Kc. 15459
BEÏDSCH DAGBLAD, Zaterdag1 16 Juli. Vierde Blad.
Anno 191C.
iBuisviyitcutoonstelliag te Sctieveniogea.
Brieven van een Leidenaar.
FEUILLETON.
Stella,.
j*
Be deftige dagen hetfoen we gehad, de
iRvartgerokte heeren, de speeches.
Een praatje nu.
Lijn 9 van 'fc Plein brengt je tot pal voor
Het hek.
Gelaoh en gepraat, de tonen van muziek
fuiven je te gemoet. Het is daarbinnen de
ipchte tentoonstellingssfeer reeds. Toch nog
Soiet druk. Men moet elkaar nog vertellen
hoe mooi het daarbinnen is, hoezéér de
moeite waard. De recommandatie dus. Die
kan ik geven, hier, in de courant. Het i s
interessant 1
U in één keer, wat men noemt: een beeld
geven, gaat niet. In mijn herinnering zijn
het sterkst de schitterende handwerken
door verschillende kloosters ingestuurd,
©enige waarlijk goede proeven van schilder
kunst, het koperwerk door leeken vervaar
digd, wijl allerlei bijzonderheden nu, ter
wijl ik zoo terugdenk, zich verdringen. De
sprei b.v. door 't kleine meisje, dat slechts
één hand heeft, vervaardigd, de vernuftige
versieringen uit waardelooze grondstoffen
bereid.
Natuurlijk keek ik uit naar de Leid-
sche vruchten. Maar het is niet gemakkelijk
in zulk een eindelooze reeks van afdeelin-
gen, in zulk een overstelping te zoeken.
Verheugd, als een oude kennis die men te
genkomt., ligt daar plotseling de op een
stuk bleek Smyrna gelijkende vacht, uit
'duizenden flanelstukjes vervaardigd, rose,
jvan allemaal rosé zoomen. Lëidsche kussens
onidek ik nog, en den f-aaien bruidszakdoek
©en meesterstukje. Verder, neen verder
heusch niets. Het maakt den indruk op mij
alsof de lokaliteit nog te klein is. In een
verscholen hoekje staan een aantal carous-
eels, allemaal kunstig geïmiteerd. Een
groote plaats had men er blijkbaar niet
Voor over, en nu staan die inzendingen daar
allemaal bij elkaar alsof het daar kermis is:
©en volle kermis op het kleine pleintje^ van
'een zaalhoek. De Koninklijke Familie is
druk omlijst, dat is te begrijpen. Bijbelsche
Voorstellingen hebben zeer geïnspireerd: n
nis is er zelfs met brandende gloeilampjes,
dwalende schaapjes en de Heilige^ Familie.
De klooster zendingen blinken uit. Een
Duitsch missieklooster te Tienraay heeft
b. a. een paars satijnen kleed hier met
Schitterend naaldschilderwerk, de Simpel-
veldsche zusters stuurden prachtige Ye-
neti a arische handkant, wit borduurwerk is
fer, zóó fijn dat men, ja waarlijk toch over
die arme oogen zinnen gaat.
Een jury gaat rond. Dames die zich buk
ken over het werk. Hier te kiezen 1!
Gelukkig hoef ik dat niet. Want ik zou
'telkms denken moeten aan al het werk dat
5k niet bekronen mocht, aan de arbeid
stere thuis, die naar de krant grijpen. De-
aen indruk krijgt men beslist, dat het een
keuze-tentoonstelling is: ernst.
Een Friesche kamer is er waar we me].
Letl'mga zelf in toevende z-a-gen, te midden
van haar superieure houtsnij voorwerp on,
©en Zweedsche kamer, met Zweedsche meis
jes in beur kleurige jurken. Een weefgetouw
is aan den gang, een jonge dame gooit met
spoeltjes heen en weer, dat men met angst
voor het effect toekijkt, maar het werk
komt keurig voor den dag. Kinderen zijn
aan eartonnage bozig, kalm, met geduldige
vingertje, er heelemaal i n. Zolfs terwijl
;©r dichtbij, rumoer is. Humoer, ja, want
daar in dezen uitersten vleugelhoek is de
tFec/aal. Of is champagne-bar juister
haam 1 Want tumblertjes met het bruisend
gouden vocht zag ik meer dan kopjeg th'eo»
Neen, neen, met die champagne-bar ben
ik het niet eens. De tentoonstelling gaat
mit van den Volksbond tegen drank
misbruik.
En Kier champagne...
Maar gezellig was het in dit verblijf. Ge
babbel vermengd met een artistieke mati-
néc, den heer J. Gesterkamp, viool, dr.
E. Kunwald, piano, en Albert Vogel droeg
Voor.
De metalen stem van dezen deed aller
eerst. het Wilhelmus hooren. Uitmuntend 1
Daarna gaf hij verzen van Carmen Sylva.
Erg somber 1 ,,Das Grab" eerst ,,Schweigen''
daarna. „Das Schweigen ist heilig" zette
de declamator in; het klonk haast als een
reprimande in dezen middag van gebabbel.
Vervolgens gaf Vogel: „die Zwei Grena-
diere". Een heele gecstesverplaatsing; te
midden dezer mondaniteit, rondom in de
laats te-mode reuze nhoeden met deze grena-
dieren mee naar Frankrijk te moeten.
Het besef bleef blijkbaar eveneeas
buiten de hulpvaardige, die in dit
oogenblik van stilte vanwege de
grenadieren, druk met den grooten ketel
hoen en weer toog voor de thee, die da
delijk weer vloeien zou uit het tentje: in
de prinoesse Juliana.
Prins Hendrik's buste, een weinig groen
in den rug, keek met den adniiraalssteek
op, over deze matinee heen.
Er was zulk een gezelligheid rond de ta
feltj es, zoo stralend keek elk gezicht, dat
waarlijk onze beminde Prins dit keer een
weinig uit den toon viel. De heele matinée
bleef ik niet: in Scheveningen zijn en niet
aan het strand wat zeelucht halen 1 Maar
toen ik 's avonds weer keerde, de tentoon
stelling langs ging, leek het er al weer even
vreugdig. Weer muziek. Een strijkje. En
de trams vol gonsden aan.
GCCXVIII.
Ik heb sinds Donderdagnamiddag, toen
in den gemeenteraad door meer dan één
onzer Vroede Vaderen met een zekeren na
druk verteld werd, dat de Leidsche straat
jeugd ten nadeele van de versieringscom-
missie van het Rapenburg en den Nieuwen
Rijn en omliggende straten of van den
aannemer der electrisohe verlichting dat
is mij niet precies duidelijk geworden,
niet minder dan 1243 gloeilampjes had
stukgeslagen, gestolen en meegenomen
voor een gezamenlijk bedrag van f 372, al
b.eel wat klaagliederen over en verwen-
schingen tegen de Leidsche straatjeugd ge
hoord. En ik vrees dat het daarmee nog niet
uit zal zijn. Er kon wel weer eens een
stroom van ingezonden stukken losbreken,
want daar is voor een Nurksohe natuur om
zijn gal eens uit te spuwen, haast geen dank
baarder onderwerp dan do straatjongen.
Ik heb, toen het mij gisteren te erg
werd er nog eens „Een Hollandsche Jon
gen" van Hildebrand op nagelezen en ik
zou een ieder, die het over de verdorven
heid van die Hollandsche jongens een
Leidsche is toch ook een Hollandsche al
te kwaad krijgt, aanraden, dat ook eens te
doen.
Hoe zalig, wien een jongenskiêl
Nog om de schoud'ren glijdt
zong de schrijver dio de Hollandsche
jongens wellicht ook in Led den -had gadege
slagen, zoo goed als de Leidsche peueraars
daar in Holty na:
Heeft de Leidsche straatjongen dan niets
meer van den Hollandscben jopgon van Hil
debrand, die, nu ja zijn ondeugende streken
had, maar ook zijn goede en mooie eigen
schappen, kiemen van iets goeds en iets
groots voor het volgend leven? Ik herinner
de mij hoe Multatuli in een mistroostige
bui schreef: Och, dat ik nog de keus had
tusschcn het schijnschoon van het heden en
het echte goud van wat geweest is. Ik zou
weer willen worden wat ik vroeger was:
kind in jaren, kind in denken, kind in on-
söhuldHadden deze mannen waarvoor ook
zelfs raadsleden van een gemeente als Lei
den gaarne den hoed zullen afnemen, zulk
een slechten kijk g-had in het kinderhart
of is sinds dien tijd de kinderwereld zoo in
haar nadeel veranderd
Zouden zij, als zo nu leefden in het mid
den onder ons, met de scharen mee jeremi-
eeren over de slechtheid cn verdorvenheid
der straatjongens of zond n ze misschien
een daad als-Donderdag ook in den Raad
weid meegedeeld, kunnen verklaren, be
grijpen en vergeven?
Ik geloof het laatste. De jongens uit den
tijd van Hildebrand en Multatuli kenden
nog geen electrisohe gloeilampjes, die had
den geschitterd over het water, en konden
ze dus ook nog niet doen crepeeren, maar ze
zullen toch wel kattenkwaad hebben uitge
voerd waardoor aotne echode, groote echode
werd berokkend.
Ik geloof dat wij de kinderziel ook do
straatjongen heeft een ziel moeten be
grijpen om een feit a's dat wegnemen,
veraieJea, breken van die meer dan duizend
gloeilampjes te verklaren.
De electrisohe gloeilicht-illuminatie ia
wat nieuws. Die eigenaardige kleine peer
vormige glaasjes, die bij too verslag worden
ontstoken, hebben ook op de straatjongens
een eigenaardige bekoring uitgeoefend.
Zoo'n glaasje te bezien in handen te heb
ben, te bezitten, het werd een verlangen,
'n drang. Zoo kwamen ze in schemeravond,
misschien wel later nog, bij groepen langs
de verlichte straten, men zette elkaar aan,
de geest van rebellie, die nu eenmaal de
jeugd eigen is, werd vaardig en daar gingen
de teere glasbolletjes, zonder dat. over de
mogelijke gevolgen, veel minder over de
schade die er door werd veroorzaakt was
nagedacht.
Waarom heeft men zijn balddadigheid an
ders ook niet gekoeld aan de ouderwets-me
vetglaasjes of de guirlandes van cnoen,
maar zich hoofdzakelijk bepaald t >t de
nieuwerwetsche verlichting en vei-s.eripg.
Wanneer we een vijftal jaren verder zijn,
zal de lust tot het vernielen van gloeilichtjes
ongetwijfeld bij onze straatjeugd ook niet
meer bestaan. Het vreemde dat alles wat
nieuw is, heeft en dit niet alleen bij de
jeugd zal er af wezen.
Gaat het met de drinkwaterfonteinen,
die hier en daar in de stad geplaatst zijn,
niet precies gelijk? Wat werd er toen ze
er voor het eerst kwamen, niet een water
nutteloos vermorst, vooral door kleinere of
grootere jongens! Men liet zo al maar loo-
pen en wat hebben we er over hooren kla
gen! Nu is het nieuwtje er af en wie er
dorst heeft, maakt er nog gebruik van,
doch de grootste straatbengel loopt ze
tegenwoordig voorbij en ziet er niet meer
naar om
Men doet zeker den jongens onrecht aan
als men dergelijke balddadigheden toe
schrijft aan gemis aan eerbied voor eens
anders eigendommen en rechten. Het zou
er treurig uitzien met het toekomstig ge
slacht als het dat ware. Dan zou ons volk
een volk van Vandalen moeten worden,
want de karaktertrekken van het kind le
ven voort in den man of de vrouw. Dan zou
het er thans ook al heel slecht met de
menschh'eid uitzien, want het spreekwoord
zegt niet ten onrechte dat de appel niet vei
van den boom valt.
Alles begrijpen is alles vergeven en ze
ker een kinderziel begrijpen het schijnt
wel moeilijk voor ons ouderen, die maar
al te gauw vergeten, dat we ook jong ge
weest zijn maar een kinderziel begrijpen
beteekent ook: veel wat het kind in onna
denkendheid en brooddronkenheid en ik
weet al niet in welke stemmingen verder
doet, te vergeven.
Het zal later nog wel schikken met velen
van deze knapen, geloof mij. Dit wil n.et
zeggen, dat ik niet zou wenschen, dat het
in hen wordt afgekeurd, dat se worden ge
waarschuwd en zoo het kwaad op heetor-
daad wordt betrapt, het niet wordt gestraft-,
soovecl mogelijk met kort recht.
Maar voorkomen is beter dan genezen.
Een gezonde Leidsche jongen voelt even?,ls
alle andere gezonde jongens in rich een
drang om zijn grenzende kracht te uiten,
zooals h'et jonge vee dat rammelt aan den
ketting, waarmee het op stal is gebonden,
maar losgelaten als dul draaft door de vrije,
ruime weide.
Zoo moeten we de stadsjeugd gelegen
heid geven om zich te kunnen wegrukken
uit de nauwe straten, waar haar uitspat
tende lust zich onmiddellijk vergrijpt aan
dingen, waaraan men niet mag komen, om-
te kunnen gaan naar speeltuinen, sportter
rein. zwemplaats, het vrije veld nog het
liefst. Laat de balddadigen, waarover wij
klagen daar liefst onder vertrouwde leid big
spelen en genieten.
Daar blinkt in den helderen lach dor
jeugd iets dat in later tijden verkwijnt
en verdwijnt. Daar straalt boven haar we
reld een zon die ondergaat als de volwas
sen mensch zijn schip stuurt over de wijde
zee van leven en strijden.
Het kind en vooral het kind van de
straat leeft bij het oogenblik. Het gaat
hem niet aan wat gisteren gebeurde of wat
morgen gebeuren zal. Het denkt niet na
noch! rekent.
Omdat wij, die wel rekenen en overleg
gen en dat moeten doen, omdat onze we
reld een geheel andere is dan die des kinds,
dit niet schijnen te begrijpen, beoordeelen
wij de daden der jeugd soms zoo geheel ver
keerd en worden onbillijk.
Dingen als Donderdag weer eens van
onze straatjeugd zijn geopenbaard, geven
daartoe zoo licht aanleiding.
Laten we daarmede voorzichtig zijn.
Ik hoorde een raadslid zeggen dat hij zou
wenschen voor te stellen het politiekorps
met eenige mannen te versterken, bijzon
derlijk belast met het toezicht op de daden
des straatj eugd
Zou het niet beter zijn dat wij de handen
ineen sloegen om ook aan het volkskind
dat nu is aangewezen op stegen en straten,
die zijn jonge verbeelding omlaag drukken,
te. geven wat des kinds is, dat is gelegen
heid om het bruisend leven uit te leven in
de ruime vrije natuur, waaraau het zich
verwant gevoelt?
Diep in elk menschenhart sluimert nog
iets van een kinderziel.
In zulke tijden als we geneigd zouden
zijn om iets kwaads te denken en te zeggen
van de jeugd van heden, steken wij de hand
in eigen boezem; licht komt dat heerlijk
iets nog weer eens boven en hooren we den
zwakken nagalm van dien klaren kinder
lach uit onze eigen jeugd, waarbij we on
mogelijk langer boos op kinderen kunnen
blijven.
De Borroniaeus-Encycliek.
De Synodale Commissie der Evangelisch
Luth'ersche Kerk heeft het volgende pro
test uitgevaardigd en een in het Latijn ge
steld afschrift er van den Paus toegezon
den:
„De Synodale Commissie der Evange-
lisch-Luthersche Kerk in het Koninkrijk der
Nederlanden heeft met leedwezen en ver
ontwaardiging kennis genomen van de even
ondoordachte als ongegronde en onver-
draagzame wijze, waarop het hoofd der
Roomsche Kerk in zijn rondgaand schrijven
van 26 Mei 1910 zich heeft geuit en om
trent de godsdienstige -beweging der zes
tiende eeuw, in het leven geroepen door de
behoefte aan verbetering der Kerk in hoofd
en leden, èn aangaande de personen der
Hervormers, die deze beweging hebben ge
leid, èn over de vorsten, die Kaar hebben
gesteund.
Zij kan niet nalaten, met dit onwaardig
en tegen de feiten der historie strijdend
oordeel voor zich, aan haar billijke erger
nis lucht te geven, daarin het voorbeeld
volgend van, en instemming betuigend met
allen, die 't zij in Nederland, 't zij daar
buiten hun afkeuring er over hebben
uitgesproken.
Zij acht dan ook, mede uit naam der ge
meenten, aan welker hoofd zij staat en die
zij vertegenwoordigt, zich' genoodzaakt een
ernstig protest te doen hooren:
lo. tegen een beschouwing van de geschie
denis, die het ontstaan van het Protestan
tisme, welks gezegende werking en invloed
rechtstreeks zijn gevoeld in het leven der
volken, welke het in zich opnamen, en zij
delings door de Kerk zelf, die het dooi
velerlei, zelfs gewelddadige middelen,
trachtte te onderdrukken, in een valsch'
licht stelt;
2o. tegen een verguizing van.de Hervor
mers, die, door het geweten gedrongen, zijn
opgetreden als werktuigen Gods, niet min
der dan de heilig verklaarde Borromeo;
3o. tegen een miskenning van de Pro-
testantsche vorsten, een Willem van Oran
je in ons land, en zoovelen elders, hoe ook
hun namen mogen zijn geweest, die goed
en bloed en leven voor hun overtuiging heb
ben geofferd, en die voor ieder onpartijdig
beoordeelaar de vergelijking met verdedi
gers van het Roomsche geloof, als Philips
II of Karei IX, gemakkelijk kunnen door
staan.
De Synodale Commissie voornoemd,
niet vreezend^ dat een lasteT, als bet
rondgaand schrijven bevat, een eenig Pro
testant zal brengen tot afval van zijn. over
tuiging, en
evenmin verwachtend, dat het hoofd dei1
Roomsche Kerk met zijn geestelijkheid cioor
haar protest tot andere gedachten of juister,
oordeel zal worden gebracht,
staat echter vast in het geloof, dat de
waarheid noch door een kerkvorst, die rich
onfeilbaar waant, noch door een Kerk, die.
zich uitgeeft voor de alleen-zaligmakende,
wordt uitgedeeld, maar slechts door God,
uit wien zij is, dat deze wordt geopen
baard door God aan allen, die in nederig
heid en in gemeenschap met Hem haar zoe-
kenj en dat, trots laster verdachtmaking en
vervolging van haar verdedigers, van deze
waarheid alleen geschreven staat:
Magna est et praevalebit."
Prov. Staten van Zuid-9?ollnn<l.
(Vervolg van gisteren).
Een ontwerp-reglement voor het sluis- e>u
brugpersoneel en de kantonmers is bij
Ged. Staten in behandeling.
Met het onderzoek van het wegonvraag-
stuk is reeds een aanvang gemaakt. Met 1
Augustus a.s. zal ten behoeve van terrein-
opnemingen, buitengewoon personeel m
dienst worden gesteld.
Door den minister van waterstaat is
aan Ged. Staten medegedeeld een schrijven
dooi* hem 2 Sept. 1809 ter zake van de door
de gemeente 's-Gravenhago aan het Rijk
gevraagde concessie voor een electrisohe
tramverbinding van Den Haag met Voor
burg, tot heit gemeentebestuur van 's-Gra-
venhago gericht.
Zoolang Ged. Staten geen konnis hebben
van het antwoord door genoemd gemeentebe
stuur op dat schrijven gegeven en niet op do
hoogte zijn gebracht van den verdoren loop
der zaak, kan er voor hen geen reden zijn
om op spoedige verleening der gevraagdo
eoncessie aan te dringen.
Een ontwerp tot -.aststelling van een her
zien afgemeen Polderreglement is goreed en
bij Ged. Staten in onderzoek; in voorberei
ding is een voorstel van opneming in het
reglement op de wegen en voetpaden, van
voorschriften omtrent de breedte der vel
gen voor wagens, voor vrachtvervoer inge
richt.
Mocht na de herziening van het Algemeen
Polderreglement een uitgave door particu
lieren van een boekje behelzende alle alge
meen geldende reglementen uitblijven, dan
zal die uitgave van wege de provincie ge
schieden.
Met betrekking tot de stijging der opcen
ten in de laatste jaren, merken Ged. op.:
dat bij het voteeren van nieuwe buitenge
wone werken groote omzichtigheid een drin
gende eisch is. Zij meenen overigens dat
welgeplaatste zuinigheid niet zoozeer be
staat in het niet uitgeven van geld, als wel
in een goede besteding daarvan.
Ged. Staten zullen gaarne omtrent do
in het algemeen gunstigo tijdstippen voor
uitgifte van leeningon deskundigen hooren.
In een verandering van den naam van
hoofdcommies in dien van referendaris zoa
der meer zien Ged. Staten aanvankelijk
weinig heil tot behoud van voortreffelijke
hoofdambtenaren.
Ged. Staten hebben op een desbetreffende
vraag van den minister van binnenlandsche
zaken geantwoord, in beginsel genegen te
zijn to bevorderen, dat e. q. ook dc pro
vincie een bijdrage zal verleenen voor de
kosten der voorbereidende werkzaamheden
voor drink waterleidingen. Het schijnt voor
barig daarvoor een post op de begrooting
te brengen of den bestaan den post te ver-
fa oogen zoolang doo de regeering geen
definitievo beslissing omtrent dc subsi-
dieering en de koste van voorbereidende
werkzaamheden is genomen.
ArbiÉrftjjeverdrag mot Rngeland.
Op 11 Juli 1910 heeft te Londen de uit
wisseling plaate gehad der akten van be
krachtiging van bet op 16 December 1909
aldaar tusscben Nederland en Engeland
gesloten arbitrageverdrag.
88)
,,Dvie uren, werkelijk, en mijn arme klei-
Jie jongen, die benedon in het rijtuig op mij
iwacht, om drie uren bad ik met bem bij den
heer Solfège, ran wien hij les krijgt, moeten
zijn. Adieu, mee compliments aan uw moe
der en tot een spoedig weerzien, nietwaar 1"
Zij keert zich op den drempel der deur nog
eenmaal om en Stella's beide handen in de
hare* nemend, zegt zij„Gij komt van de
week toch eens met uv mama bij ons di-
tieeien, ge-heel en familie de eerste maal,
slechts om kennis met elkaar te maken I
Ik zie van een ceremonieel bezoek af, dat
brengt gij mij later eens, het is dwaas, tijd
te verspillen met beleefdheden, wanneer
men sympathie voor elkaar gevoelt. Adieu^
adieu. Wat hebt gij toch mooie oogen. Je
me sauve I"
De levendige jonge vrouw heeft Stella in
het weggaan, of liever in het wegvliegen
hog op het voorhoofd gekust en weg is zij.
Maar Stella's hart klopt alsof het zal
barsten. „Hij heeft baar toch gezonden. Dus
heeft hij mij niet geheel vergeten 1"
XXII.
„TTrn, 't is wat moois... Nu zal ik niet
tal eer ongegeneerd schamel gekleed kunnen
ïijn met die woorden nam mevrouw Mein-
teck h-'j het thuiskomen Stella's verheugde
tijding over het bezoek van barones Roh
ritz op. „Ik had zoo gehoopt, in een stad
te loven, waar niemand mij kent
Moge het scheppend genie van barones
Meineck ook op zickzelve tot dusver twijfel
achtig zijn gebleven, zij is in elk geval ver
vuld van hetgeen de Engelsohen het subli
me egotism of genius noemen.
Toen 's morgens na het bezoek der jonge
vrouw een naar viooltjes ruikend briefje ar
riveerde, waarin madame De Rohritz beide
dames in de vriendelijkste bewoordingen
voor den volgenden avond om acht uren ce
dineeren verzocht, zette barones Meineck 'n
zeer zuur gezicht; beweerde, dat madame De
Rohritz wel had kunnen wachten, totdat men
haar een bezoek had. gebracht, en dat zulk
een haast bij een wèlopgevoede vrouw \an
groote overspannenheid getuigde; doch liet
zich door de smeekende, op haar gerichte
oogen van h-'iar dochter overhalen, deze
hoogst onwelkome uitnoodiging aan te ne
men.
„Onder voorwaarde, dat gij mijn toilet wat
in orde brengt," zeide zij, waartegen Stella
natuurlijk geen bezwaar had.
De geheele soi ré ©toiletten voorraad van
mevrouw von Meineck bestond uit een zwart
fluweelen japon, die nu juist zeventien jaar
oud en bij de gelegenheid van h?t huwelijk
har er oudste dochter een weinig vernieuwd
is; de toilettenvoorraad van Stella uit de
paar werkelijk zeer mooie japonnetjes,
welke de overste, drie jaren geleden, zonder
kosten te ontzien, bij de beste naaister vooï
haar had laten vervaardigen.
Maar hoezeer barones Meineck haar uiter
lijk gewoonlijk ook verwaarloost, ziet zij er
toch nog altijd zeer voornaam uit, wanneer
zaj er eenmaal toe komt, zich presentabel te
maken, en liaar gewoonlijk los om haar
hoofd fadderend, kort geknipt grijs haar
onder een zwart kanten mutsje verbergt, en
Stella is altijd allerliefst. Zij z^u mooi blij
ven in een bruin monnikskleed; in haar
zacht blauw crêpe japonnetje en met een
bouquet gele rozen cp haar borst, is zij be-
tooverend. Haar hart klopt niet weinig, als
zij met haar moeder in een tochtige, rinke
lende filaore dwars door Parijs naar de
Avenue Villiers rijdt.
Zij is nu niet meer wars var. het leven,
en gelukkig vergetend, Koe spoedig haar
hichtkasteelen altijd ineenstorten, houdt zij
zich weer ijverig met lucht-architectuur
berig.
De Rohritz' bewonen een klein hotel voor
zich. De geheele huishouding maakt den
inlruk van voorname welgesteldheid zonder
eenige praalzucht. In de vestibule een
waar juweel van een vestibule, met twee
groote oud-Japansche tochtschermen voor
de hoofddeur, metj goud doorwerkte Ylaam-
sche behangsels langs de muren en oude
Oostersche tapijten op den vloer neemt
een knecht haar de mantels af. Stella be
merkt oogenblikkelijk aan de wijze, waar
op haar moeder voor den spiegel beur haar
blad strijkt, dat hetzij de tochtschermen
bij de deur, hetzij het behangsel iets
gunstig op haar gemoedsstemming heeft
gewerkt, en rij nu, zooals haar dat zoo
menigmaal overkomt, al haar eerzucht zal
aanwenden om te bewijzen, dat een geleer
de somtijds beminnelijker en amusanter kan
zijn, dan een vrouw, die niets in. haar hoofd
heeft dan „mannen en nietigheden."
In het salon, waarin haar de maitre
a'hótcl, die een halven schoen kleiner,
maar daarvoor een hal ven menscbenleef-
tijd deftiger is dan de knecht, binnenleidt,
vinden zij slechte den heer des huizes. Zon
der voorgesteld te zijn, onbekend, treedt hij
toch met uitgestoken handen op haar toe
met de woorden: „Het doet mij onuitspre
kelijk veel genoegen eens weer een paar
landgenooten te kunnen begroeten".
„Dat doet mij ook genoegen", verzekert
barones Meineck beminnelijk.
Baron R-ohritz neemt haar met discreet
verborgen nieuwsgierigheid op.
„Waarom schreef mijn broeder mij: „Ba
rones Meineck zal je in het eerst wel wat
zonderling voorkomenrij is immers een
charmante, gedistingeerde oude vrouw
vraagt hij zichzelf af. Hardop zegt hij
slechte: „Miju vrouw beloofde, dat rij er
bijtijds zou zijn, om mij aan de dames voor
te stellen. Het schijnt echter, dat rij zich
vergist heeft."
„Wij waren blijkbaar te stipt op tijd",
verontschuldigt mevrouw Meineck zich glim
lachend.
„Volstrekt niet," verzekert' de baron,
„maar mijn vrouw is altijd zeer onstipt. Men
heeft haar er nooit van kunnen overtuigen,
dat een uur werkelijk slechts zestig minuten
bevat, dien tengevol go neemt zij zich altijd
voor, in één namiddag te volbrengen, waar
toe een week niet voldoende zou zijn. In
elk geval moet rij dadelijk verschijnen.
Warmt u echter, dames; hier, deze plaat
sen zijn de beste; niet al te dicht baj den
haard, ik heb op rijn Oostenrijksch voor u
laten stoken en het is mij werkelijk bijna
gelukt het geheele salon te verwarmen
wij, Oostenrijkers, kunnen nu eenmaal een
hoogere temperatuur verdragen dan de
dwaze Parijzenaars; die beweren altijd, dat
rij het nooit koud hebbenwanneer zij maar
een beetje schilderachtig geflikker in den
haj:d zien, zijn zij reeds ».evi3Jen; maai
toch gaan rij altijd vlak op den Kaard zit
ten, steken handen, voeten cn hoofden in
het vuur krijgen dientengevolge'winterhan
den en -voeten aangezichtspijn, rheumaliek,
wat weet ik al, maar.... hebben het nooit
koud
Ofschoon de haard voldoende gevuld is,
legt barou Rohritz toch nog een blok hout
op het vuur, als om tegen de dwaasheden
en het gebluf der Parijzenaars met kracht
te demonstreeren.
„Merkwaardig, zoo mooi en gezellig als
uw „home" heeft weten in te richten;
zoodra ik binnentrad, was het mij, alsof ik
Oostenrijksche lucht inademde. Sinds ik tc
Parijs ben, heb ik mij nog niet zoo behaag
lijk gevoeld als hier", merkt mevrouw
Meineck op.
Wanneer baron Rohritz wist, dat rij,
sinds, zij te Parijs is, Kaar tijd bijna uitslui
tend óf op de imperiale van een omnibus
óf in een niet zeer gezellig garni beeft
doorgebracht, zou hem de waarde van dit
compliment wellicht minder voorkomen; in
gelukkige onbekendheid met die feiten,
voelt hij zich daardoor bijzonder govleid
en een buiging makend, merkt hij op: „Heb
doet mij van harte genoegen, dat ons nestje
u bevalt; de grootste verdienste daarvan
komt mijn vrouw toe; h'et is niet te be
schrijven, hoe die zich buiten adem loqpt
om mooie dingen te vinden. Maar wij rijn
zeer netjes ingericht, echt Oostenrijksch,.
■iet waar?"
(Wordt vervolgd.)