De wijsheid van een nar,
Het Pruisische volk in 1813.
De houd van Brissers.
r i i
'Nauwelijks had hij den afgrond bereikt, of
hij werd overvallen door een dikken mist,
£00als er dikwijls in deze bergachtige stre
ken voorkomen en die in enkele minuten
fcijds den dag in nacht veranderen. De ont-
•telde vader haastte zich terug om zijn
kind te zoeken. Na een vruchteloos zoeken
van vele uren te midden van moerassen en
bergstroomen, werd hij ten laatste door den
nacht overvallen.
Toen hij doorliep bemerkte hij eindelijk
bij het licht der maan, dat hij het dal be
reikt had, waar zijn eigen hut stond. Dien
nacht weer aan het zoeken te gaan zou
vruchteloos en gevaarlijk zijn; hij ging
daarom naar huis zonder kind, maar ook
ponder hond, die hem gedurende verschel
dene jaren zoo trouw gediend had.
Den volgenden morgen ging de schaaps
herder, vergezeld door eenige van zijn
buurlui, weer aan het zoeken, maar na een
dag van vruchtelooze vermoeienis werd hij
wederom door het vallen van den nacht
verhinderd den tocht voort te zetten. Toen
hij in zijn hut teruggekeerd was, bemerkte
hij, dat zijn hond was thuis geweest, maar
dadelijk was weggegaan, nadat hij een stuk
haverkoek gekregen had. Gedurende ver
scheidene dagen zette de schaapherder het
zoeken naar zijn kind voort en eiken avond,
als hij teleurgesteld in zijn hut terugkeer
de, merkte hij, dat ziin hond er geweest
was ,zijn rantsoen haverkoek gekregen had
en er dadelijk mee verdwenen was.
Hierdoor getroffen besloot hij eens thuis
te blijven en, vanneer de hond met zijn
haverkoek verdween, hem te volgen.
De hond liep naar een waterval op eeni-
gen afstand van de plaats, waar de herder
zijn kind had achtergelaten. De hond ver
dween langs een steile rots in een hol,
welks ingang dicht bij den waterval was.
De schaapherder volgde den hond met
moeite; maar hoe groot was zijn vreugde,
toen hij zijn kind met het grootste genoe
gen den koek zag eten, dien de hond hem
juist gebracht had.
Het bleek dat het kind naar den afgrond
geklauterd was en het hol was binnengekro
pen. De hond had het kind op den lucht af
gevonden en er voor gezorgd dat het niet
van honger omkwam. Hij verliet het kind
dag noch nacht dan alleen om in groote
haast het voedsel te gaan halen. Gij kunt
u voorstellen, hoe dankbaar de herder was
jegens den trouwen redder van zijn kind.
Er was eens in een Gaarkeuken te Parijs
een groote dikke k.lc, die ©en leelijk
karakter had.
Eens op een dag at een arme pakjesdra
ger een stuk droog brood voor het venster
raam onder den geur van het gebraden
rieeeoh. en het leek hem, alsof zijn brood
met die geur hem b^ter smaakte. De kok
liet hem begaan. Maar toen het brood op
was, pakte hij den pakjesdrager bij den
kraag en vertelde hem, dat hij voor den
geur van het gebraden vleesch moest beta-
Ten. De pakjesdrager antwoorddet dat hij
het vleesch geen kwaad had gedaan, dat hij
den kok niets had ontnomen wat dezen toe
behoorde en dat hij hem dus bijgevolg niets
3ohuldig was. De geur, waarvan hier sprake
was, verspreidde zich naar buiten; in eik
geval was die dus verloren; hij had nog
nooit hooren zeggen, dat men in Parijs
den geur moest betalen.
De kok antwoordde, dat hij volstrekt niet
gehouden was pakjesdragers op den geur
van zijn vleesch te onthalen en zei dat, als
hij niet betaalde, hij de pakjes in beslag zou
nemen. De pakjesdrager trekt zijn mes om
zich te verdedigen.
Er verzamelen zich menschen cm de twis
tenden: er zijn toch overal lui, die niets
anders te doen hebben dan naar standjes te
kijken.
Daar kwam een oolijke snaak aan; het is
de nar van den koning. Koningen hadden in
dien tijd narren^ die alles mochten zeggen
en doen, wat hun in het hoofd kwam.
Toen de kok den nar zag aankomen, zei
hij tot den pakjesdrager: „Wil je, dat deze
edele heer onze rechter zal zijn?" „Dat is
goed," antwoordde de pakjesdrager. Toen
de nar vernam, waarover de twist liep, gaf
hij den pakjesdrager bevel een geldstuk uit
zijn gordel te nemen. De pakjesdrager, die
een beetje bevreesd was, gaf hem een kroon,
de eenige, die hij bezat, zei hij. De nar liet
het geldstuk in zijn handen dansen, nam
toen een mes en krabbelde daarmee een
beetje langs de kroon, alsof hij wou zien,
of het een goede munt was. De omstanders
zagen deze handelingen aan zonder een
woord te spreken; de kok glimlachte vol
daan; de pakjesdrager was wanhopend.
De nar liet eindelijk den pakjesdrager aan
zijn rechter- en den kok aan zijn linkerhand
staan en liet toen het geldstuk eenige kee-
ren op straat vallen. Toen wendde hij zich
tot de omstanders en zei: „Het hof ver
klaart, dat de pakjesdrager, die zijn brood
heeft opgegeten onder den geur van het
vleesch, den kok eerlijk betaald heeft met
den klank van zijn geld. Het hof beveelt,
dat beide partijen tsvreden zijn en zich naar
huis begeven."
Overal hoorde men in de onvergetelijke
lente en in den zomer van het jaar 1813
onder Pruisen slechts één stem, was er
slechts één gevoel^ één verontwaardiging en
één streven, het vaderland te redden en
Duitschland te bevrijden.
De Pruisen wilden oorlog; gevaar en dood
wilden zij trotseeren, den vrede vreesden
zij, daar zij van Napoleon geen eer vollen
vrede konden verwachten.
Oorlog 1 Oorlog 1 Zoo klonk het van de
Karpathen tot de Oostzee, van de Niemen
tot de Elbeoorlogwas de kreet van den
edelman en den grondeigenaar, die verarmd
was, oorlog 1 van den boer, die zijn Laatste
paard onder voorspan en vrachten dood-
joeg; oorlog 1 van den burger, dien de in
kwartiering en brandschattingen uitputten,
oorlog! van den daglooner, die geen werk
kon vinden; oorlog! van de weduwe, die
haar eenigen zoon m het veld zondoorlog
van de bruid die haar bruidegom evenzeer
met tranen van hoogmoed als van smart
liet vertrekken.
Jongelieden, nauwelijks in staat de wapens
te dragen, mannen met grijze haren en wan
kelende knieën, officieren bedekt met won
den en verminkt, die reeds lang hun ont
slag ontvingen, rijke grondeigenaars en amb
tenaren, ouders van talrijke huisgezinnen en
leiders van uitgebreide zaken daardoor vrij
van eiken krijgsdienst, wilden niet vrijge
steld zijn; zelfs jongo meisjes wendden on
der allerlei vermommingen en verkleedingen
alle moeite aan, in dienst te komen,
allen wilden zich oefenen, zich wapenen en
voor het vaderland strijden. Elke stad, elk
gehucht, ieder dorp weergalmde van krijgs
geschreeuw en krijgsmuziek, en was in een
oefeningsterrein en wapenplaats veranderd;
iedere haard was een wapensmederij. Het
sohoonste bij dezen heiligen ijver en dit
vroolijke gewoel was dat ieder verschil van
stand en rang, van leeftijd en klasse verge
ten en opgeheven was dat ieder zioh ver
nederde en overgaf voor bet bedrijf en den
dienst, waartoe hij het meest bruikbaar
was, dat het ééne groote gevoel voor het
vaderland en zijn vrijheid en eer alle overige
gewaarwordingen verdrong aan" alle overige
overwegingen en omstandigheden een einde
maakte.
De menschen gevoelden 't, het langdurige
onheil had hen gelijk gei Jet, zij wilden
ook in den dienst en 1 gehoorzaamheid
-gelijk zijn. En zoozeer verhief de heilige
plicht en het gemeenschappelijk streven,
waarvan zij vervuld waren, aller harten, dat
de tooneelen van gerrrenheid en ruwheid,
waarvoor in zulke stormachtige tijden an
ders veel aanleiding is, totaal niet plaats
hadden. Wat de mannen onder de wapenen
deden, deden de vrouwen in stilte door ge
beden, vurige vermaningen, zorgen en
moeite voor de uittrekkenden, zieken en
gewonden.
Wie vermag de onnoemlijke offers en ga
ven van dien tijd op te tellen, die gede-efte-
lijk onder de treffendste omstandigheden
gebracht werden? Wie is in staat de voor
het vaderland eeuwig dierbare namen der
vrouwen en jonkvrouwen op te noemen, die
in bijzondere woningen of ziekenhuizen da
naakten kleedden, de hongerigen spijsde^
de zieken verpleegden en de gekwetsten ver
bonden Zoo geschiedde het van het eene ge
deelte van het rijk tot het andereeensklaps
was als door een wonderwerk heel een volk
in zijn verontwaardiging opgestaan.
In een groot bosch dicht bij de kapel van
een onzer kleine dorpjes in Zuid-Limburg,,
woonde er een houthakker, die met zijn
vrouw en kinderen heel armoedig leefde
van de opbrengst van zijn hout Zij hadden
twee lieve kinderen, Jozef en Annet en
dan nog een hond, een grooten zwarten
herdershond, die overal in den omtrek be
kend was om zijn gehechtheid aan zijn
meester.
Nu was het in het jaar 1890 een bijzon
der koude winter, zooals gy misschien wel
eens hebt hooren vertellen. Zoo hevig was
dat zelfs, dat er enkele wolven hier heele-
maal naar toe getrokken waren. Nu trok
vader Brissers er toch altijd moedig op uit,
omdat hij vertrouwen kon op zijn flinke
bijl, maar hij had zijn vrouw op 't hart ge
drukt, om noch een der kinderen, noch den
hond alleen het bosch in te laten gaan.
Dien avond werd het al steeds later,
doch vader keerde maar niet terug. Moe
der werd ongerust en ging telkens kijken
op den drempel, maar steeds zag zij mets,
en of ze al riep en in de verte tuurde, van
haar man was niets te zien! Kees sprong
tot aan de schouders tegen haar op, also!
hij zeggen wilde: „zal ik niet eens gaan
kijken?" Maar „koest!" antwoordde d6
vrouw.
Eindelijk kon rij het niet langer uithou
den en zond haar kinderen elk een kant
uit, om vader een eind te gemoet te gaan.
„Nou, ik za) vader vinden", 6prak Fred
bij zichzelve, „eerder kom ik niet thuia."
En Nanny nam hetzelfde vaste besluit.
Toch liepen ze beiden vader mis, want di«
was dien dag juist een ongewonen weg ge
gaan, omdat hij een boodschap te doen had
op een landhuis daar in de buurt.
„,Ben je de kinderen niet tegen geko
men?" vroeg vrouw Brissers ontsteld, toen
haar man opeens alleen binnentrad.
„De kinderen, zijn die dan toch uitge
gaan?''
„Ja, ne hadden geen rust of duur, en
daarom heb ik ze je te gemoet gezonden".
Zonder een enkel woord te spreken, ging
vader Brissers weer op weg. Hij nam Kees
mee, want die kon hem onderweg wellicht
van nut zijn. In minder dan geen tijd was
de hond zoo'n eind vooruit geloopen, dat
hij geheel uit het oog verloren was. En lui
de riep vader voortdurend: „Fred! Nan
ny!" want hij wist hoe gevaarlijk het was
voor de kinderen om in het bosch alleen te
zijn. Eindelijk hoorde hij Kees blaffen en
volgde die richting m het kreupelhout. En
ja zoowaar, daar was een groote wolf I En
de kinderen waren er ook, en zouden zeker
ten prooi zijn geworden aan het uitgehon
gerde dier als Kees hun niet bijtijds te
hulp was gekomen.
Onmiddellijk zag vader het gevaar en
hij wierp zijn groote bijl recht op den wolf
aan, waarop het beest morsdood ter aarde
viel 1
Dat was me een vreugde. De vader en
kinderen omhelsden elkaar van blijdschap,
maar toch was er een groot verdriet bij het
geluk: Kees, die trouwe hond, had een doo-
delijken beet in zijn nek gekregen van het
woedende dier. Plechtig word hij naar huis
gedragen en daar in het tuintje kreeg hij
zijn graf, waarop een eenvoudige ruwe steen
werd geplaatst. En menigmaal als Fred en
Nan in de zomerdagen aan het spelen wa
ren, verstomde opeens him vroolijke lach,
als het oog viel op die droeve plek, waal
hun trouwe makker begraven lag.