PIETER VAN CQRTONE dat wij op de Franscben wachten, heeft er zich nog geen enkele vertoond in dit onge- lukslancL Enfin 1 Wij zullen u naar den Ko ning brengen." „Koning? welke Koning?" roept de offi cier uit. „Wel, de Koning van dit land. Zie, daar komt hij in eigen persoon, gij kunt met Hem gaan spreken." De officier herkent met verbazing in den nieuwbakken Koning een korporaal van de grenadiers en vraagt; „Wie zijt gij?" De korporaal neemt de voorgeschreven houding aan van den soldaat tegenover zijn meerdere en antwoordt: „Louis Chollat, vroeger korporaal der grenadiers, nu meester van deze sterkte." „Tot welk korps behoort gij V' „Toen wij naar Rusland trokken, was lk bij Maarschalk Victor, maar het verraad van den Prins van Schwarzenberg, onzen vroe- 'geren bondgenoot en van zijn Oostenrijkers, heeft ons gedwongen terug te trekken. Toen hebben wij op den Keizer gewacht en sedert drie maanden de vlag geplant in dit nog niet verwoeste dorp". „Maar hoe hebt gij hier kunnen blijven te midden der vijanden?" „Wel, en onze geweren dan! Wij hebben getoond, hoe de Franscben zich daarvan weten te bedienen, en het is verwonderlijk, maar die brave lieden daar zijn bij ons blij ven wonen. Eenvoudig en achtorlijk als zij zijn, hebben zij zeker niet geweten wat zij deden. Waarom hebben zij mij anders tot hun Koning benoemd? Er steekt iets ge heimzinnigs in, maar, zeker is het, dat ze mij in alles gehoorzamen. Mij en mijn man nen van voeding en kleedingstukken voor- zien." De officier had dit alles met bewondering aangehoord; toch meende hij dezen nieuw bakken souverein te moeten bevelen. „Dit is alles goed en wel, maar nu moet gij mij met uw manschappen naar Maar schalk Neij volgen." De korporaal antwoordde hooghartig: „Pardon, kapitein, maar ik zal deze plaats niet verlaten vóór ik haar den Maar schalk overgegeven heb." „Gij vergeet", sprak de officier, „dat ik Uw meerdere ben en dat gij mij, als zooda nig, gehoorzaamheid verschuldigd zijt." Maar de ander hernam fier: t „Vergeving, kapitein, hier ben ik gouver neur van deze plaats en ik heb geen bevel 'te ontvangen dan van den Keizer of van Hem, die in Zijn naam beveelt." „Sluit vrede, mijne heeren. Kapitein, die man spreekt waarheid. Wij zullen deze zaak 'wel oplossen." Het was Maarschalk Neij, die op dit oogenblik was aangekomen. „Leve de Keizer 1" riep de onttroonde majesteit tot antwoord. „Vooruit, Jan, nou wil ik ook wel eens. kijken," zei Bob en trok zijn broer aan de mouw, maar met hetzelfde geringe succes. Nellie was druk bezig met pop Rosalie,^ die uitverkoren was om den rit in den trein mee te maken en Joanna zat heel aan den anderen kant van den coupé met 'n open ge slagen boek in de hand, ofschoon ze* nog geen woordje gelezen had; want voortdu rend kwamen haar de tranen in de oogen als ze aan vader dacht. Maar voor geen geld ter wereld zou ze gewild hebben, dat de anderen haar tranen zagendaar was ze na tuurlijk veel te trotsch voor. Ineens herinnerde ze zich weer vaders laatste afscheidswoorden, die hij haar inge fluisterd had: „Doe je best om wat liever en vriende lijker te zijn meisje! dan zul je ook veel meer vriendelijkheid ontmoeten 1" En nu zou ze er haar best eens voor doen om der wille van vader. „Jan, kom eens hier; ik heb iets heel lekkers; caramels 1" Hadat hielp. Met een ruk was Jan van het portier ai. „Waar heb je die vandaan, Jo? Die zijn fijn hoor; echt lekker zeg!" Betsy maakte van die gelegenheid gebruik „Mijn dappere", sprak de Maarschalk, „gij weet, dat de terugtocht algemeen is, dat wij naar het vaderland moeten terug- keeren; gij moet ons volgen!" De korporaal stond verstomd. „Als ik dit dorp voor Frankrijk kon be waren..." Neij glimlachte treurig. „Welnu korporaal, wanneer gij verlangt hier te blijven, terwijl wij in het vaderland de middelen gaan zoeken om opnieuw te strijden, stem ik er in toe. Gij zijt vrij." „Neen, mijn Maarschalk, U hebt gelijk, wij volgen U." „Dus," zeide Neij, een weinig schertsend „Uwe Majesteit treedt af?" „Met vreugde, omdat de dans weer zal beginnen. „Wie weet... misschien... door een paar gaatjes in mijn huid, kan ik misschien het eerekruis verdienen..." Neij glimlachte. „Bewaar je huid in zijn geheel, mijn jon gen. Het is de huid van een dappere. En... neem dit kruis zonder lang te wachten. Je hebt het wel verdiend." En het zijne nemend, bevestigde hij het op de borst van den grenadier. Een kleine jongen, een herder van twaalf jaar ongeveer, verliet eens de kudde, die men aan rijn zorgen had toevertrouwd, en hij trok naar Florence, waar hij alleen een kleinen jongen van rijn leeftijd konde, bijna even arm als hij, en die, evenals hij Cor- tone had verlaten om als koksjongen in de keuken van kardinaal Saohetti werkzaam te zijn. Het was een edeler doel dat Pieter naa<r de stad Florence voerde: hij wist na melijk, dat er daar een academie van beel dende kunsten was, een schilderschool, en de kleine herder wilde schilder worden. Pieter kwam bij den ingang van het paleis van den kardinaal aan en wachtte geduldig het oogenblik af, waarop rijn ka meraad tijd had met hem te spreken. Hij wachtte lang voor het gewensckte oogen blik aangebroken was. „Zoo ben je daar Pieter, wat kom je in Florence doen?" „Ik wil leeren schilderen." „Je zou er beter aan doen, om evenals ik, te leeren koken; dan ben je er ten minste zeker van, dat je niet van gebrek omkomt." „Je eet hier dus, zooveel als je wilt?" vroeg Pieter. „Of ik," hernam Thomasso, ,,ik krijg eiken dag meer dan ik qp kan." „Als dat zoo is" zei Pieter, „kunnen wij een afspraakje maken, daar jij te veel hebt en ik te weinig, breng ik je mijn eetlust mee en jij geeft mij van je overtollig eten, dan komt alle9 goed uit." „Afgesproken," zei Thomasso. „Wij kunnen er wel dadelijk mee begin- om gauw het raampje half te sluiten en Jan ging toen maar niet weer terug, maai* toch was hij véél te beweeglijk om ook maar even stil te blijven zitten en daarom pakte hij Nellies schat Rosalie en gooide die in het net. Nellie protesteerde herig daarte gen en toen sprong Jan ineens zelf in het net en ging daar netjes zitten, terwijl hij roekeloos met de voeten schopte in de rioh- ting van Betsy's mooien hoed. „Onmiddellijk er af, Jan" commandeerde zij nu; „als één van het personeel dat ziet, dan zul je aardig boete moeten betalen." „Och, wat!" zei Jan en bleef rustig zitten fluiten, tot ze bij het naaste station aankwa men, waar hij wel genoodzaakt was, zijn ver heven zitplaats te verlaten, omdat er een inspecteur aankwam. Met één sprong vloog hij er af, maar bij die gelegenheid brak de flesch met melk en heel de tasch met eet waren droop Joanna zat intusschen den kleintjes een sprookje te vertellen van de „Distelkonin gin" en onwillekeurig ging Jan ook maar eens luisteren, en zei eindelijk heel galant: „Hè Jo, daar heb ik alweer een talent in je ontdekt; ik wist niet dat je zoo goed vertellen kon!" Toen gingen ze den inhoud van het mand- nen," hernam Pieter, „want ik heb nog niet gegeten; wij kunnen dus dadelijk mijn voorstel ten uitvoer brengen." Thomasso liet Pieter stilletjes naar rijn zolderkamertje gaan waar hij sliep, bood hem de helft van zijn stroozak aan en zei hem te wachten, tot hij met een gedeelte van het overschot van het eten terugkwam. Hij liet zich niet lang wachten en ge kunt u voorstellen, dab het vroolijk toeging op het kleine kamertje; Thomasso was goed hartig en de kleine Pieter had honger als een paard. Pieter had zelfs geen geld om potlooden en papier te koopen; Thomasso kreeg nog geen loon; maar de muren van de zolderkamer waren wit, Thomasso gaf zijn vriendje meer houtskool, dan hij noodig had om schetsen te maken en Pieter zette rich vol moed aan het werk om de muren vol te krabbelen. Thomasso kreeg eens een geldstukje en. toen kon de kunstenaar tot rijn groote; vreugde potlooden en papier koopen. Hij trok er bij het krieken van den dag op uit, ging de schilderijen in de kerken bestudee- ren, de monumenten op do pleinen, de landschappen in den omtrek van Florence,' en 's avonds keerde hij met een leegen maag maar met het hoofd gevuld met al het moois, dat hij gezien had, stilletjes naar het zolderkamertje, waar hij er altijd op kon rekenen, dat zijn maal gereed stond, goed verborgen onder de matras, minder om bet aan de blikken van nieuwsgierigen te onttrekken, dan wel om het warm te houden. Het gekrabbel op de muren maakte wel dra plaats voor betere teekeningen. Eens op een dag bezocht kardinaal Sachetti, die iets aan zijn paleis liet verbouwen, de bo venste verdieping, waar bij misschien nog nooit geweest was, met een architect; hij ging ook het zolderkamertje van den koks jongen binnen. Pieter was uit, maar zijn talrijke teeke ningen getuigden van do werkkracht van het kind, dat er woonde; de kardinaal en de architect waren getroffen door de ver dienste van het werk. Men dacht eerst, dat Thomasso het gedaan had en de kardinaal liet hem bij zich roepen om hem geluk te wenschen met zijn goeden aanleg. Toen de arme Thomasso hoorde, dat de kardinaal in zijn kamertje was geweest en het geklad van zijn vriend gezien had, waande hij zicb verloren. „Je behoort voortaan niet meer tot de koksjongens," zei de kardinaal, die niet wist, dat het kind iemand in den kost had. Thomasso, die zich vergiste in de ware be- teekenis van deze woorden, meende dat de kardinaal hem uit zijn keukens jaagde; de arme koksjongen, die zijn bestaan en dat; vaD Pieter bedreigd zag, wierp rich voor: de voeten van den kardinaal en riep wee* nende uit: „Hoogeerwaarde, wat zal er van mijn je eens onderzoeken en d© kinderen had den razenden honger en aten alles tot den laatsten kruimel op, al was het ook wat ge. weekt in de melk. Bob werd erg slaperig na dien stevigen lunch en ging ongemerkt onder zeil. Het was reeds laat in den middag, toen ze eindelijk aan de plaats van hun bestem ming aankwamen. Het was toen nog een heel ednd rijden naar het landhuisje, maai prachtig mooi, door die groene lanen, die langs appel- en pereboomgaarden voerden. „Hè, wat is het hier prachtig!" genoot Joanna hardop. „Luister eens hoe stil; zelfs de wielen van ons karretje maken haast geen leven." „Luister eens wat stil! Nou, die is ook mooiviel Jan ruw uit. „Luisteren naar de. stilteNou voor mijn part was e(r heel wat meer drukte van trams en rijtuigen en ik weet niet wat all" Jan dacht ook nog altijd met verlangen aan de afspraakjes met rijn vriend; de heer lijke plannetjes aan het strand (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 13