Kc. 15459 BEÏDSCH DAGBLAD, Zaterdag1 16 Juli. Vierde Blad. Anno 191C. iBuisviyitcutoonstelliag te Sctieveniogea. Brieven van een Leidenaar. FEUILLETON. Stella,. j* Be deftige dagen hetfoen we gehad, de iRvartgerokte heeren, de speeches. Een praatje nu. Lijn 9 van 'fc Plein brengt je tot pal voor Het hek. Gelaoh en gepraat, de tonen van muziek fuiven je te gemoet. Het is daarbinnen de ipchte tentoonstellingssfeer reeds. Toch nog Soiet druk. Men moet elkaar nog vertellen hoe mooi het daarbinnen is, hoezéér de moeite waard. De recommandatie dus. Die kan ik geven, hier, in de courant. Het i s interessant 1 U in één keer, wat men noemt: een beeld geven, gaat niet. In mijn herinnering zijn het sterkst de schitterende handwerken door verschillende kloosters ingestuurd, ©enige waarlijk goede proeven van schilder kunst, het koperwerk door leeken vervaar digd, wijl allerlei bijzonderheden nu, ter wijl ik zoo terugdenk, zich verdringen. De sprei b.v. door 't kleine meisje, dat slechts één hand heeft, vervaardigd, de vernuftige versieringen uit waardelooze grondstoffen bereid. Natuurlijk keek ik uit naar de Leid- sche vruchten. Maar het is niet gemakkelijk in zulk een eindelooze reeks van afdeelin- gen, in zulk een overstelping te zoeken. Verheugd, als een oude kennis die men te genkomt., ligt daar plotseling de op een stuk bleek Smyrna gelijkende vacht, uit 'duizenden flanelstukjes vervaardigd, rose, jvan allemaal rosé zoomen. Lëidsche kussens onidek ik nog, en den f-aaien bruidszakdoek ©en meesterstukje. Verder, neen verder heusch niets. Het maakt den indruk op mij alsof de lokaliteit nog te klein is. In een verscholen hoekje staan een aantal carous- eels, allemaal kunstig geïmiteerd. Een groote plaats had men er blijkbaar niet Voor over, en nu staan die inzendingen daar allemaal bij elkaar alsof het daar kermis is: ©en volle kermis op het kleine pleintje^ van 'een zaalhoek. De Koninklijke Familie is druk omlijst, dat is te begrijpen. Bijbelsche Voorstellingen hebben zeer geïnspireerd: n nis is er zelfs met brandende gloeilampjes, dwalende schaapjes en de Heilige^ Familie. De klooster zendingen blinken uit. Een Duitsch missieklooster te Tienraay heeft b. a. een paars satijnen kleed hier met Schitterend naaldschilderwerk, de Simpel- veldsche zusters stuurden prachtige Ye- neti a arische handkant, wit borduurwerk is fer, zóó fijn dat men, ja waarlijk toch over die arme oogen zinnen gaat. Een jury gaat rond. Dames die zich buk ken over het werk. Hier te kiezen 1! Gelukkig hoef ik dat niet. Want ik zou 'telkms denken moeten aan al het werk dat 5k niet bekronen mocht, aan de arbeid stere thuis, die naar de krant grijpen. De- aen indruk krijgt men beslist, dat het een keuze-tentoonstelling is: ernst. Een Friesche kamer is er waar we me]. Letl'mga zelf in toevende z-a-gen, te midden van haar superieure houtsnij voorwerp on, ©en Zweedsche kamer, met Zweedsche meis jes in beur kleurige jurken. Een weefgetouw is aan den gang, een jonge dame gooit met spoeltjes heen en weer, dat men met angst voor het effect toekijkt, maar het werk komt keurig voor den dag. Kinderen zijn aan eartonnage bozig, kalm, met geduldige vingertje, er heelemaal i n. Zolfs terwijl ;©r dichtbij, rumoer is. Humoer, ja, want daar in dezen uitersten vleugelhoek is de tFec/aal. Of is champagne-bar juister haam 1 Want tumblertjes met het bruisend gouden vocht zag ik meer dan kopjeg th'eo» Neen, neen, met die champagne-bar ben ik het niet eens. De tentoonstelling gaat mit van den Volksbond tegen drank misbruik. En Kier champagne... Maar gezellig was het in dit verblijf. Ge babbel vermengd met een artistieke mati- néc, den heer J. Gesterkamp, viool, dr. E. Kunwald, piano, en Albert Vogel droeg Voor. De metalen stem van dezen deed aller eerst. het Wilhelmus hooren. Uitmuntend 1 Daarna gaf hij verzen van Carmen Sylva. Erg somber 1 ,,Das Grab" eerst ,,Schweigen'' daarna. „Das Schweigen ist heilig" zette de declamator in; het klonk haast als een reprimande in dezen middag van gebabbel. Vervolgens gaf Vogel: „die Zwei Grena- diere". Een heele gecstesverplaatsing; te midden dezer mondaniteit, rondom in de laats te-mode reuze nhoeden met deze grena- dieren mee naar Frankrijk te moeten. Het besef bleef blijkbaar eveneeas buiten de hulpvaardige, die in dit oogenblik van stilte vanwege de grenadieren, druk met den grooten ketel hoen en weer toog voor de thee, die da delijk weer vloeien zou uit het tentje: in de prinoesse Juliana. Prins Hendrik's buste, een weinig groen in den rug, keek met den adniiraalssteek op, over deze matinee heen. Er was zulk een gezelligheid rond de ta feltj es, zoo stralend keek elk gezicht, dat waarlijk onze beminde Prins dit keer een weinig uit den toon viel. De heele matinée bleef ik niet: in Scheveningen zijn en niet aan het strand wat zeelucht halen 1 Maar toen ik 's avonds weer keerde, de tentoon stelling langs ging, leek het er al weer even vreugdig. Weer muziek. Een strijkje. En de trams vol gonsden aan. GCCXVIII. Ik heb sinds Donderdagnamiddag, toen in den gemeenteraad door meer dan één onzer Vroede Vaderen met een zekeren na druk verteld werd, dat de Leidsche straat jeugd ten nadeele van de versieringscom- missie van het Rapenburg en den Nieuwen Rijn en omliggende straten of van den aannemer der electrisohe verlichting dat is mij niet precies duidelijk geworden, niet minder dan 1243 gloeilampjes had stukgeslagen, gestolen en meegenomen voor een gezamenlijk bedrag van f 372, al b.eel wat klaagliederen over en verwen- schingen tegen de Leidsche straatjeugd ge hoord. En ik vrees dat het daarmee nog niet uit zal zijn. Er kon wel weer eens een stroom van ingezonden stukken losbreken, want daar is voor een Nurksohe natuur om zijn gal eens uit te spuwen, haast geen dank baarder onderwerp dan do straatjongen. Ik heb, toen het mij gisteren te erg werd er nog eens „Een Hollandsche Jon gen" van Hildebrand op nagelezen en ik zou een ieder, die het over de verdorven heid van die Hollandsche jongens een Leidsche is toch ook een Hollandsche al te kwaad krijgt, aanraden, dat ook eens te doen. Hoe zalig, wien een jongenskiêl Nog om de schoud'ren glijdt zong de schrijver dio de Hollandsche jongens wellicht ook in Led den -had gadege slagen, zoo goed als de Leidsche peueraars daar in Holty na: Heeft de Leidsche straatjongen dan niets meer van den Hollandscben jopgon van Hil debrand, die, nu ja zijn ondeugende streken had, maar ook zijn goede en mooie eigen schappen, kiemen van iets goeds en iets groots voor het volgend leven? Ik herinner de mij hoe Multatuli in een mistroostige bui schreef: Och, dat ik nog de keus had tusschcn het schijnschoon van het heden en het echte goud van wat geweest is. Ik zou weer willen worden wat ik vroeger was: kind in jaren, kind in denken, kind in on- söhuldHadden deze mannen waarvoor ook zelfs raadsleden van een gemeente als Lei den gaarne den hoed zullen afnemen, zulk een slechten kijk g-had in het kinderhart of is sinds dien tijd de kinderwereld zoo in haar nadeel veranderd Zouden zij, als zo nu leefden in het mid den onder ons, met de scharen mee jeremi- eeren over de slechtheid cn verdorvenheid der straatjongens of zond n ze misschien een daad als-Donderdag ook in den Raad weid meegedeeld, kunnen verklaren, be grijpen en vergeven? Ik geloof het laatste. De jongens uit den tijd van Hildebrand en Multatuli kenden nog geen electrisohe gloeilampjes, die had den geschitterd over het water, en konden ze dus ook nog niet doen crepeeren, maar ze zullen toch wel kattenkwaad hebben uitge voerd waardoor aotne echode, groote echode werd berokkend. Ik geloof dat wij de kinderziel ook do straatjongen heeft een ziel moeten be grijpen om een feit a's dat wegnemen, veraieJea, breken van die meer dan duizend gloeilampjes te verklaren. De electrisohe gloeilicht-illuminatie ia wat nieuws. Die eigenaardige kleine peer vormige glaasjes, die bij too verslag worden ontstoken, hebben ook op de straatjongens een eigenaardige bekoring uitgeoefend. Zoo'n glaasje te bezien in handen te heb ben, te bezitten, het werd een verlangen, 'n drang. Zoo kwamen ze in schemeravond, misschien wel later nog, bij groepen langs de verlichte straten, men zette elkaar aan, de geest van rebellie, die nu eenmaal de jeugd eigen is, werd vaardig en daar gingen de teere glasbolletjes, zonder dat. over de mogelijke gevolgen, veel minder over de schade die er door werd veroorzaakt was nagedacht. Waarom heeft men zijn balddadigheid an ders ook niet gekoeld aan de ouderwets-me vetglaasjes of de guirlandes van cnoen, maar zich hoofdzakelijk bepaald t >t de nieuwerwetsche verlichting en vei-s.eripg. Wanneer we een vijftal jaren verder zijn, zal de lust tot het vernielen van gloeilichtjes ongetwijfeld bij onze straatjeugd ook niet meer bestaan. Het vreemde dat alles wat nieuw is, heeft en dit niet alleen bij de jeugd zal er af wezen. Gaat het met de drinkwaterfonteinen, die hier en daar in de stad geplaatst zijn, niet precies gelijk? Wat werd er toen ze er voor het eerst kwamen, niet een water nutteloos vermorst, vooral door kleinere of grootere jongens! Men liet zo al maar loo- pen en wat hebben we er over hooren kla gen! Nu is het nieuwtje er af en wie er dorst heeft, maakt er nog gebruik van, doch de grootste straatbengel loopt ze tegenwoordig voorbij en ziet er niet meer naar om Men doet zeker den jongens onrecht aan als men dergelijke balddadigheden toe schrijft aan gemis aan eerbied voor eens anders eigendommen en rechten. Het zou er treurig uitzien met het toekomstig ge slacht als het dat ware. Dan zou ons volk een volk van Vandalen moeten worden, want de karaktertrekken van het kind le ven voort in den man of de vrouw. Dan zou het er thans ook al heel slecht met de menschh'eid uitzien, want het spreekwoord zegt niet ten onrechte dat de appel niet vei van den boom valt. Alles begrijpen is alles vergeven en ze ker een kinderziel begrijpen het schijnt wel moeilijk voor ons ouderen, die maar al te gauw vergeten, dat we ook jong ge weest zijn maar een kinderziel begrijpen beteekent ook: veel wat het kind in onna denkendheid en brooddronkenheid en ik weet al niet in welke stemmingen verder doet, te vergeven. Het zal later nog wel schikken met velen van deze knapen, geloof mij. Dit wil n.et zeggen, dat ik niet zou wenschen, dat het in hen wordt afgekeurd, dat se worden ge waarschuwd en zoo het kwaad op heetor- daad wordt betrapt, het niet wordt gestraft-, soovecl mogelijk met kort recht. Maar voorkomen is beter dan genezen. Een gezonde Leidsche jongen voelt even?,ls alle andere gezonde jongens in rich een drang om zijn grenzende kracht te uiten, zooals h'et jonge vee dat rammelt aan den ketting, waarmee het op stal is gebonden, maar losgelaten als dul draaft door de vrije, ruime weide. Zoo moeten we de stadsjeugd gelegen heid geven om zich te kunnen wegrukken uit de nauwe straten, waar haar uitspat tende lust zich onmiddellijk vergrijpt aan dingen, waaraan men niet mag komen, om- te kunnen gaan naar speeltuinen, sportter rein. zwemplaats, het vrije veld nog het liefst. Laat de balddadigen, waarover wij klagen daar liefst onder vertrouwde leid big spelen en genieten. Daar blinkt in den helderen lach dor jeugd iets dat in later tijden verkwijnt en verdwijnt. Daar straalt boven haar we reld een zon die ondergaat als de volwas sen mensch zijn schip stuurt over de wijde zee van leven en strijden. Het kind en vooral het kind van de straat leeft bij het oogenblik. Het gaat hem niet aan wat gisteren gebeurde of wat morgen gebeuren zal. Het denkt niet na noch! rekent. Omdat wij, die wel rekenen en overleg gen en dat moeten doen, omdat onze we reld een geheel andere is dan die des kinds, dit niet schijnen te begrijpen, beoordeelen wij de daden der jeugd soms zoo geheel ver keerd en worden onbillijk. Dingen als Donderdag weer eens van onze straatjeugd zijn geopenbaard, geven daartoe zoo licht aanleiding. Laten we daarmede voorzichtig zijn. Ik hoorde een raadslid zeggen dat hij zou wenschen voor te stellen het politiekorps met eenige mannen te versterken, bijzon derlijk belast met het toezicht op de daden des straatj eugd Zou het niet beter zijn dat wij de handen ineen sloegen om ook aan het volkskind dat nu is aangewezen op stegen en straten, die zijn jonge verbeelding omlaag drukken, te. geven wat des kinds is, dat is gelegen heid om het bruisend leven uit te leven in de ruime vrije natuur, waaraau het zich verwant gevoelt? Diep in elk menschenhart sluimert nog iets van een kinderziel. In zulke tijden als we geneigd zouden zijn om iets kwaads te denken en te zeggen van de jeugd van heden, steken wij de hand in eigen boezem; licht komt dat heerlijk iets nog weer eens boven en hooren we den zwakken nagalm van dien klaren kinder lach uit onze eigen jeugd, waarbij we on mogelijk langer boos op kinderen kunnen blijven. De Borroniaeus-Encycliek. De Synodale Commissie der Evangelisch Luth'ersche Kerk heeft het volgende pro test uitgevaardigd en een in het Latijn ge steld afschrift er van den Paus toegezon den: „De Synodale Commissie der Evange- lisch-Luthersche Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden heeft met leedwezen en ver ontwaardiging kennis genomen van de even ondoordachte als ongegronde en onver- draagzame wijze, waarop het hoofd der Roomsche Kerk in zijn rondgaand schrijven van 26 Mei 1910 zich heeft geuit en om trent de godsdienstige -beweging der zes tiende eeuw, in het leven geroepen door de behoefte aan verbetering der Kerk in hoofd en leden, èn aangaande de personen der Hervormers, die deze beweging hebben ge leid, èn over de vorsten, die Kaar hebben gesteund. Zij kan niet nalaten, met dit onwaardig en tegen de feiten der historie strijdend oordeel voor zich, aan haar billijke erger nis lucht te geven, daarin het voorbeeld volgend van, en instemming betuigend met allen, die 't zij in Nederland, 't zij daar buiten hun afkeuring er over hebben uitgesproken. Zij acht dan ook, mede uit naam der ge meenten, aan welker hoofd zij staat en die zij vertegenwoordigt, zich' genoodzaakt een ernstig protest te doen hooren: lo. tegen een beschouwing van de geschie denis, die het ontstaan van het Protestan tisme, welks gezegende werking en invloed rechtstreeks zijn gevoeld in het leven der volken, welke het in zich opnamen, en zij delings door de Kerk zelf, die het dooi velerlei, zelfs gewelddadige middelen, trachtte te onderdrukken, in een valsch' licht stelt; 2o. tegen een verguizing van.de Hervor mers, die, door het geweten gedrongen, zijn opgetreden als werktuigen Gods, niet min der dan de heilig verklaarde Borromeo; 3o. tegen een miskenning van de Pro- testantsche vorsten, een Willem van Oran je in ons land, en zoovelen elders, hoe ook hun namen mogen zijn geweest, die goed en bloed en leven voor hun overtuiging heb ben geofferd, en die voor ieder onpartijdig beoordeelaar de vergelijking met verdedi gers van het Roomsche geloof, als Philips II of Karei IX, gemakkelijk kunnen door staan. De Synodale Commissie voornoemd, niet vreezend^ dat een lasteT, als bet rondgaand schrijven bevat, een eenig Pro testant zal brengen tot afval van zijn. over tuiging, en evenmin verwachtend, dat het hoofd dei1 Roomsche Kerk met zijn geestelijkheid cioor haar protest tot andere gedachten of juister, oordeel zal worden gebracht, staat echter vast in het geloof, dat de waarheid noch door een kerkvorst, die rich onfeilbaar waant, noch door een Kerk, die. zich uitgeeft voor de alleen-zaligmakende, wordt uitgedeeld, maar slechts door God, uit wien zij is, dat deze wordt geopen baard door God aan allen, die in nederig heid en in gemeenschap met Hem haar zoe- kenj en dat, trots laster verdachtmaking en vervolging van haar verdedigers, van deze waarheid alleen geschreven staat: Magna est et praevalebit." Prov. Staten van Zuid-9?ollnn<l. (Vervolg van gisteren). Een ontwerp-reglement voor het sluis- e>u brugpersoneel en de kantonmers is bij Ged. Staten in behandeling. Met het onderzoek van het wegonvraag- stuk is reeds een aanvang gemaakt. Met 1 Augustus a.s. zal ten behoeve van terrein- opnemingen, buitengewoon personeel m dienst worden gesteld. Door den minister van waterstaat is aan Ged. Staten medegedeeld een schrijven dooi* hem 2 Sept. 1809 ter zake van de door de gemeente 's-Gravenhago aan het Rijk gevraagde concessie voor een electrisohe tramverbinding van Den Haag met Voor burg, tot heit gemeentebestuur van 's-Gra- venhago gericht. Zoolang Ged. Staten geen konnis hebben van het antwoord door genoemd gemeentebe stuur op dat schrijven gegeven en niet op do hoogte zijn gebracht van den verdoren loop der zaak, kan er voor hen geen reden zijn om op spoedige verleening der gevraagdo eoncessie aan te dringen. Een ontwerp tot -.aststelling van een her zien afgemeen Polderreglement is goreed en bij Ged. Staten in onderzoek; in voorberei ding is een voorstel van opneming in het reglement op de wegen en voetpaden, van voorschriften omtrent de breedte der vel gen voor wagens, voor vrachtvervoer inge richt. Mocht na de herziening van het Algemeen Polderreglement een uitgave door particu lieren van een boekje behelzende alle alge meen geldende reglementen uitblijven, dan zal die uitgave van wege de provincie ge schieden. Met betrekking tot de stijging der opcen ten in de laatste jaren, merken Ged. op.: dat bij het voteeren van nieuwe buitenge wone werken groote omzichtigheid een drin gende eisch is. Zij meenen overigens dat welgeplaatste zuinigheid niet zoozeer be staat in het niet uitgeven van geld, als wel in een goede besteding daarvan. Ged. Staten zullen gaarne omtrent do in het algemeen gunstigo tijdstippen voor uitgifte van leeningon deskundigen hooren. In een verandering van den naam van hoofdcommies in dien van referendaris zoa der meer zien Ged. Staten aanvankelijk weinig heil tot behoud van voortreffelijke hoofdambtenaren. Ged. Staten hebben op een desbetreffende vraag van den minister van binnenlandsche zaken geantwoord, in beginsel genegen te zijn to bevorderen, dat e. q. ook dc pro vincie een bijdrage zal verleenen voor de kosten der voorbereidende werkzaamheden voor drink waterleidingen. Het schijnt voor barig daarvoor een post op de begrooting te brengen of den bestaan den post te ver- fa oogen zoolang doo de regeering geen definitievo beslissing omtrent dc subsi- dieering en de koste van voorbereidende werkzaamheden is genomen. ArbiÉrftjjeverdrag mot Rngeland. Op 11 Juli 1910 heeft te Londen de uit wisseling plaate gehad der akten van be krachtiging van bet op 16 December 1909 aldaar tusscben Nederland en Engeland gesloten arbitrageverdrag. 88) ,,Dvie uren, werkelijk, en mijn arme klei- Jie jongen, die benedon in het rijtuig op mij iwacht, om drie uren bad ik met bem bij den heer Solfège, ran wien hij les krijgt, moeten zijn. Adieu, mee compliments aan uw moe der en tot een spoedig weerzien, nietwaar 1" Zij keert zich op den drempel der deur nog eenmaal om en Stella's beide handen in de hare* nemend, zegt zij„Gij komt van de week toch eens met uv mama bij ons di- tieeien, ge-heel en familie de eerste maal, slechts om kennis met elkaar te maken I Ik zie van een ceremonieel bezoek af, dat brengt gij mij later eens, het is dwaas, tijd te verspillen met beleefdheden, wanneer men sympathie voor elkaar gevoelt. Adieu^ adieu. Wat hebt gij toch mooie oogen. Je me sauve I" De levendige jonge vrouw heeft Stella in het weggaan, of liever in het wegvliegen hog op het voorhoofd gekust en weg is zij. Maar Stella's hart klopt alsof het zal barsten. „Hij heeft baar toch gezonden. Dus heeft hij mij niet geheel vergeten 1" XXII. „TTrn, 't is wat moois... Nu zal ik niet tal eer ongegeneerd schamel gekleed kunnen ïijn met die woorden nam mevrouw Mein- teck h-'j het thuiskomen Stella's verheugde tijding over het bezoek van barones Roh ritz op. „Ik had zoo gehoopt, in een stad te loven, waar niemand mij kent Moge het scheppend genie van barones Meineck ook op zickzelve tot dusver twijfel achtig zijn gebleven, zij is in elk geval ver vuld van hetgeen de Engelsohen het subli me egotism of genius noemen. Toen 's morgens na het bezoek der jonge vrouw een naar viooltjes ruikend briefje ar riveerde, waarin madame De Rohritz beide dames in de vriendelijkste bewoordingen voor den volgenden avond om acht uren ce dineeren verzocht, zette barones Meineck 'n zeer zuur gezicht; beweerde, dat madame De Rohritz wel had kunnen wachten, totdat men haar een bezoek had. gebracht, en dat zulk een haast bij een wèlopgevoede vrouw \an groote overspannenheid getuigde; doch liet zich door de smeekende, op haar gerichte oogen van h-'iar dochter overhalen, deze hoogst onwelkome uitnoodiging aan te ne men. „Onder voorwaarde, dat gij mijn toilet wat in orde brengt," zeide zij, waartegen Stella natuurlijk geen bezwaar had. De geheele soi ré ©toiletten voorraad van mevrouw von Meineck bestond uit een zwart fluweelen japon, die nu juist zeventien jaar oud en bij de gelegenheid van h?t huwelijk har er oudste dochter een weinig vernieuwd is; de toilettenvoorraad van Stella uit de paar werkelijk zeer mooie japonnetjes, welke de overste, drie jaren geleden, zonder kosten te ontzien, bij de beste naaister vooï haar had laten vervaardigen. Maar hoezeer barones Meineck haar uiter lijk gewoonlijk ook verwaarloost, ziet zij er toch nog altijd zeer voornaam uit, wanneer zaj er eenmaal toe komt, zich presentabel te maken, en liaar gewoonlijk los om haar hoofd fadderend, kort geknipt grijs haar onder een zwart kanten mutsje verbergt, en Stella is altijd allerliefst. Zij z^u mooi blij ven in een bruin monnikskleed; in haar zacht blauw crêpe japonnetje en met een bouquet gele rozen cp haar borst, is zij be- tooverend. Haar hart klopt niet weinig, als zij met haar moeder in een tochtige, rinke lende filaore dwars door Parijs naar de Avenue Villiers rijdt. Zij is nu niet meer wars var. het leven, en gelukkig vergetend, Koe spoedig haar hichtkasteelen altijd ineenstorten, houdt zij zich weer ijverig met lucht-architectuur berig. De Rohritz' bewonen een klein hotel voor zich. De geheele huishouding maakt den inlruk van voorname welgesteldheid zonder eenige praalzucht. In de vestibule een waar juweel van een vestibule, met twee groote oud-Japansche tochtschermen voor de hoofddeur, metj goud doorwerkte Ylaam- sche behangsels langs de muren en oude Oostersche tapijten op den vloer neemt een knecht haar de mantels af. Stella be merkt oogenblikkelijk aan de wijze, waar op haar moeder voor den spiegel beur haar blad strijkt, dat hetzij de tochtschermen bij de deur, hetzij het behangsel iets gunstig op haar gemoedsstemming heeft gewerkt, en rij nu, zooals haar dat zoo menigmaal overkomt, al haar eerzucht zal aanwenden om te bewijzen, dat een geleer de somtijds beminnelijker en amusanter kan zijn, dan een vrouw, die niets in. haar hoofd heeft dan „mannen en nietigheden." In het salon, waarin haar de maitre a'hótcl, die een halven schoen kleiner, maar daarvoor een hal ven menscbenleef- tijd deftiger is dan de knecht, binnenleidt, vinden zij slechte den heer des huizes. Zon der voorgesteld te zijn, onbekend, treedt hij toch met uitgestoken handen op haar toe met de woorden: „Het doet mij onuitspre kelijk veel genoegen eens weer een paar landgenooten te kunnen begroeten". „Dat doet mij ook genoegen", verzekert barones Meineck beminnelijk. Baron R-ohritz neemt haar met discreet verborgen nieuwsgierigheid op. „Waarom schreef mijn broeder mij: „Ba rones Meineck zal je in het eerst wel wat zonderling voorkomenrij is immers een charmante, gedistingeerde oude vrouw vraagt hij zichzelf af. Hardop zegt hij slechte: „Miju vrouw beloofde, dat rij er bijtijds zou zijn, om mij aan de dames voor te stellen. Het schijnt echter, dat rij zich vergist heeft." „Wij waren blijkbaar te stipt op tijd", verontschuldigt mevrouw Meineck zich glim lachend. „Volstrekt niet," verzekert' de baron, „maar mijn vrouw is altijd zeer onstipt. Men heeft haar er nooit van kunnen overtuigen, dat een uur werkelijk slechts zestig minuten bevat, dien tengevol go neemt zij zich altijd voor, in één namiddag te volbrengen, waar toe een week niet voldoende zou zijn. In elk geval moet rij dadelijk verschijnen. Warmt u echter, dames; hier, deze plaat sen zijn de beste; niet al te dicht baj den haard, ik heb op rijn Oostenrijksch voor u laten stoken en het is mij werkelijk bijna gelukt het geheele salon te verwarmen wij, Oostenrijkers, kunnen nu eenmaal een hoogere temperatuur verdragen dan de dwaze Parijzenaars; die beweren altijd, dat rij het nooit koud hebbenwanneer zij maar een beetje schilderachtig geflikker in den haj:d zien, zijn zij reeds ».evi3Jen; maai toch gaan rij altijd vlak op den Kaard zit ten, steken handen, voeten cn hoofden in het vuur krijgen dientengevolge'winterhan den en -voeten aangezichtspijn, rheumaliek, wat weet ik al, maar.... hebben het nooit koud Ofschoon de haard voldoende gevuld is, legt barou Rohritz toch nog een blok hout op het vuur, als om tegen de dwaasheden en het gebluf der Parijzenaars met kracht te demonstreeren. „Merkwaardig, zoo mooi en gezellig als uw „home" heeft weten in te richten; zoodra ik binnentrad, was het mij, alsof ik Oostenrijksche lucht inademde. Sinds ik tc Parijs ben, heb ik mij nog niet zoo behaag lijk gevoeld als hier", merkt mevrouw Meineck op. Wanneer baron Rohritz wist, dat rij, sinds, zij te Parijs is, Kaar tijd bijna uitslui tend óf op de imperiale van een omnibus óf in een niet zeer gezellig garni beeft doorgebracht, zou hem de waarde van dit compliment wellicht minder voorkomen; in gelukkige onbekendheid met die feiten, voelt hij zich daardoor bijzonder govleid en een buiging makend, merkt hij op: „Heb doet mij van harte genoegen, dat ons nestje u bevalt; de grootste verdienste daarvan komt mijn vrouw toe; h'et is niet te be schrijven, hoe die zich buiten adem loqpt om mooie dingen te vinden. Maar wij rijn zeer netjes ingericht, echt Oostenrijksch,. ■iet waar?" (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 13