ZONDAGSBLAD 1EID5CH DAGBIAD VAN NET ïewiclit, voeding en arbeid van het paard. STOFGOUD. RECEPT. Mo15459. m Juli. Aim® 1910. DOOR DEN VELDWACHTER. Gedurende de eerste dertig, veertig dagen jieemt het veulen toe met ,90 tot 100 pCt, fan zijn oorspronkelijk gewicht. De volgen- *le 60 dagen is de toeneming van 25 tot 50 proc. van het gewicht op den leeftijd van iO dagen. In de daaropvolgende 60 dagen neemt het toe van 15 tot 55 proc. van het gewicht bij 6 maanden; daarin valt de tijd, dat het veulen gespeend wordt. In dien tijd gaat het zelden meer vooruit dan 8 tot 10 proc. Zoodra het jonge dier gewoon iB aan de nieuwe voedingswijze en dat de rantsoenen goed berekend zijn, neemt het paard van de tde maand tot het 3de jaar ongeveer 20 a 30 proc. in gewicht toe, daarna tot het 4de, 6oms tot het 5de jaar met 10 20 procent. Door den directeur van den paarden- dienst bij de omnibussen te Parijs werden ten behoeve der Nationale Landbouwmaat- Bchappij van Frankrijk verschillende onder zoekingen gedaan omtrent het gewicht en de voeding in verband met don arbeid der paarden. Het levend gewicht verschilt in 't algemeen van 250 tot 900 kilogram. Het gewicht der kleine paarden, pony's, bedraagt ongeveer 200 K.G. De weeldepaarden en die van de reserve voor do ^omnibussen wegen van 500 tot 575 K.G., die, welke gebruikt worden voor omnibussen, tram- en voermanswagens verschillen tusschen 500 en 700 E.G.paar den, welke in dienst zijn bij het langdurig en zwaar vervoer, bereiken 800, zelfs 9C0 K.G. Het gemiddeld gewicht van de paarden, die voor de coupó's en victoria's gebruikt worden, loopt, evenals dat van de zware cavalerie, van 450 tot 480 K.G.; dat van paarden der lichte cavalerie van 380 tot 425 K.G. Al deze gewichteopgaven zijn het ge middelde van volwassen, dus van minstens 5-jarige paaiden. Gedurende de eerste weken, dat het paard aan den arbeid wordt gesteld, staat de ge- wichtstoencming gewoonlijk een tijd stil; maakt men den arbeid echter geleidelijk zwaardert voedt men het dier in evenredig heid daarvan en legt men het verder geen te sterke beweging op, dan komt het na het 4de jaar al spoedig tot zijn volkomen ont wikkeling van grootte en zwaarte. Vooral van het 3de tot het 5de jaar speelt de voeding een groote roL Gewoonlijk blijft het gewicht toenemen, wanneer het volwassen dier, bij denzelfden arbeid, hetzelfde voldoende rantsoen ont vangt. Veranderen hoedanigheid of hoeveel heid, dan gaat die verandering onmiddel lijk gepaard met wijzigingen in het gewicht. Genoemde heer Lavalard heeft gedurende een geheel jaar de 350 paarden van een tramlijn doen wegen vóór hun vertrek naar hot werk en na hun terugkomst. Het ge middeld verlies in gewicht ten gevolge van den verrichten arbeid bedroeg van 5 tot 10 K.G. bij paarden van 620 tot 580 K.G. le vend gewicht, dus tot 2 procent ongeveer van het gewicht van het dier. Dat verlies werd echter hersteld in de uren, die de paarden in den stal doorbrachten; den vol genden dag hadden de paarden weder het gewicht van den vorigen dag herwonnen. Vermeerdering van den arbeid gaat ge paard met meer verlies aan gewicht; dan wordt het zeer moeilijk om de paarden tot hun vorig gewicht terug te brengen. Als zij voldoende worden gevoed, blijven de paar den, bij geregelden arbeid, tot hun 14de of 15de jaar in normalen toestand verkeeren; daarna vertoonen zich gewoonlijk de ken- teekenen van den ouderdom. Voor de eigenaars van paarden is het dus van belang nu en dan het levend gewicht van hun paarden na te gaan. Om het te be palen uit de afmetingen van het lichaam, zooals zulks bij varkens, bij rundvee ge schiedt, geeft lang geen juiste uitkomsten. Doch bij de vele weegbruggen, die thans in gebruik zijn, zal het voor de meeste land bouwers en paardenhouders geen overwe gende moeilijkheden opleveren. Door het wegen tooh zullen zij kunnen be palen of de voeding en de arbeid, dien het paard verricht, in goede verhouding tot elkander staat. Vermindert het gewicht twee of drie dagen achtereenvolgens, dan moet óf het rantsoen vermeerderd óf de arbeid ver minderd worden; misschien zouden beide kunnen noodig zijn. fü 8 ER EPS. De mieren fokken haar „melkvee", de bladluizen, op het jonge loof der boomen en kunnen daardoor veel schade aanrich ten. Ziehier een middel daartegen: Direct worden de mieren bestreden door kokend water over haar nesten uit te gie ten of bijtende stoffen, zooals chloorkalk cn carbolineum. Maar dikwijls ligt het nest zóó goed onder steenen, boomwortels, enz. versoholen, dat men er niet bij kan komen en deze bestrijdingswijze dus niet toege past kan worden. Dan zet men bij den voet van de boomen platte schotels met stroop, met vruchtensappen of iets derge lijks. In korten tijd ziet het heele bord zwart en de mieren worden met kokend water gedood. Dit herhaalt men drie vier maal per dag. Zoo sterft het mieren- leger langzamerhand uit, terwijl de larven in het nest haar verzorgers kwijt raken en sterven. Indirect kan men de mieren bestrijden door er voor te zorgen, dat er zich geen bladluizen op de boomen vertoonen. Want op het zoete vocht komen ze af. Een be spuiting met een oplossing van 10 pCt. carbolineum in den winter doodt heel wat bladluizeneieren, terwijl een 2-pCt.-oplos sing in den zomer sterk genoeg is om de dieren zelf te dooden. Een ander middel is het ingraven van flesschen met een nau- wen hals, die geheel in den grond staan en gedeeltelijk met honigwater gevuld zijn. De mieren kruipen er in en kunnen er niet meer uit. Vooroordeelen zijn de voorhoede der be ginselen; zij maken verkenningen en waar schuwen het legerkorps. Oherbuliez. Een vrouw lieoft dikwijls een sterken wil noodig om haar zachtheid te schragen anders wordt zij te zoet en weekelijk. Mary Wilkins. Aardbeziënta'art met vanieljevla. Een halve liter room wordt met Vs staaf agar-agar of een halven lepel stijfsel en 8 eierdooiers door elkaar geroerddan voegt reuen er D/a hectogram suikeT en wat gestooten vaniolje bjj en slaat het op het vuur jfcofc het kookt. Van het vuur g;- nomen, wordt het geklopte eiwit er door geslagen en hiermee voortgegaan tot het niet meer warm is. Inmiddels gewasschen aardbeziën, op een haarz;ef goed uitge dropen, bestrooit men met een half hecto gram suiker. Men roert deze door de vla, op het oogenblik, dat de van feuilleté ge bakken korst er mede wordt gevuld. Compote van aardbeziën. Goed gewasschen en uitgelekte aardbeziën worden een uur vóór het gebruik met zeer veel suiker bestrooid. Vervolgens giet men er een glas madera over en laat ze toe gedekt staan, tot het uur van opdienen is aangebroken. Leerplioht. ,,'t Ziet er mooi uit," zei een klonrpenmaker tot zijn vrienden, „nu gaan ze waarlijk den leerplicht in ons land toepassen. Begrijpen ze dan niet, dat, als iedereeen op schoenen of laarzen moet loe pen, wij klompenmakers van honger zullen omkomen In 't nauw gebracht. A.„Zoo, is je vriend zoo eensklaps naar Amerika ver trokken; zeker op raad van; ,den dokter ?."_J B,: „Ja, van den doctor.... in de rechts-'. wetenschap." Die is ook goedl „Dokter, wat benf je toch gelukkigl" zei de kleermaker. „Waarom?" vroeg de dokter. „Ómdat het verknoeide werk u nooit te-, ruggebracht wordt," antwoordde de kleer-^ maker. Bij de besteedster. Mevrouw: „Ja, een keukenmeisje. En een goed. Zift moot zelfstandig kunnen werken, zoodat ik' haar niet den geheel-en dag behoef na te loo-, pen. Ik moet haar kunnen vertrouwen en zeker zijn, dat de maaltijden op tijd en goed' klaar zijn. Dan Dè juffrouw: klaar, mevrouw. Zoo iets kan u bij mij niet krijgen. Dan mo;fc' u in een historisch museum zijn." Een oude officier van justitie raadde een jong advocaat, die een lang;, beeldrijke ver dedigingsrede gehouden had, aan, een paar. voeren te plukken uit do vleugels van zijn verbeelding en die te steken in den staart van zijn betoog. Genoeg. A.: „Waarom draag je maar één spoor, Tom?" Tom: „Wel, een is genoeg, mijnheer. Als de oene zijde van het paard aan den gang; wordt gehouden, draaft de andere vanzelf mee." Hij zat er maar mee. Modder: „Jan, vanmiddag gaan wo uit, wees nu eens een flinke jongen, wasch je terdeog en ver geet ook je hals niet." Jan: „U kunt wel wat zeggm, maar als het gaat regenen, dan gaat u niet uit en 'dan- zit ik maar den heelen dag met mijn schoo-' nen hals." Het bewijs. Mevrouw (vroeg in den morgen tot mijnheer Van Pimpelen): ,Dus ben jij het tooh weer geweest, die van nacht in den tuin bont gestruikeld." Je neus past precies in dat gat in 't bloem perk daarl" Ware geschiedenis. Op het spreekuur van een dokter komt een jonge vrouw, die over pijn in haar linkervoet klaagt. Op ^uitnoodiging van den dokter trekt zij laars en kous uit en laat het brandschoon© voetje zi;n. De dokter meent er ©en klein© zwelling aan te bespeuren. Om zich daaromtrent door vergelijking met den anderen voet zekerheid te verschaffen, zegt "hij: „Laat mij ook uw rechtervoet eens zien." De patiënte wordt rood en stottert ten slotte „Och', dokter, da^x heb ik niet opge- rokend 1" Vergissing. A.: „Waarom kijkt u zoo naar mij B. i.Gij vergist u, ik kijk naar dien an deren kalfskop, welke daar op 't buffet staat." Begrijpelijk. „Wat is toch eigen-, lijk de oorzaak vau de ziekte van je vtouw „Negentien dienstmeisjes." In den' toon. Vader (tot zijn zoontje Anton, die zijn pantoffel laat uit vallen en e;n bedenkelijk hiaat in zijn kous vertoont): „Een toon, die zich vertoont, is geen toon van goeden toon, Toon!" „Pa, wat is toch een belletrist „Wel, je verstaat Fransch, nietwaar? Nu.' wat is belle in 't Nederlandsch „Schoon." „En triste?" „Treurig." „Goed. Bellefcrist, begrijp je, is een schoon, inaax treurig beroep, want een belletrist heeft meestal geen geld." Verschil. „Wat zie ik, Dintf, je draagt denzelfden ho^d en dezelfde kleeron als ik? Waarin bestaat dan het verschil tussohen mevrouw en d; keukenmeid?" 't koken, n^v^oiiw 1" ir,. «ff: 61 y i é8 g i a t§ g in ét git a tH g t tl g h a tl gl ial gil a ix ill /wwnatjnaaa/n wwwwwn/w De Brigors leefden als eenvoudige, be scheiden lieden, die zich van de genoegens der groote wereld niets aantrokken, in hun klein, van roode baksteen gebouwd huisje, dat schilderachtig gelegen was aan den oever der Marne. De Brigors hadden geen zorgen en leef den zeer behaaglijk van do driehonderd" franken in de maand, die Brigor als kassier aan een Parijscho bankierszaak verdiende. Juffrouw Brigor zorgde voor do huishouding en daar zij geen kinderen hadden, konden ze nog een aardig sommetje overleggen, zonder zich in iets te beperken. Overal werden zij beschouwd als goed;, rechtscha pen menschen; overal waren zij gezien en geacht. Op een morgen, ongeveer tien uren, toon juffrouw Brigor van de markt terugkwam en- den slcut;l in de huisdeur stak, opende een buurvrouw haar deur en riep haar toe: „Juffrouw Brigor, zoo juist was de veld. .wachter hier, die naar u gevraagd heeft." „De veldwachter? Naar mij?" antwooTddo juffrouw Brigor lachend. „Ja, naar u of naar mijnheer Brigor! Dat weet ik niet precies. Ilij heeft gebeld en nog eens gebeld, alsof liet huis in brand stond." „Zoo, zoo! Nu, wanneer hij iets van ons hebben moet, zal hij we-1 terugkomen. Ik dank u voor dc mededceling." Juffrouw Brigor ging in huis, bracht de inkoopen op hun plaats en maakte daarna haar tweede ontbijt klaar. Zij zette zich hiermede aan de keukentafel, daar zij het niet noodig achtte voor zich alleen in de eetkamer te dekken. Dat gebeurde alleen 's Zondags en op andere feestdagen, wanneer mijnheer Brigor thuis was. Terwijl zij zitten ging, kwam het haar weer in den zin; dus de veldwachter was er geweest! Nu, werkelijk, het. ging haar niets aan. Haar man en zij zelf, zij hadden beidon met het gerecht en alles, wat daar mede in verband stond, niet het geringste te maken. Doch het was vreemd; toen juffrouw Bri gor begon te eten, had zij niet de minste, onbehaaglijkheid gevoeld; ook nu gevoeld; zij er nog geen! Dikwijls is het echter alsof alles sameoi spant om iemand den eetlust t; bederven. Zoo was het ook nu' hot mos was geh;el stomp; het was precies alsof men m;t een sabeLscheede op hot brood omhakte. En het koude vleescji had een ei^enaardigen smaak, juist alsof het met metaal in aanraking ge weest was, met metalen knoopen, die pas gepolst zijn. Do salade was taai als Hder en dan de koffie, koffie van dri-s franken het pond, welke volgens alle regelen der kunst bereid was. Hoe die smaakte! Alsof ze niet in een schoone kan, maar in een ouden hoed, in een heisa gefiltreerd was. Sabelscheede en helm! Leder en metalen knoopen! Wat had de veldwachter eigen lijk willen doen Brigor betaalde zijn b;- lastingen prompt; zijn militiepapdercg w&- ren uitstekend in orde; sedert den laatsten landloopersstreek en het opstootje, dat daar van het gevolg was, was er niets g;beurd, dat de aanwezigheid van veldwachters noo dig gemaakt had. Toen juffrouw Brigor het ontbijt opge ruimd had, nam zij haar naaiwerk ter hand, zooals zij icderen dag deed, en zette zich daarmede aan het venster. Geheel onwil lekeurig koek zij naar buiten cn bemerkte, dat de lucht betrokken was; zij trok daar- uit de gevolgtrekking, dat het zou begin nen te regenen, en dan, wanneer het bleef doorregenen, haar eigenwijze man doornat zou worden, want hij had geon Lieve hemel Hijgend, geheel ontdaan, snelde juffrouw Brigor naar de gang. Daar stond ze, naast de apdcro in den daarvoor bestemden por seleinen standaard, de ongeluksparapluie met den zilveren knop. Zilver? Of het wel zilver was? Do knop was zoo vol deuken. Dc zijde geheel stuk en bijna overal ver steld. En om zulk een kleinigheid, om zoo'ri prul, dat immers in 'fc geheel niet meer te gebruiken was, een parapluie, die zij gis teren in den trein gevonden en mee naar huis genomen had; om zulk oen kleinig heid zoudon zij hun onbevlekten naam Ver liezen, zouden zij eerloos worden l IIoo was het uitgekomen Zij had d; parapluie immers in 't ge>ho;l nog niet ge bruikt? De rechtmatige eigenaar moest dus gezien hebben, dat zij z; medegenomen had; moest haar tot aan huis gevolgd zijn. Waarom had h'ij niet over dat oude ding gedeclameerd? Waarom moest hij hun di rect de politie, de veldwachters op het dok sturen en hen als dieven brandmerken? Het moest dus iemand zijn, die haar vij andig gezind was. Hoogstwaarschijnlijk zon der haar te kennen. Altijd en overal zijn er immers menschen, die uit p lei zier in het kwade anderen leed aandoen Dieven? Haar man en zij zelf zouden dieven zijn? Wie .dat dacht, wie daarmede oen schandaal verwekken wilde, die had builen, den waard gerekend. Een verstandige vrouw, die de zaken spoedig overziet, is meer waard dan alle veldwachters. De on geluksparapluie zou den langsten tijd in huis zijn geweest. Zij zou verdwijnen, en dat met wonderbaarlijke snelheid Het was nu maar de zaak te overleggen waar haar te laten. Of nog b?t;r hoe haar to vernietigen. Zou zij haar verbranden? NeeD, dat ging niet! D; baleinen wilden niet branden. Haar begraven? In de rivier werpen? Neen! Dat alles ging niet. Juffrouw Brigor begreep volkomen, dat zij niet te veel tijd met overleggen mocht laten voorbijgaan, doch dat zij zich meest haasten. Met behulp van touw, dat zij om den hals sloeg en waarvan zij de beide einden aan den zilveren knop van het corpus d;licti bevestigde, kon zij de parapluie onder den arm houden, zonder dat men hot b;merk©n kon, en nadat zij een tamelijk groot;n fiets- mantel had omgedaan, verliet zij b;t huisje en sloeg den weg naar de rivier in. Tegen allo verwachtingen in echter liad de zon de wolken verdreven. Dit speet juf frouw; Brigor, .want zelfs op geyaar af, da,t haar man doornat geworden zou zijn, had zij liever gezien, dat een flinke stortbui de hengelaars op de vlucht had gejaagd. Overal zaten menschen met lang; hengelstokken midden in de rivier zaten zij in boot;p te visschein en aan den ocv;r, waar wel e;n geschikt plaatsje te vinden was, h add Mi de liefhebbers van het visschen hun domicilie opgeslagen. Ais een onschuldige wandelaarster liep juf frouw Brigor langs den oever heen en w©3T, Ieder oogenblik trad zij dicht aan don oever, keek in de kabbelende golven enhield daarbij een klein zakmesje geopend in de onder den mantel verborgen handdoch telkens, wanneer juffrouw Brigor met het mes het touw, waarmede de parapluie was vastgebonden, wilde doorsnijden, aarzelde zij, vreezendo de opmerkzaamheid op zich te doen vestigen en ging verder wandelen. Na eenige oogenblikken geloofde juffrouw Brigor eindelijk oen geschikte plaats te heb ben gevonden. Een paar honderd meters voor haar uit stond een wilgoboom, die haar wel tegen nieuwsgierige blikken beschermen zou. Doch helaas! Tevergeefs had zij haar schreden versneld! De wilgeboom had wortels, die even boven het water groeiden, en op een der grootste van deze wortels had zich een man neergezet, die kalm zijn sigaar rookte en een voetbad nam. „Dat is toch verschrikkelijkbromde juffrouw Brigor, die op dat gezicht eens klaps begon te gevoelen, dat haar voeten begonnen pijn be doen en dat deze haar nog met moeite droegen. „0, die parapluie, die afschuwelijke pa rapluie 1" Noen, er mocht komen wat er wilde 1 Juffrouw Brigor wilde een einde aan de geschiedenis maken Rechts aan de andere zijde van den weg was een akker, waarop rapen waren ver bouwd. Zeker en kalm liep juffrouw Brigor langs het bouwland. Zij telde: oen, twee, drie, steeds door, en bij het getal vijftien bij de vijftiende rij rapen, dit getal had juffrouw Brigor besloten te nemen rit-sch, ratsch, doorsneed het kleine mes liet touw en do ongeluksparapluie viel tusschen de rapen. Een zucht van verlichting en juffrouw Brigor ving c^en terugweg aan. Zij deed moeite zich te beheerschen en zich rustig- te houden, doch haar beenen gehoorzaam den haar niet! Zij liep, wat zij maar loo- pen kon, totdat zij haar huis had bereikt. Toen mijnheer Brigor om zeven uren thuis kwam, deed zijn vrouw voorzichtig de deur achter hem dicht, bracht hem eerst naar hun gemeenschappelijke slaapkamer hier konden zij niet beluisterd worden en deelde hem zacht met trillende stem het groote nieuws mede „Vanmorgen was de veldwachter hier!" Juffrouw Brigor was stellig van mccning, dat haar man zich verschrikkelijk zou op winden, en zij wilde hem juist kalmeeren, en vertellen, wat zij gedaan had, toen mijn heer Brigor tot haar groote verbazing, kalm als altijd, zijn overjas uittrok en rustig antwoordde: „De veldwachter? Ja.1 Jftl Ik w;edt bet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 11