met wat groot gezin zelfs het noodigste moet ont beren en dat bij een arbeidstijd zoo "lang, idat alle geestelijke ontwikkeling en belang stelling scliier wordt afgesneden, wordt! het zoo licht teeai onverschillige zaak of Nederland onafhankelijk blijft. Bij zoo voort durend sloven en dat bij zoo grooten stof fel ij ken nood daalt het nationale leven van- 'zelf; wat maakt het uit, zoo gaat men, denken, tof oen Nederlandsch of wel een (vreemd gezag over al die ellende zal re- geeren. Zoo is voor verhooging van wel bewust nationaal leven sociale hervorming Onafwijsbare voorwaarde. Uit alle klingen van het volk, ook uit j&e zooeven genoemde, worden de zonen tot 'den krijgsdienst opgeroepen'. En daarmede hebben de minst-bezittenden dan voor de yolk6verdediging werkelijk ook genoeg ge- 'geven. Aan de wat meer bezittenden dej jeisch het geld op te brengen, dat voor de jdoode weermiddelen is benoodigd. Niet aan de rijksben, maar aan allen, die wat meer bezitten, die iets grooter inkomen hebben. Van die arbeiders, wier loon te gering Is' om: nog* iets to kunnen missen, mag voor jde landsverdediging ook niet één oent gei- Jedscht. En dit geldt ook van do veertig tmillioen, tjhans weer benoodigd. Binnenkort •zal dooT het huidige ministerie een voor stel worden gedaan tot verhooging der inr ■Vfoerrechtem, ook óm' op deze wij zei meejq geld in 's lands schatkist te doen vloeien. Dit geld zou dan vooral voor de sociale Wetgeving worden aangewend. Maar nu komt de vraag op of deze galden niet tevens nullen moeten dienen voor de genoemde uit gaven onzer kustverdediging, voor de be wuste veertig millioen. Eu dit nu mag nim- tner. Hoogore invoerrechten zullen een last idjn, wij zijn een tegenstander dier ver booging, maar daar gaat het nu niet om die ook op de niefc-bezittenden immer [min of moeT zal drukken, alle arbeiders zullen er door de hoogere prijzen ietwat in Idealen, welnu, dan mag uit deze bron voor jonze landsverdediging nimimer geput- Van 'arbeiders, die door te groote zorgen, te veel 'sloven, geestelijk schier worden verstompt,! took verstompt in hun nationale belangstel ling, mag van. boft hongerloon niets wor- i&en geëischt. i Maar niet dat al blijft de eiscli van de ytoartig millioeft. Indien' deze werkelijk bei- ftoodigd zijn, jnbeten ze opgebracht, mag 'geen zuinigheid, weerhond.cn, moet ons land took hierin zijn nationale veerkracht toonen. Doch vóór alles is eiscli, dab zij werkelijk (noodig zijn. Dit te beslissen is voor iederen Xeak op dit gebied al zeer moeilijk, het is took voor de volksvertegenwoordiging een\ 'zaak van vertrouwen. Vertrouwen, op het (ministerie, dat het voorstelt. Hierin nu echter schuilt de groote moeilijk heid. Nog is de zaak Van Heeckeren niet' opgehelderd on men vergetc niet, dat het hier juist de vraag gold, of er mode iu ver band met onze kustverdediging eenige druk door een vreemd© mogendheid was uitgeoe fend. De minister van buiienlandsch© zaken heeft door heel zijn optreden èn schrifte lijk èn mondeling tegenover den hoer Van Heeckeren, in den lande, voor het volk den indruk gevestigd, dat er van iets dergelijks schijn noch schaduw was - geschied. Dit al les in strijd met hetgeen de heer Van Heecke ren hierover verklaarde, ook feitelijk in. strijd met hetgeen ,,D e Standaar d", of wel dr. Kuyper, hierover schreef. Al meer schijnt men nu echter in onder scheiden kringen te meenen, dat er wel degelijk iets is voorgevallen, dat de ont kenning van den Minister alleen en zeer bijzonderlijk sloeg op een brief van don Duitschen keizer. Mocht men nu hierin niet mistasten, dan hoeft de minister van buiten- landsche zaken door heel zijn optreden ons volk eon rad voor de oogen gedraaid. Zulk een minister verdient dan niet meer het ver trouwen van het volk en de volksvertegen woordiging. En zoolang deze zaak niet is opgehelderd, door een nadere varklaring van den minister van buitonlandsche zaken of hoe dan ook, en is gebleken, dat ar inderdaad schijn noch schaduw in dezen bestond, mag en kan het huidige ministerie niet eischcn, dat men in goed vertrouwen veertig mil- lioen voor kustverdediging zal toestaan. Een voorstel, waarbij men zich immers uit den aard dar zaak gaat afvragen, of aan ons volk weer een rad voor de oogen gedraaid wordt, of het nu werkelijk allecgi do be langen onzer defensie of ook nog iets an ders is, dat tot deze voorstellen noopte. Door dit wetsvoorstel van veertig millioen is de zaak Van Heeckeren voor onze po litiek, voor het landsbelang zelf, van groot gewicht geworden, i „De Beukelaar" pleit voor een j a a r- lijkscke vacantie, niet alleen voor hen, die zulk een vacantie door voortdurende geestesarbeid noodig hebben, maar ook voor werklieden. Voor den boer, voor den landarbeider met los werk, wier arbeid altoos meer speling en meer vrijheid toelaat-, wier magen en vrienden meest in de nabijheid wonen, staat dit heel anders; wat vrije dagen kunnen zij zich bovendien vrij gemakkelijk verschaf fen. De vaste arbeider, vooral de fabrie- ker, heeft echter vaak andere behoeften.' De fabriek het kan ook niet anders eischt stipte indccling van tijd, men is al toos in het gareel van het werk, en daarbij van pen arbeid, die vaak met eentonigheid steeds weer hetzelfde te doen geeft. Dan is de bevolking, juist ook der fabrieks<- arbeiders, zicli al meer gaan verspreiden de naaste familie woont soms ver af. Zon der een rusttijd van eenige dagen is bet schier niet mogelijk elkander ooit eens to ontmoeten. Zoo dringt dit alles naar va- cantie-eisch, ook voor de meeste handen- arbeiders. En zeker terecht. Bij dit alles komt nog een reden, die voor heel hot volk al meer gaat gelden. Een meeleven der arbeiders in het maat schappelijk© en politieke leven wordt al meer eisch eener gezonde ontwikkeling van staat en maatschappij zelf. Maar hiervoor is althans eenige kennis van eigen land een uitnemende zaak. Wie nooit een groote stad wat goed gezien heeft, druk verkeer, druk ken handel in het minst niet uit eigen aan schouwen kent, kan zooveel moeilijker zich van heel het maatschappelijk leven een juiste voorstelling maken. Voor den stedeling staat dit voorzeker weer anders. Maar voor hem is het toch weer zoo uiterst gewenscht eens oen en kele maal ten minste iets te verstaan van de werkelijkheid, ook van de heerlijkheid, van het buitenleven. Voor dat alles is een enkele dag zoo uiterst kort. En erger; altoos zal het dan weer do Zondag zijü, die hiervoor wordt gebruikt en misbruikt. Daarom e?n rust tijd van althans eenige dagen, liefst zeker eon week. Dat wij dit dan voor de arbeiders, die reeds ©enigen tijd bij dezelfde onder neming zijn, met behoud van loon, bedoelen, spreekt wel vanzelf. Het worde zoo al meer een. vaste bepaling van het arbeidscontract. En gelukkig, in onderscheiden ondernemin gen en fabrieken is dit reeds zoo. Doch van betrekkelijk nog uitzondering, worde het regel. De winst aan levensfrisehheid en aan levenskennis, er door verworven, zal ook voor de productie althans oenig voor deel geven. Het kan wel moeilijk anders. Tot nu toe bleef vacantie echter meest enkel nog een voorrecht van rijkeren. En helaaswerd "deze vacantie der rijkeren,1 voor de niet-bezittenden soms juist een na deel. Men gaat voor de zomermaanden naar buiten en denkt niet aan schoonmaaksters en huisnaaisters, die p?r dag worden be taald en dan in deze zomerdagen èn haar loon èn haar kost moeten derven. Een rrouw van veel ontwikkeling, die, in weerwil van haar hooge- jaren, de sociale wanverhou dingen zoo scherp gevoelt, vele jongeren ten voorbeeld, vestigde onlangs op dit euvel onze aandacht en sprak er haar ergernis over uit, dat ieder jaar wècr „Liefdadig heid naar Yenaogen" den dames moet vra gen hieraan te denken. Deze ergernis worde algemeen, zoodat ook deze sociale misstand al meer verdwijnen Het is toch immers wel uiterst pijnlijk, dat het vacantie-genot der rijkeren ten slotte voor niet-bezittenden een nog wat moeizamer leven, nog wat grooter zorgen beduidt. Zoo worde dp blijde zomertijd althans nimmer met bijzondere zorgen ingewacht. Maar veel beter, gevo die zomertijd steeds meer bij het huidige leven van haast en gedwongen regelmaat aan heel het volk, dat dit behoeft, althans eenigen tijd van algeheel© rust en vrijheid. Het weekblad „D e O h r i s t e n-D e- mocraat" oordeelt, dat, al is ongetwij feld het ontwerp-z iektewet een belang rijk stuk werk, het niet oompleet is, en dat een wetsontwerp tot wijziging der Ongeval lenwet er niet aan had mogen ontbreken. Wel stelt de Minister zoodanig een ontwerp in uitzicht, doch, verklaart het blad, hoe zeer men ook geneigd moge zijn vertrou wen te stellen in het woord des Ministers, door het ontbreken van een voorstel tot wij ziging van de Ongevallenwet, in ieder geval door het niet kennen van 's Ministers plan nen ten dezen opzichte, stuit men in 't ont werp op een groote moeilijkheid, waarover zoo maar niet is heen. te stappen. Vast staat, dat vóór invoering van de ziektewet, wijziging van de Ongevallenwet noodig is. Want ook minister Talma wil alle kleine on gevallen aan de Rijksverzékeringbnnk ont trekken en door do ztcktekassen doen behan delen. Op een zeer belangrijk punt zal mits dien, acht het blad, het oordeel over de plan nen van den Minister moeten worden opge schort. De vraag' klemt hier, schrijft het: Wat wil de Minister doen met verkregen rechten der arbeiders, die onder de Ongevallenwet vallen? De thans aanhangig gemaakte voor stellen geven daarop geen voldoend ant woord. Wel zegt de Minister ter toelichting van artikel 52 der ziektewet: „Artikel 45 ontheft den werkgever van zijn verantwoordelijkheid naar burgerlijk recht tot het bedrag van het ziekengeldj en de wij- 7.iging, die de Ongevallenwet bij invoering der ziekteverzekering zou ondergaan, ont heft de Rijksverzekeringbank, dus middellijk den werkgever, van de geldelijke schade loosstelling gedurende den eersten tijd na een ongeval. Tegenover deze ontlasting van den werk gever past een aandeel in de kosten der ziekteverzekering. Maar feit is dan toch, dat de arbeiders, die onder de Ongevallenwet vallen, in het voorstel van den Minister worden belast met dat deel der kosten van de kleinere ongevallen, en dat'zijn verreweg de mees ten waarmede de Rijksverzekeringbank. en „dus middellijk de werkgever", worden ontlast, tegenover welke ontlasting maar een „aandeel" staat in de kosten der ziek teverzekering. Of, om het eenvoudiger te zeggen: de ar beiders zullen, volgens het wetsontwerp, voor de kleinere ongevallen een gedeelte van de premie moeten betalen, wijl deze nu geheel ten laste komen van den werkgever. Nu is maar de vraag: Wat wil de Minister met de rechten, door de arbeiders verkre gen, doen? Het wetsontwerp laat ons daaromtrent in het onzekere. Het is niet compleet. Ongetwijfeld een goede bepaling is, naar do meening van het blad, dat de geschillen, uit deze regeling voortvloeiende, niet zullen worden berecht door den burgerlijken rech ter. De verzekerden en de werkgevers zul len, indien de Raden van Arbeid of de zie kenfondsen hen bij do vaststelling van pre mie of uitkeering geen recht doen weder varen, zich bij de Raden van Beroep moe ten beklagen. Tevens hebben zij tegen de uitspraken van de Verzekeringsraden be roep op den centralen Raad. Wijziging der Beroepswet is daartoe noodig. Ook op deze wijziging moet men wachten tot later. Dit heeft echter, betoogt het blad, in de verste verte niet zooveel beteekenis voor de arbed- ders als de wijziging van de Ongevallenwet; alleen een lang uitblijven er van zou de in- werking-trediDg van de ziekteverzekering kunnen vertragen. Maar met wijziging van de Beroepswet kan aan door de'Ongevallen wet verkregen rechten, wat betreft uitkee ring, enz., niet worden getornd. En daarom besluit het blad we her halen nog eens: Wat wil de Minister met de rechten der arbeiders, die onder do Onge vallenwet vallen? Wij verkeeren nu daaromtrent in het onze kere, de aunhang'ge wetsontwerpen laten dat alles ongeregeld. En men zal wil'en toe geven, dat is geen kleinigheid, wannter men in aanmerking neemt, dat de zieken kas zes maanden lang de uitkeering betaalt en dat het overgroote deel der ongevallen na zes maanden geen gevolgen meer heeft. ,,D e Nieuwe Courant" zet haar bespreking over d© ziekteverzeke ring voort met een artikel over „de bij drage der werkgevers." Het is, zegt het blad, niet de verplichting, aan de werkgevers opgelegd om een deel der premie te betalen, die aan de wet het karakter van een verplichte verzekering geeft. Die verplichting kan ook aan een systeem van wettelijk geregelde, vrijwillige verzekering verbondon zijn; zoo verplicht ook het ontwerp-Talma, waar het voor de iosse arbeiders (waarop de verzekerings- dwang geen vat heeft.) de mogelijkheid van vrijwillige aansluiting bij de ziekenkas open stelt, den werkgever op vordering van den- gene, die daarvan gebruik maakt, de helft van diens premie te vergoeden. Het wordt vrij algemeen als billijk erkend den werkgever in de kosten van de ziekte en de invaliditeits-verzekering der werklie den iets te doen bijdragen. Dit wel in de eerste plaats, omdat een zeker percentage van de ziekte- en invaliditeitsgevallen ver oorzaakt wordt door het bedrijf; op het be drijf wordt daarvan billijkerwijs de last ge legd, krachtens hetzelfde beginsel, dat de kosten der verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ongevallen, in verband met het bedrijf ontstaan, geheel ten laste van de werkgevers brengt. Voorts zal in de bijdrage van do werkge vers aan de ziekteipremie een deel van de ongevallenpremie begrepen zijn, daar minis ter Talma terecht de geheele zorg voor de gevolgen van kleinere ongevallen, die thans aan de Rijksbank zooveel noodeloozen om slag en kosten bezorgen, van de instelling wenscht af te nemen en bij de zdekteverze- keringsorganen over te brengen. Omtrent de wijze, waarop dit zal geschieden, tasten wij in het duister; de Mem. van Toelichting vermeldt alleen, dat de taak der nieuw in te stellen Raden van Arbeid ten opzichte van de ongevallenverzekering, ter sprake komt „bij een daartoe in te dienen ontwerp tot wijziging der Ongevallenwet". Terloops zij hier opgemerkt, dat zulk een wijzigings- ontwerp met de thans aangeboden ontwer pen tegelijk had behooren te worden inge diend, daar de invoering van deze zonder gelijktijdige wijziging der Ongevallenwet on mogelijk is, ja zelfs de beoordeeling dezer ontwerpen bezwaarlijk volledig kan zijn zon der kennis van des Ministers plannen met betrekking tot de ongevallenverzekering. Bovendien is er, volgens de wet op het ar- beidscontract, een burgerrechtelijke verplich ting van den werkgever tot uitbetaling van het naar tijdruimte vastgesteld arbeidsloon, ook indien de (niet-inwonendeO arbeider ten gevolge van ziekte verhinderd is ge weest arbeid te verrichten „voor een betrek kelijk korten tijd" (art. 1638c B. W.). Deze verplichting wordt vervangen door die van Ann© 1910. den werkgever om tot do ziekteverzekering bij te dragen en in des werkgevers aandeel in de promie is zij dus begrepen. Na bespreking van verschillende gedeel ten der Memorie van Toelichting, in het bijzonder van die, welke de verliooging der bijdrage tot de ziekteverzekering door den werkgever, van 1/3 der kosten tob de helft, motiveeren, eindigt het blad: Onze conclusie kan dan ook geen andere zijn dan deze: dat door den werkgever te verplichten een derde van de kosten der ziekteverzekering te dragen, reeds een niet onbeteekenend deel der lasten op zijn schou ders wordt gelegd, dat zelfs al erkent men een bijdrage zijnerzijds als de voldoe ning aan een voor alle werkgevers gelden den zedelijken plicht uit de schatkist zou moeten worden betaald. Daarom lijkt ons el ke verhooging van die bijdrage, zoowel uit rechts- als uifc billijkheidsoogpunt bezien, onaannemelijk. In een artikel onder hot opschrift: Op de dubbeltjes passen zegt „Het Huisgezin"; Er wordt wel eens aan het nut der A 1- gemeene Rekenkamer getwijfeld. Dit lichaam met zijn staf van ambtenaren, kost jaarlijks een hoop geld en men ziet zoo weinig resultaat van zijn werk. Toch is het in werkelijkheid een instel ling, die haar geld dubbel en dwars waard is. Tot die overtuiging komt men vooral, als men haar jaarverslagen doorleest. Daaruit blijkt hoe als het ware Jan en alleman er op uit zijn, om van het Rijk te plukken wat er bij mogelijkheid maar van te plukken is. Personen, die van hun evenmensch geer. cent zouden willen aannemen, die hun niéi toekwam, zijn ijselijk ruim van geweten zoo dra ze met het onpersoonlijke Rijk in aanrzu king komen. Dc overheid kan alle misstanden op dit gebied niet voorkomen en zij blijkt boven dien soms meer dan laksch op dit stuk. De Rekenkamer nu pluist alles na met een minutieusheid, die soms wat krenterig lijkt, maar welke in waarheid volkomen ge motiveerd is als men ziet, hoe ongegeneerd van alle kanten, ook door hooggeplaatste#' aan do staatsruif gerukt en geplukt wordt. Zelfs de Rekenkamer kan niet alle kwaad keeren, zij moet herhaaldelijk tegen haar zin verevenen en berusten maar haar toezicht werkt afschrikkend. En men kan er op aan, dat, indien ef. geen Rekenkamer was, het goede Rijk nog veel brutaler zou worden geschoren. Want het is eenvoudig phenomenaal wat men onder dit opzioh't al durft ondernemen. Het blad besluit: Laten wij blij zijn, dat er een Rekenkamer is en haar werk waardeeren, waarvoor ze uit den aard der zaak zeer weinig dank oogst, ook van de zijde van departementen van algemeen bestuur, waar men haast al tijd in de weer schijnt, allerlei overschrij dingen en onregelmatigheden zooveel moge lijk te dekken en goed te praten. „Een indrnk van Holland.99 Onder dit opschrift geeft een der leden van de „International Visits Association" iir' de „Manchester Guardian" zijn indrukken van het bezoek aan Nederland weer. Het artikel is vriendelijk gesteld. Do schrijver vond het land eerst wel erg vlak en eentonig, maar leerde het weldra^ belang wekkend vinden en in menig opzicht bewon« deren. Hij gewaagt van de lezingen te Lei den door prof. Blok en dr. Colenbrander gehouden, welke zulk een uitmondend beeld geven van geschiedenis, karakter en idealen van kunst ©n maatschappelijke toestanden in Nederland, en vergelijkt onzen landbouw, en tuinbouw met den Britsok en, die 't groot© voordeel van het goedkoop ere vervoer t© water van Nederland missen moeten. Bo venal schrijft hij is er nergens verspil ling. De schrijver heeft het nationale leven in veje richtingen verkend, zioh ook van den toestand van ons onderwijs op de hoogt© gesteld. Hij kreeg een indruk van Neder- landsche degelijkheid, waarvan z. i. do En- gelschen veel kunnen loeren. 8) „Dat heb ik niet graag, Bundseil. Als het hem maar niet ontstolen wordt." „Daar past hij wel op, overste. Maar ik zal het hem nog eens zeggen." „Zeggen dat is goed, Bundseil!" lacht© 'de officier. „We hebben zooeven al het inooie Italiaansch bewonderd^ dat ge ge leerd hebt. Lilli, ik heb binnen een kwartier tje werk. Wil je misschien meegaan?" Zij schudde het hoofd. „Ik blijf hier, pa pa. De lucht daarbinnen is zoo bedompt. Maar als mijnheer Bundseil mij een stoel zou willen brengen De stoel werd gebracht. Een terwijl de vader met den opzichter rekende en met het scherpe oog van den ouden officier, die jarenlang aan het hoofd gestaan heeft van de menage-commissie van een bataljon, rondkeek in provisiekamer en keukon, zat de dochter buiten in de zon en tuurde op de vlakte. Zij zat voorovergebogen, de ellebogen op 'de knieën geleund en in do rechterhand liaar rijzweep. De Italiaan liep voor haar op en neer met de beide paa den en tel kens, als hij voorbijkwam, t. of hem haar blik. Zij had een scherp oog voor het schoon© en deze-Battista was werkelijk het aankijken wel waard. Hij was mager en- dat hij nu het dik omwikkelde rechterbeen ach ter zich aansleepte, verbeterde zijn houding niet. Maar wat had de jonge man karakte ristieke trekken en oogen vol uitdrukking! Weer dacht zij aan de buste van Nero. Als men Battista een lauwerkrans op het don kere haar gedrukt had, moest hij het levendig evenbeeld van het marmer zijn. Zij riep hem aan, toen hij weer voorbij kwam. „Hé, Battista!" Hij bleef staan, met de teugels in de hand; „Verstaat ge in het geheel geen Duitsch, j Battista?" Toen zij het gezegd had, kwam de vraag haar zelf kinderachtig voor. „Niets verstaan. Non capito, eccellenza!" Hij lachte vergenoegd en toonde twee rijen wonderschoone tanden. Yan de los bandige tirannennatuur van keizer Nero lag in ieder geval niets in dit open gelaat. En nu speet het haar, dat zij althans niet een klein weinig Italiaansch sprak. Daar opende Nero voor de tweede maal zijn prachtig gebit en zei: „Eccellenza.... moi.... parle.... Frangaiis." Het kwam er met een verschrikkelijk ac cent uit, dit geradbraakt Fransch, en Nero werd daarbij ook een weinig verlegen. Maar het was toch ten minste te verstaan. En voor Lilli von Burger was het zoo duidelijk genoeg. Aan al te hooge eischen had mis schien ook haar Fransch niet voldaan. „Zijt ge in Frankrijk geweest?" vroeg zij. Hij vertelde, dat hij een jaar lang aan de havenwerken in Marseille had gewerkt en dat zijn patroon hem mee naar Duitsohland had genomen. En het beviel hem hier zeer goed; maar dat Duitsch was te moeilijk. Het Fransch had hij vlug geleerd en hij scheen er niet weinig trots op; maar dat Duitsch zou hij wel nooit verstaan, al werk te hij ook tien jaren aan het kanaal. Daar- bij gloeide, zijn gezicht van opwinding. Hij was kennelijk blij dat hij een middel had gevonden om zich uit te drukken, en trotsch, dat de eccellenza met hem sprak. En zij vermaakte zich met het radbraken en de levendige gebaren van den Zuidlan- der, waarmede hij ieder woord, dat hij mis te, trachtte te vervangen. Het was toch eindelijk eens een afwisseling in dit doode- lijk vervelend en eentonig leven! Wonder lijk genoeg, dat een eigenlijk armoedige Italiaanscho wegwerker haar die moest bieden Plotseling verstomde hij. De overste was in de deur gekomen en wenkte hem, om naderbij te komen met de paarden. Lilli stond op. Haar anders bleek gelaat was nu licht gekleurd. „Willen we opstijgen?" Zij knikte. Zwijgend reden zij daarna naast elkaar voort. De weg was moeilijk. Van den straat weg was maar een smalle dam aangelegd tot de barakken, die midden in het moe rassig veen lagen als een eiland. Aan bei de zijden strekte zich een groenachtige, slecht begroeide vlakte uit. Hier en daar donkere rijen turf. „Wat haat ik dit dorp 1" zei de dochter plotseling. „Nu al kind; waarom? Zulke goedkoop© brandstof hebben wij nog nergens gehad !"- „Het heele huis stinkt naar turf. Zelfs het eten. Het is eenvoudig afschuwelijk, papa."- „Nu, dan ga je er niet goed mee om. Nu ja, als ik aan die blokken beukenhout van vroeger denk en aan de Fransche haardeni Maar wacht maar, Lilli als ik eerst „Eibe rode" maar heb...." Zij lachte kort en spottend. Daarna striem de zij met haar rijzweep door de luoht. „Dan kunnen wij nog lang wachten. Oom Xaver is taai. Die overleeft mij nog. En ik gun hem dit twijfelachtig genoegen." Weder reden zij zwijgend naast elkaar. Soms werd de dam zoo smal, dat zij achter elkaar moesten gaan. Een paar malen had den zuj om den weg te korten, over een sloot gesprongen, en den tweeden keer had de vader, die zijn dochter vooruit liet rij den, tot haar gezegd: „Fameus!" Zij keerde zich om. „Wat, papa?" „Zooals jij te paard zit!" Zij trok de lippen op. „Dat beetje rijden! Dat is ook tamelijk wel het eenige, wat ik op mijn zeven en twintigste jaar behalve lezen, schrijven en rekenen geleerd heb." „Zeg eens Lilli..." „Zouden we maar niet liever draven, pa pa?" Zij waren eindelijk op den weg gekomen. Het veen lag achter hen. Midden door groene weiden ging het nn op Ebenstedt aan. Niettegenstaande het vroege jaarge tijde, was er reeds veel vee in Kot land Sommige dieren droegen dekkleeden en al leen de gehoornde kop kwam te voorschijn., „Een maskerade" zei de overste; „zoo iets ziet men alleen ook maai* in Holstein." De dochter antwoordde niet. Zij liet haar bruin flink draven. Haar vader liet haar gaan, maar kwam later bij- haar en zei, als of hij eerst over een zaak had nagedacht i „Ik moet met je spreken, Lilli 1" Zjj wendde Eet gezicht naar hem toe er kwam een rimpel tusschen haar wenk brauwen. „Ik ken dien toon al, papa. Zeker weer iets onaangenaams; maar als het nn een maal niet anders kan, maak het dan, als 't u blieft, kort." De oude heer klopte zijn paard op den glanzend en nek en zocht kennelijk naar de juiste woorden. „Wij hebben zooeven van „Eiberode" ge-. sprokeD, Lilli", begon hij eindelijk. „Dat is te zeggen; u sprak er van. Ik raak dit punt nooit vrijwillig aan." „Het is goed, kind. Ik kreeg vanmorgen een brief van mijn broer. Xaver schrijft,, dat hij van plan is in het begin van dec zomer bij ons te komen, en hij vraagt of je... of je het goed zoudt vinden, als hij..* Max meebracht." Lilli trok aan de teugels van haar paard en er klonk een nauwelijks hoorbaart maa^ scherp lachje. „Dus moet het spel weer beginnen? Het verwondert mij, dat Max het nog altijd niet moo is om een oude vrijster het hot te maken. De echte ridder Toggenburg t Maar mijn schuld is het niet, papa! Ik heb mijn gevoelens voor mijn neef nooit verbor- gen gehouden." „Hij denkt...; zooals wij allen... dat dtf» tijd...'? (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5