Na den slag van Waterloo.
Die was zeker van zijn zaak.
Anekdoten-
Het was halftien in den avond van den
■leden Juli 1815, toen de beide aanvoerders
der verbonden legers aan bet hoofd hunner
troepen zonder de minste afspraak op de
pachthoeve Belle Alliance elkander ont
moetten, die op een hoogte gelegen was en
daardoor zichtbaar voor de Pruisische bri
gades. De ontvangst was treffend. Beide
[veldheeren begroetten elkander wederkee-
rig als overwinnaars en omhelsden elkander
in tegenwoordigheid hunner stafofficieren,
die eveneens ontroerd waren.
Mijne soldaten," zeide Wellington tot
den maarschalk Blüoher, „hebben sedert
6 uur vanmorgen een harden strijd door
staan; ik zou hen gaarne sparen, het zijn
mijne kinderen; zij deden wonderen."
Blüoher greep de hand van den Eagel-
sohen veldheer en antwoordde, dat hij zelf
de Fransohen wilde vervolgen en tot dat
einde alle^ tot den laatsten man en het'
laatste paard wagen. Dadelijk liet hij zijn
hoofdofficieren bijeen komen en gaf bevel,
de geheele infanterie en ruiterij te doen
oprukken.
„Blinderen", zei hij tot zijne soldaten,
„dezen nacht moeten wij den vijand vervol
gen, opdat hij ons morgen niet meer kan
deren."
Zoo lieten de Engelsche troepen, na een
strijd van 12 uren, aan de versche troepen
Tan Blüclier, die op het juiste oogenbdik
gekomen waren, om den strijd te beslissen,
de zorg over om het overschot van het
Fransohe leger voor zich uit te jagen. Wel
lington beval zijn door vermoeienis uit
geputte soldaten halt te maken, en liet hen
driemaal den Pruisen luide toejuichen, eer
zij geheel stil hielden. Reeds waren meer
dan 150 kanonnen en meer dan 6000 gevan
genen, onder welke zich twee generaals der
•Keizerlijke garde bevonden, in de macht
der Duitschera
De lichte cavalerie, die in de grootste haast
opbrak, werd slechts door de achtergelaten
kanonnen, kruitwagens, wapenen, bagage
en allerlei overblijfselen, welke den open
baren weg bedekten, tegengehouden. Het
maanlicht begunstigde de vervolging. Tot
Charleroi vluchtte het Fransche leger aan
houdend in de grootste wanorde. Al meer en
meer in verwarring gebracht en ieder
oogenblik aangevallen, werd het van het
eene bivouao naar het andere gejaagd, zon
der een enkel te kunnen behouden. Yan
hun talrijk geschut brachten zij slechts 50
kanonnen terug. Bij het aanbreken van den
dag bereikten de vluchtelingen gedeeltelijk
Charleroi, gedeeltelijk hlarchrennee; hier
werden zij echter tegengehouden door de
reg je daarvan oude jongen1?" vroeg hij en
legde liefkoozend de hand op Sultan's rui-
gen kop.
De hond, dio er wat bij was guan liggen,
stond dadelijk heel vriendelijk op en wreef
met den snoet vertrouwelijk tegen zijn jon
gen baas aan.
,,'t Is net of hij je verstaat, hè?" zei
Robert.
„Me verstaat? o, natuurlijk doet hij dat,"
riep Max, haast boos, dat men dit nog in
twijfel zou kunnen trekken. „Hoe slim die
is, dat heb onlangs nog ondervonden, toen
hij zoo ziek was. De arme stakker, ik dacht
heusch, dat zijn laatste uur toen geslagen
was, de baas had hem al bijna laten afma
ken, maar toen vroeg ik, of ik hem nog een
tijdje mocht oppassen. Dicht bij ons woont
een oude vrouw, tante Chris heet ze, en die
is erg knap; ze weet bijna voor alles een
middel, net zoo'n halve dokter en die
heeft mij toen ook een drank gegeven, dien
zij zelve bereid bad en wat meel of bloem
om te pappon. Dat kon ik natuurlijk alleen
maar 's avonds en 's morgens doen, want
overdag moest ik met de kar uit; dat had
ik den baas zelf aangeboden, omdat hij an
ders Sultan niet zoo lang in het leven had
gelaten. Het kostte wel veel geld, al die
middelen, maar ik bad net wat opgespaard,
zie je, don tijd, dat ik in het weeshuis was.
Ik kon nu natuurlijk niet zoo ver gaan als
met den hond, en als ik 's morgens wegging,
krijgsbagage, die bij de brug over d© Sam-
bre opgestapeld lag. Dit vroeger nog zoo
trotsch en schitterend leger, dat drie dagen
van te voren deze zelfde brug met alle ken
merken van zegepraal was overgetrokken,
bood nu een des te droeviger schouwspel
aan, daar te midden der talrijke rijen, die
den weg in zijn geheele breedte besloegen,
een groote menigte en met bloedige lompen
bedekte gekwetsten, te voet of op trekpaar
den, volgden.
Een stoutmoedige tocht.
In het jaar 1088 ondernamen eenige Frie-
sche edelen, een ontdekkingsreis naar het
hooge Noorden. En niet gering moet men
denken over de gevaren, verbonden aan
zulk een tocht, want het kompas was in die
dagen nog niet bekend, evenmin als de
meeste hulpmiddelen on oer tegenwoordige
zeevaartkunde. Zeker zullen ze wel behoor
lijk voor dikke pelsen gezorgd hebben, want
nadat zij eerst een kort bezoek hadden ge
bracht aan IJsland, dat nog slechte door
weinige menschen bewoond was, stevenden
zij vandaar verder de eenzame wateren der
IJszee door. Door zware stormen beloopen,
verloren zij verscheidene schepen en geraak
ten van elkander af. Toch hielden zij hun
koers oostwaarts en waarschijnlijk is het de
oostelijke grens van Siberië, of misschien
ook Kamsjatka gewe©3t van waar zij naar
hun vaderland zijn teruggekeerd.
Het is bijna ongelooflijk, met welk een
stoutmoedigheid de bewoners van Noord-
Amerika's wildernissen de verscheurende
dieren bevechten. Niet alleen om die lastige
en gevaarlijke buren kwijt te raken, maar
dikwijls ook alleen om de huid van het
roofdier machtig te worden, zetten zij hun
leven op het spel. Zoo is het geen zeld
zaamheid, dat een enkel man den vreese-
lijken grijzen beer durft aanvallen. Zulk een
beer te bevechten is geen kleinigheid, en
toch waagt de holf-wilde Amerikaansohe
jager het hem aan te tasten. Daarbij komt
nog, dat zijn geweer niet altijd van de beste
soort is; op zijn mes kan hij zich echter
verlaten en dat hij dit goed weet te ge
bruiken, blijkt uit het volgende geval:
Een groote beer, dien men gevangen en
in een door palen omgeven ruimte had
opgesloten, moest gedood worden. De jagers
waren het niet met elkander eens hoe dat
geschieden moest. Men vond het laaghartig
om hem in zijn gevangenis met geweer
schoten te vermoorden; maar een ander
zette ik wat eten en dvinken voor hem neer
op mijn zolderkamertje, waar ik hem zoo
lang gebracht had. In het eerst was hij zóó
ziek, dat hij er niet naar taalde en als ik
terug kwam, nog pizries op dezelfde plek
lag, als waar ik hen verlaten had. Heel
gauw snapte het slimme dier, dat do drank
hem gped deed, en, ofschoon hij zóó zwak
was, dat hij alleen nog maar heel eventjes
kon kwispelen, als ik binnen kwam, stond
hij op en kwam naar mij toe, geduldig wach
tend, tot ik hem zijn drank ingaf; en als
de pap klaar was, hield hij geduldig zijn
zieken hals naar mij toe, om mij het om
leggen zoo gemakkelijk mogelijk te maken."
Yol bewondering strekte Robert rijn handje
uit om den goeden Sultan te streelen maar
haalde ze toch ook weer dadelijk terug.
„Wees maar niet bang," zei Max. „Hoor
eens Sultan: die jongen daar, dat is Ro
bert, mijn vriend en jij moet ook goede
maatjes met hem worde-." De verstandige
oogen van het dier waren al dien tijd op
den spreker gericht en toen hij klaar was,
keek Sultan den kleinen jongen aan en
lekte hem do hand.
„Nu hoef je heelemaal niet meer bang te
zijn," sp^rak Max; „al kwam je nu ook in
den nacht, dan zou S je nog als vriend
ontvangen."
„Je houdt zeker veel van Sultan?" vroeg
Robert.
middel was niet gemakkelijk te vinden. Ein
delijk zei een der jagers, dat hij bereid wo|
den beer met een mes dood te stekenop
deze wijze zou de eer van beide partijeij
gered zijn. Maar omdat hij de executie
alleen op zich nam, moesten de anderen,
hem elk een dollar geven. Men vond he|
goed, en onze jager liet zich langs een paal
naar beneden glijden. Nauwelijks had de
beer zijn vijand in het oog gekregen, of hi|
vloog brullend naar hem toe, ging op rijn
aebterpooten staan en hief zijn geweldigen
klauw op, om den man met één slag te dooi
den. Op hetzelfde oogenblik echter kreeg,
hij met het heft van het mes een slag opi
zijn snoet, dat hij half bedwelmd achteruitj
week en eer hij zich nog kon herstellen,
deed de jager een stap voorwaarts en stak
hem het mes midden door het hart.
Nu, geen der anderen maakte ook be
zwaar hem den dollar te geven, dat verze
ker ik je.
De verstrooidheid
van Pasieura
Pasteur, de beroemde geleerde, bïvond
zich eens bij zijn familie in Bourgogne.
Men zat aan tafel.
donder iets te zoggen at Pasteur kersen,
maar niet zonder ze een voor eon zorgvul
dig in een glas water gedoopt to hebbea
met zulk een nauwkeurigheid, dut zijn fa
milieleden niet konden Dalaten te lachen.
Pasteur bemerkte dit en zeide:
„Gij Jacht mijn kinderen, maar weet je
niet, dat ieder van die kersen eau menigte
bacillen bevat J
En daarna gaf hij, steeds doorgaande met
het reinigen zijner vruchten, aan alle aan-
wezigen een opsomming van onnoemelijke
getallen microben, dio iedere kers bevatte.'
Toen hij geëindigd had voogde hij er bij:'
„Gij riet dus, dat wij niet genoeg voor-'
zorgen kunnen nemen. Doe zooaU ik: wascb.'
uw vruchten."
En dit gezegd hebbend, viel de bero»mde
geleerde weer in zijn overp'inringen terug,
greep liet glas, waarin hij zoo zornvuklig
zijn kersen van de microben gereinigd had,
en dronk het in één teug leeg.
Ingezonden door „Rosa Fluweeltje".
Frits: „Pa, wonen in do Beiersche Alpen
menscheneters
Vader: „Hoe kom je er aan?"
Frits: „Kijkl Hier staat in mijn lees
boek; De bewoners leven grootondeels van
reizigers."
„Ja, ik houd van hem het meest van
allen."
„Meer dan van je v..u r en moeder?"
„Die heb ik niet meer en ik weet ook
niets meer van hen; zoolang ik mij herin-,
ner, ben ik al in het weeshuis ge—eest, tot
mijn baas daar om een knecht vroeg; en
omdat ik de grootste en de sterkste was,
hebben ze mij gestuurd."
„Hè, dat moet na::r zijn, je geen
ouders meer hebt," zei kleine Robert.
„Maar jij hebt immers ook geen vader
meer," antwoordde Max.
„Jawel, ik heb wel een vader."
„En waar is die dan?"
„In Amerika."
„Wat doet hij daar?"
„Och, hij is er naar toe gegc_n om geld te
verdienen, omdat h hem hier zoo slechfc
ging," zegt moeder.
„En hoc lang is hij daar al?"
„Ik was drie jaren, toen hij ging."
Heeft hij al dien tijd niet ger.hreven?"
„Ja, maar nu al in een ja-r niet meer.";
„Misschien is hij dood," merkte Max vriji
onhandig op; ten minst© Robert's gezichtje!
betrok erg en met tranen in zijn stem zei hij r
„Nu, moeder heeft anders toch al verJ
driet genoeg."
(Wordt vervolgd.)