-ZONDAGSBLAD*
L&IDSCH DAGBIAD
13 Augpustus.
Anno 1910.
Mo. 154B3.
ik
11« I «9 I gilt li 11 I «I li li (li lil |ilt li |ii ,»««*■»»-
-V VAN HET -•
V*"'
ïaoi' het spinet.
De scheidende zon vulde voor het laatst
do kamer iuet rooden glans. In zijn groo-
ten, bekleeden leuustoel zat do kleine, grijze
man met voorovergebogen hoofd en half
gesloten oogen, terwijl zijn verschrompelde,
sidderende handen teeder de gebeeldhouwde
koppen van de armleuningen streelden. De
poëzie van den zonsondergang had een vurig
verlangen in hem gewekt.
De oude meubelen, de vergulde platen,
waarvan de lijsten scherp afstaken tegen
het blauwe, met bouquet téii bedrukte en
sedert lang verbleekte behangsel, waren!
door het gouden licht overgoten.
Onze oude heer, in zijn groeten stoel,
droeg nog altijd, precies als sedert zoovele
jaren, het geborduurde bruine, met zij ge
voerde fluweclen mutsje, de driemaal om
den hals geslagen, breedc zwarte das, die
onder de kin was vastgeknoopt, en het "witte,
fijn linnen hemd, waarvan de manchetten
door een aangenaaid paarlemoeren knoopje
gesloten werden.
fTij behoorde tot die oude hoeren, die de
kunst verstaan, zich nu en dan te ver
jongen, dames het hof te maken, een kleine,
mollige hand te kussen, een teedere schoono
den mannelijken steun van hun arm te
verkenen, om ze door de salons te gelei
den, en eindelijk met zichzelven den spot
te drijven, eer anderen het doen.
In scherts had hij eens den wenseh ge
uit, zingend aan het spinet bij brandende
kaarsen, te midden van vroolijke dansen,
parelenden lach en ruischende zijde, te
sterven.
Arme illusie! Sedert eenigen tijd was zijn
hart gesloten voor al die vroolijke indruk
ken. Hij wea?d plotseling met doofheid ge
slagen. Eerst trof het hem als suizingen,
na een zwaren, akeligen droom, en toen
kwam het eeuwig? zwijgen. Hij hoorde niet
eens meer het toeslaan van de deuren,
waarmee zijn meid, Clémentine, hem zoo
vaak had doen schrikken.
Toen Clémentine zich voor den eersten
keer door gebaren trachtte- verstaanbaar te
maken, was zijn smart over zijn ongeluk
zóó groot en diep, dat hij door een koorts,
die verscheiden dagen aanhield, op het ziek
bed werd geworpen. De meid liet in de
keuken en in den hoenderhof, bij de ka
kelende kuikens, den vrijen loop aan haar
smart. Zij snikte, alsof de dood haar e?n
dierbaren bloedverwant had ontnomen.
Langzaam-aan schikte zich de kleine man
in zijn lot. In het diepe zwijgen, waarin
hij was verbannen, overviel hem vaak een
onoverwinnelijke slaperigheid. Hij verlangde
er naar in te slapen, en niet weer te ont
waken. Sedert meer dan drie jaren had
hij niets meer .geschreven. Hij bracht den
heelen dag door in zijn lievelingsstoel, droo-
mend of met den blik de vrije vlucht der
zwaluwen volgend, die over de daken
trokken.
De kamer was in harmonie met hem,
die in zijn levenswijze en in zijn kleeding
nooit iets veranderde. Een halve eeuw had
haar merkteekens binnen deze ruimte overal
in gegrift. Een lucht van ouderdom steeg
op uit de enkele meubelen. Het vergulde
hout was aan de hoeken afgesleten, zooals
de ellebogen van de jas van den ouden heer.
Over alles zweefde een melancholische glim
lach. De kamer lag reeds lang in diepeoi
sluimer. Een ovale spiegel in een witte,
met goud versierde lijst en waarvan het
glas dof was geworden, weerkaatste de
voorwerpen, die op de console stonden, twee
vazen met kunstbloemen, een groote pen
dule van verguld brons, waarvan de wijzers
sedert drie jaar op twaalf stonden, eenj
koffieservies van porselein met Pompejaan-
sche medaillons en een kleine bronzen Venus.
Aan den wand daartegenover hing een
pastelportret met een opdracht: Possini, de
eenige in deze kamer, die geheel wakker
scheen, zijn levendig, klein oog vol spot
lust.
De meubelen waren met pijnlijke regel
matigheid opgesteld. De breede rugleunin
gen der stoelen, waarvan de rieten zittin
gen door de jaren donkergeel waren gewor
den, waren op een witgolakten grond be
schilderd met voorstellingen van ridders
met staartpruiken, die, hun driekante
steekjes tegen de borst drukkend, ?ich diep
buigen voor lachende dames, die haar groote
voeren waaiers openen.
Haast de met een portièfe behangen deur
lagen altijd de cylinderhoed en de wan
delstok met ivoren knop van den ouden,
heer gereed.
Achter in de kamer bleef de blik rusten
op de lange, rustige lijnen van het oude
klavier. Teer gleden de zonnestralen langs
het gepolijste hout tot op het tapijt.
Van uit zijn stoel liet „de grijsaard met
welgevallen zijn blikken gaan over de schrijf
tafel en de muziekboeken, die daarnaast
lagen opgestapeld. Met de oogen liefkoosde
hij de witte rij ivoren toetsen, zijn vingers
bewogen zich over de armen van den stoel,
yurig verlangend.
Eindelijk behaalde het spinet de over
winning. De grijsaard stond langzaam op,
deed twee stappen, bleef staan, haalde diep
adem, als om zijn borst van een last te
bevrijden. Hij wreef zich zafcht in de handen
en verzameld? al zijn krachten, door dej
opwinding overmand. Aan een klein tafeltje
schonk hij zich een glas likeur in, dronk
het met kleine slokjes uit, smakkend met
zijn tong, hoestte en klopte zich op de
borst.
Toen trad hij moedig op het instrument
toe, ging zitten en veegde met een grooten,
donkoren doek over het klavier, dat eenige
dissonanten deed hooren. De handen van
den ouden man beefden zóó, dat hij een
oogcnblik wachten moest, om tot rust te
komen.
Plotseling begonnen zijn vingers een chro
matische toonladder af te loopen. Het spinet
ontwaakte! De jeugd keerde weer. Zijn hart
sloeg op het rhythme van de muziek. Het
bloed steeg hem naar de wangen; zijn oogen
straalden, zijn lippen mompelden. Hij zat
op zijn tabouret met gestrekte armen en
half gesloten oogen. Allegri, andantines,
ariettes en fuga's warrelden door zijn hef
tig bewogen ziel.
Hij trachtte zich te beheexschen. Het kla
vier met de toppen der vingers beroeren.d,
murmelde hij, Wiegend met het hoofd; j
,,Zögere nicht mehr, mein Lieb."
Cimarosa.Ach, CimarosaI AVaarom trof
hem die herinnering altijd weer? Zijn yoet
sloeg de "maat op het tap$t en, &acht, cis
een jidemtocht, zong hij: i '_j_
i
H „Am frühen Tag, ohne zu warton,
12, Mit kleinen Schxitten lass uns beide
Hinunterschleichen in den Garten I
Q Kein Lauscher störe uns're Ereude l"
De kleine 'grijsaard liet zich' door <d«'
stroom der herinnering steeds verder yoo
ren:
'L j „Fliehen wirst du damn mit mir
ij Heimlich durch die Gar tent ür"
De melodie vulde de ruimte. Zij voerde
hem terug in dien schoonen tijd, in het
verleden. Zij trilde door de lucht, kliste
de wanden, streek liefkoozend lung's de meu
belen, steeg op naar de zoldering als een,
fijne, zoete geur; onbestemde klanken maak
ten zich los van de wanden, de schilden
rijen, de meubcle#v^niklonken uit de hoen
ken vol schaduwen en herinneringen; de ge-
heele kamer raakte in trilling, als om bij
val te 'toonen. En te midden van dat ge
murmel en gefluister stierven de laatste
tonen, .vol vurig verlangen, weg. t
Het spinet zweeg.
Thans zocht de grijsaard met ongeduldig
haastende handen in zijn muziekboeken, om
daarin een zekere menuet te vinden, die
hij had geschreven jn de dagen van zijn
vroolijke jeugd. Eindelijk vond hij die en
zette ze op den lessenaar, die zoolang ledig
had gestaan. Nadat hij zijn bril had op
gezet, naderde hij het papier met de oogen
en las 'met ontroerde ziel en kloppend hart.
Zijn handen gleden over de toetsen
Maar plotseling veranderde zijn gezicht;
zijn oogen achter de glazen lachten niet
meer. Plotseling en onverbiddelijk was hem
de herinnering pan zijn gemis weer in do
gedachten gekomen. Hij was doof. De mu
ziek stierf, de harmonie stierfalles waa
in een diep zwijgen begraven. De grijsaard
liet de handen troosteloos op de knieën,
zinken. Wat een treurig lot was deze mi^
nuet beschoren geweest, en hoe teeder had'
hij haar altijd bewaard! Haar titel had!
zij bij het herdersspel gekregen, van een;
kleine coquette, die altijd had gelachen en;
nu ook 'nog van uit haar lijst op de con
sole lachend heer zag.
Een kleine blondine met blauwe oogen,
een rose huid, zacht als zijde, een mond
vol uitdrukking en gekleed in een roode
japon, rijk met echte kant versierd, eeni
moesje onder het oog en gepoederd haarl
Toenmaals zij ze: „De menuet is heerlijk;
laten we haar „De verklaring" noemen."1
Hij antwoordde: „De verklaring waarvan?"
Ze lachte en liet hem haar twee rijen witte
tanden zien: „Het vervolg moet ge zelf
vinden!" Hij stotterde: „Van liefde!" en
werd zoo rood als de japon van de dame.
Zij lachte en liet hem eindelijk haar kleine
hand vatten.
Die herinnering voerde de vingers yaa