VCDR DE JEUGD
No. 15444.
Woensdag* 29 Juni.
Anno 1910.
iiüi I i Tl i i iiiii i iiïïi j iitii j i»:;i j ii:>i j inSIgrs
l&DSCH DAGBIAD
DE RING.
•vo
4 «4
Een gezellig ïehuis.
Ja, hoeveel dat waard is, dat is ontzag
lijk. Jammer maar, dat dikwijls de stem
ming onder de huisgenooten zoo wreed
verstoord, wordt door een of andere onbe
duidende kleingeestigheid. Door een booze
bui, een koppig doordrijven van eigen zin,
of door allerlei heftige uitvallen en hate
lijke aanmerkingenGelukkig, als onze
ouders ons maar gauw de noodige zelfbe-
heersohing geleerd hebben, om zoo'n booze
bui te bedwingen, want wij hebben immers
niet het recht, die enkele uren, die wij allen
bij elkaar zijn, te vergallen door een norseh
uiterlijk, of een somber mokken? Liever
moeten we elkaar wat toegeven, volmaakt
zijn we natuurlijk geen van allen, maar die
voortdurende schermutselingen, die in som-
nige huisgezinnen voorkomen, doet de leden
van het gezin dikwijls hard verlangen, maax
weer ieder zijns weegs te kunnen gaan.
Maar foei, dat is toch veel te onnatuur
lijk, en daarom: laten wij trachten 's mor
gens met een opgeruimd gezicht de huisge
nooten te verwelkomen en elke opvliegend
heid te onderdrukken, waaruit zoo dikwijls
een misverstand zou kunnen voortkomen,
dat voor allen den dag bederven zou.
Bedenk altijd: dat een gezellig tehuis een
heerlijke herinnering is op uw lateren
levensweg.
ó-edureJnde de jaren, dat ik op het gym
nasium te 's-Hertogenbosch was, bracht ik
in mijn vaoantiën dikwijls een bezoek aan
een onzer buren, een oud kantonrechter, die
Wegens zijn steeds toenemende doofheid ont
slag genomen had, met wien ik dan meek-
mhlen op de vischvangst ging. Hij heet
Hackaart, maar gewoonlijk noemde men hem,
daar hij zestig jaar oud was en klein Van
gestalte, den kleinen vader Hackaart.
Somtijds, als wij ons naar de kant van de
Dieze begaven of een ander vischrijk water,
tusschen Den Bosch en Vught, namen wij
een onzer buren mee, mijnheer Bervoets, die
een mooi huis bewoonde aan het Hinthamer-
sinde en die, evenals wij, een hartstochtelijk
hengelaar was. Mijnheer Bervoets had in de
dertig jaren, dat hij aan het hoofd stond
van een groote fabriek van linnen en katoen,
een enorm fortuin vergaderd, maar ging bij
de menschen voor even wantrouwend als
rijk door.
Op zekeren Septembermorgen, omtrent
zeven uur, wachtten wij, mijnheer Hackaart
en il^, in de ruime en prachtige vestibule
van het huis Bervoets. Gekleed in een grijs
fluweel kostuum, voorzien van stevige, kalfs-
leeren waterlaarzen, den hengel in de hand
en het visohnet op den rug, was de heer
Bervoets geheel gereed om de moeilijkhe
den der drassige grasvelden te trotseenen,
en wilde ons juist volgen, toen hem plot
seling iets te binnen schoot, en hij even
bleef stilstaan.
„Mina, Mina," riep hij.
Hij had bemerkt, dat een knoop van zijn
jas nog 9leohts door één dun draadje werd
vastgehouden en wilde deze door zijn dienst
meisje laten vastnaaien.
Het meisje, dat juist bezig was de meube
len in het salon af te stoffen, kwam ijlings
met naald en garen toesnellen om het drei
gende onheil af te weren.
„Neem mij niet kwalijk, mijnheer
Hackaart," zeide Bervoets, „neem mij niet
kwalijk, 't Zal wel gauw verholpen zijn,
denk ik. Haast je een beetje, Mina."
„Dadelijk, mijnheer, ik zal
Mina had niet den tijd om dezen zin te
eindigen. Mijnheer Bervoets had de hand van
het jonge meisje gegrepen, de linkerhand,
die den knoop vasthield, en zijn oogen
vestigden zich op een ring, dien zij aan de
rechter had, een prachtige gouden ring,
waarin een saphir fonkelde', omgeven van
diamanten, en riep verrast en verbaasd uit:
„Maar, maardat is de ring
„O, pardon mijnheer," viel Mina hem aan
stonds in de rede. „Ik vergatik wilde
juist zeggen
„De ring, die mijn vrouw zoo lang ge
zocht heeft!" vervolgde mijnheer Bervoets,
„Dat is toch wel een beetje sterk. Je ver
beeldde je dus, dat wij niet meer aan dien,
diefstal dachten, dat hij uit ons geheugen
gegaan was
„Mijnheer 1"
„Ja, we wisten het wel, wij hebben ons
niet vergist. "Wij dachten wel, dat jij de
dievegge was."
„O, mijnheer, o, ik smeek ui" riep Mina
uit, die doodsbleek werd en in tranen uit
brak.
„Er valt hier niet te ontkennen," ver
volgde mijnheer Bervoets met vlugge en
dreigende hoofdbewegingen'. „Je bent gevan
gen, kleintje. En de bewijzen draag je aan
je hand, om zoo te zeggen!"
Daarop zich tot mijnheer Hackaart wen
dende, hernam hij met verhoogde stem:
„Dat is de ring, waarvan ik u gesproken
heb, die sinds zes maanden bij ons i9 ver
dwenen, Herinnert u zich?"
Mijnheer Hackaart antwoordde met eert
bevestigend gebaar.
„Gij ziet dus, dat mijn verdenkingen ge
grond waren, en dat ik groot gelijk had,
toen ik den commissaris van politie zeide,
dat het hier geen verlies, maar een diefstal
betrof, en dat de dievegge niet ver van hier
was. Je moet bekennen, dat het toeval al
vele zaken heeft uitgebracht, niet waar
Mina. Wat zeg je er van, meisje? Zonder
dit voorval, dien knoop, die vastgenaaid,
moest worden, zou je mij nog ointsnapt zijn,
terwijl je nul..."
Inderdaad was het zes maanden geleden,
dat mijnheer en mevrouw Bervoets het bal
bij den Commissaris der Koningin hadden
bijgewoond, en vanaf dien datum had de
vermissing van den ring gedagteekend. Zijn
vrienden dachten, dat hij den ring in een
der salons verloren moest hebben, maar de
heer Bervoets beweerde stellig, dat hij den
ring bjj het weggaan nog aan den vinger
had, hij moest hem dus thuis verloren Reb
ben.
Men wierp de slaapkamer van mevrouw
Bervoets overhoop, zocht in alle hoeken en
gaten van het" huis, doch alles ie vergeefs,
men vond niets.
Was hij dan .misschien gestolen? De ver*»,
dekking kon natuurlijk niet op de keuken
meid, noch op haar man, den huisknechtj
vallen. De eerste was steeds in de keukei^
aan het werk. De tweede, die tevens tui-|
nierswerk verrichtte, was meestal te mid-1
den zijner planten en blooman. Bovendien j
kwamen beiden nooit in de kamers van
mevTouw. Alleen Mina, het kamermeisje, dat'
sedert kort in dienst was, kwam uit denji
aard har ar betrekking, want zij moest me-
vrouw kleeden en voor haar japonnen zor
gen, het meest in deze vertrekken; zij kon
de diefstal dus gemakkelijk plegen. Dit
dachten mijnheer en mevrouw Bervoets en
dit deelden zij den commissaris van politij
mede, toen ^jj hem van het vruchteloozi
hunner nasporingen in kennis stelden. Daar
hij bovendien zeer wantrouwend was, be-j
weerde hij tegenover dj dn commissaris, datj
hij reeds meermalen voorwerpen van waarde,
vermiste.
„De inlichtingen omtrent dit meisje, even
als over haar familie, die eenige uren vanj,
hier woont, in de omstreken van Grave,'
zijn uitmuntend", antwoordde de commissa
ris. „En van deen anderen kant hebt u geen'
enkele aanwijzing om dit meisje van diefstal!
te betichten. Men zou alleen een huiszoeking
kunnen instellen in het diepste geheim na-J
tuurlijk in de kamer, die Mina bij u be-j
woont." I
Mijnheer Bervoets belastte zioh met dez-r
handeling. Hij maakte gebruik van Mina'f
afwezigheid om haar kamertje, haar kastea,
en haar koffers te doorzoeken, maar dezjj
nasporingen waren, evenals de vorige, vruch
teloos.
Op dezen Septembermorgen echter, toen'j
Mina de ylocr van het salon veegde, be-
merkte zij achter een deur, de deux van,!
mevrouw Bervoets' kamer, in de reet van'
een plank iets glinsteren. Zij bukte zich...!
Hot was de lang gezochte ring. Het kostta'
haar eenige moeite om den ring uit' de reet!
van de plank te trekken, want hij was als]
't ware er in vastgekleefd.
De eerste gedachte van het jonge meisjj
was,, het kleinood zoo spoedig mogelijk aan!
haar meesteres ter hand te stellen -en zijj
wilde reeds a.an de deur van mevrouw'a i
kamer kloppen en deze openen om haar tal
wekken, toen zij zich bedacht. Mevrouw)
Bervoets, die altijd zeer lang sliep, hieldj
er niet van zoo spoedig gewekt te worden,,
daar zij dan den gansöhen dag hoofdpijn!
had. Zij stond eerst om tien uur op en 6tond'
niet toe, dat men vroeger bij haar kwam.!
Mina dacht dus bij zichzelven, dat het'
beter was den slaap van haar meesteres niet
te storen. Zij deed werktuiglijk den ring aan,
haar vinger en zette haar bezigheden voort.]
Te midden har er tranen' on voortdurende
betuigingen van onschuld, trachtte Mina dit
aan haar meester duidelijk te maken.
Maar deze wilde er niets van hooren
riep mijnheer Hackaart tot getuige-
„Er valt hier niet te ontkennen," herhaal.,
do hij, „op heeterdaad betrapt. De ring aan'
haar vinger."
Mijnheer Hackaart trachtte vergeefs hem
te kalmeer en. „Alles schijnt mij wel even
toevallig als u," sprak de oude vrederechJ
ter na zijn vriend bij den arm naar dt