ZO N D AG5 E> LA D
1ÈID5CH DAGBIAD
VAN HE.T
RECEPT.
ALLERLEI.
No. 15441.
25 Juni.
Anno 1910,
III lik
De bloesemtak.
Domme jongens, die opgroei
den tot beroemde mannen.
Het jaar 1909 heeft uitgemunt door bij-
tonder veel eeuwfeesten van beroemde
mannen. Twee van deae mannen werden
op denzelfden dag geboren, namelijk op
den twaalfden Februari, en deze beide
mannen stemmen ten minste in één ding
ovcreon: op school golden zij allebei vooi
heel domme jongens.
Een van df»re jongens was Oharïes Dar
win* hij ligt thans in de Westminster Ab
bey te Londen begraven, naast den uitvin-
dor Newton. Toen Charles Darwin nog een
jongen was, zei zijn vader eens tot hem,,Je
deugt voor niets als voor ratten vangen;
je zult nog eens een groote schande voor
je ouders worden 1" En na den dood van
Darwin schreef men over hem, dat hij een
merkwaardig groot veratan'd had en dat hij
uitmuntte door karakteradel.
De tweede groote man, die op den twaalf
den Februari 1800 geboren werd, was Abra
ham Lincoln. Abraham Lincoln was in rijn
jeugd een lange, lompe, leelijke jongen.
Zijn kans op succes in het leven was niet
xoo groot als die van Charles Darwin, cn
het zou dan ook niet te verwonderen zijn,
wanneer hij voor altijd onbekend gebleven
was. Toch groeido hij op tot een man, aan
wien Amerika naast. Washington oneindig
veel te danken heeft.
Walter Scott, de bekende Engelsohe
vohrijver, werd beschouwd als een. van de
domste jongens van rijn klasse, rijn boeken
Het hij gewoonlijk aan hun lot over, en
niettegenstaande hij mank was, deed hij
niets liever dan klimmen en klauteren en
vechten.
Sir Isaac Newton, die in de Westminster
Abbey naast Charles Darwin begraven ligt,
was, toen hij in op één na de laagste klaa
zat, bijna altijd nummer laatst. Dat hij la
ter zoo beroemd werd, hebben wij waar
schijnlijk te danken aan den jongen, die»
als een graadje minder dom dan hij be*
schouwd werd en dio op school naaat hom
zat. Deze jongen gaf op zekeren dag New
ton voor aardigheid een schop, waar.
over Newton zód woedend werd, dat hij den
jongen duchtig afroste. Dit was waarschijn
lijk de eerete maal, dat Newton riohpelf op
de juiste waarde begon te schatten; en se
dert dien vatte hij in zichzelf het voorne
men op, eons te toonen wat hij kon. En
werkelijk, het duurde niet lang, of hij was
in plaats van nummer Laatst opgeklommen
tot nummer één van rijn klasse.
Arthur Wedlisloy, later hertog van Wel
lington, werd op school nooit anders dan
een sufkop genoemd cn ook Napoleon gaf
in zijn schooljaren nooit blijk van bijzon
dere onkw&ainheden. Admiraal Nelson
stond op school bekend als een groote ezel.
Wie dns op school moeite heeft met loe
ren, behoeft daarom niet de hoop op te go-
ven ooit te zullen slagen. Do hier genoem
de boroemdo mannen waren in hun jeugd
immers ook geen knappe jongens!
Na lijden verblijden.
Hef smachtend bloempje buigt' hef hoofd
En neigt ter aard,
Van gloed cn kleur verschoten,
Door 't schroeiend zonnevuur gestoofd,
In dorre gaarcf,
Met vocht noch dauw begoten.
P, h'éete zonf uw gloed verdooft,
Wat, lang gespaard,
Uw voeding had genoten.
Dé regen komt. het groen herleeft!
Met nieuwe kracht
Ontluiken frissche kleuren:
Hef drupp'lend vocht, dat leven geeft,
Zoo lang verwacht,
Hergeeft ons gloed en geuren!
Zoo kwijnt, wie naar genot slechts streeft:
De vreugde lacht
Vgak schooner jia, het treuren!
BescKüifkoek met Vruchten.
De' vruchten worden, na van de pitten,
te zijn ontdaan, even op een zacht vuur,
gaar gesmoord. Men stampt of stoot tien,
gTootc Beschuiten en weekt zq in melk;
daar roert men drie eierdooiers, een half
ons goed gewasschen krenten, twee le
pels suiker en wat; citroenschil of kancel
doorheen, vervolgens de vruchten met een
paar lepels rum 6T cognac en eindelijk het.
geklopte eiwit. Dit beslag wordt op oen,
zacht vuur gebakken en voorzichtig om
gekeerd. Met suiker bestroo.id, .wordt de;
koek vo.orgcdiend. i i
Ëxamcnbloempjes.
Men' verhaalt, als historisch, de vol
gende examen-anekdoten.
Een professor in do zoölogie stond er,
voor. bekend, dat hy bijzonder veel aan,
de kennis der wormen hechtte cn altijd,
op de examens over dat onderwerp vroeg.
Daarom pompte olke candidaat zich dan
ook zooveel mogelijk wetenschap van het
kruipend gediorto in, hetgeen natuurlijk
bijna altijd ten koste van andere weten
schap geschiedde. Eens had de professor
weer. drie candidaten geëxamineerd, en
hen slechts over do wo.rmcn uitgehoord.
Het was prachtig gogaan. Vol mo.ed
wachtte nu nummer vier. Tot zijn gro.oten
schrik vraagt de professor: „Wat weet gij.
van poliepen?" Stilte des grafs. De onge
lukkige candidaat kon zijn opren niet ge-
loovcn, verbluft bleef hij den professor aan
staren. „Poliepen, poliepen Einde
lijk klaart zijn 'gezicht op.
„O, ja, zeker, de poliepen, ja juisf. Eep
groep dieren, die hun naam m het jaar
1812 van Cuvier hebben ontvangen. Vroe
ger rekende men ze tot de wormen. De
wormen worden in zes groote groepen in
gedeeld: Platte wormen, draadwormen,"
enz. Nu was de jongeling op dreef, en
ratelde al zijn wormenkennis af. Hy was
gered. Zoo, ging het allen. Tot eindelijk
één het te bont maakte. Hii moest den
olifant beschrijven.
{,De olifant behoort tot de. zoogdieren.
Hy heeft een lang verlengstuk aan den
neus, dat men slurf noemt. Deze slurf
gelijkt wel cenigszlns op een worm. De,
wormen worden in zes groepen ingedeeld.
Platte wormen, draadwormen.Dit .was
den examinator toch te machtig. Van toen
af hadden de wormen bij hem ujtgediend.
Een andere professor was liel doof.
Het voorzeggen, dat hem ontging, werd
stelselmatig toegepast. Eens legde hjj oen
student een plant voor. Pc examinandus
kende re niet. „Lactura Taraxacum," zegt
de voorzegger. De ander verstaat niet
goed en bromt in zijn zenuwachtigheid:
tamteram teram ham ham. „Lactura Ta
raxacum" herhaalt de voorzegger. „Lac
tura Taraxacum," roept de candidaat blij.
Waarop de professor, boos: „U behoeft
niet zoo te schreeuwen! Ik heb het den
eersten keer heel goed verstaan 1"
Een oude student, in zijn vijftiende jaar.
ongeveer, doet eindelijk eens examen.
Hem vraagt de examinator„Welke plaats
van het lichaam de dikste epidermus (huid)
heeft?" Het antwoord moet natuurlijk zijn
dc voetzool. Maar deze niet zeer snuggere
studiosus zoekt tevergeefs naar een op
lossing.
Tot de professor, om hem te helpen,
vraagt: „Kom, meneer, welk deel van het
lichaam heeft het meest te lijden?"
„De Podex" (de zitdeelcn), antwoordde
de rampzalige jonkman, die zeker in zyn
yroegq jeugd ook niet steeds aap ver
wachtingen van ouders en ppvodders had
beantwoorde
Gedachten' van een getrouwden
man. ,,Hm, zo zeggen altijd: Dwaas-!
heid begint in het hoofd. Ik ben van meo-J
ning, dat ze bij de vrouwen al qp hei
hoofd begin t.
Naïef. Antiquifeiten-hande-j
laar: ,,Deze oude pot hooft een, waard*
van 3000 gulden."
Dame: ,,Och, odh\ wat moet die dan';
wel gekost hobben, toon hij nieuw waal"'
Hulpvaardig. President va»i
de reahtbank: „Thans zullen we eens
aan den grooten diefstal met inbraak be^i
ginnon, heeron."
Beklaagde: „Kan ik toissohiön hel,
pen?"
Op d$ bruiloït Genoodigde
(toostend): „Ik ledig mijn glas op het web
zijn van den gelukkigen bruidogom! Moge
hij pog veel van dergelijke gelukkige do
gen beleven 1"
Logisch. Sergeant: „Wat heeft
een soldaat to doen pis hij op eon Zondag
middag met zijn meisje den kapitein te-;
gcnkomt\j[De soldaten zwijgen.) Niote hooft
hij jmmers to doen, want anders zou hij
niet.mot zijn meisje uit wandelen kunnen1
gaan I"
Preoios. Jongehuisvrouw (vol-
gons het kookboek kokend): „Kaatje, breng'
nog vier lepels I Ik heb er maar twoe en!
hier in het kookboek staat: „Neem vitr
lepels room'." i
Dubbelzinnig. In ©en blad kwaip
de volgende advertentie voor:
„Voor den verkoop van oliën en lakken
worden reizigers gevraagd:
De laatsten zijn in drogen toestand zoo
glanzend en hard als glas, 6pring«n en
scheuren niet, zijn in den handel in fles-
scbcn en kruiken verkrijgbaar en van het
merk onzer firma voorzien-"
Aan het loket van een spoorwegstation,
informeerde een veeboèr, die een kudde
varkens wilde laten vervoeren, wat hij per'
stuk moest betalen. De beambte zei hem;
den prijs, doch deze leek den man wat
hoog. Toen hij zag, dat hier niet viel af,
te dingen, kwam hij eindelijk schuchter voor
den dag met do vraag;
vMaar voor mijn biggetjes kan ik toch
zeker wel kinderkaorten krijgen
Eon landbouwer komt in een kleine stad
zonder aan te kloppen in de spreekkamer
van zijn dokter, en wenscht deze vrien-'
del ijk goeden morgen, waarop do dokter
antwoordt: „Je behoort oerst aan te klop
pen, als je me wenscht te spreken. Ga nu'
do kamer weer uit on klop aan de deux.
Ik roop dan „binnen". Nadat je mb goe
den morgon gezegd hebt, kun je me ver-;
tellen wat je wenscht. Zoo zijn de ïna-
nieren."
Doktor: .Binnen 1"
Landbouwer: „Morgen,»dokter."
Hok ter: „Goeden morgen, wat wenscb
je?"
Landbouwer: „Een andere dokter."
Mislukt oompliment.. Zij: ,.Het
verheugt mij, dat u mij na zoovele jaren
nog niet vergeten is. Ik was er bang voor."
Hij: ,,0 noen, juffrouw, oude gezichten
vergeet men niet."
Fijn verschil. Fritsje klom do pan
schoono trappen op.
„Hoi, Frits, zijn je voeten wel schoon?"
riep Mina, do meid, hem na.
„Ja," antwoordde Frits, terwijl hij door-
klom, „alleen mijn schoenen zyn maar vuil.'*
Twoe ontevredenen. „Wel, pro»
feasor, hoe ga&t het?"
„Ach, slecht Ik voel, dat ik oud word.
En hoe gaat het u?"
„Ook slecht He voel, dat ik £iet oud
zal worderu"
.1,
In een van do voornaamste juweliers»
.winkels van Barmen trad een naar de
laatste mode gekleede jonge man binnen.
Hij bleef staan voor, ccn der toonban
ken. waar. onder glas prachtige diamanten
pn briljanten, goud en zilver verleidelijk
schitterden en flonkerden- Daarna zich
onverschillig vooroverbuigend tot de ver
koopster, die haastig >vas toegesneld, voeg
de hij deze toe:
»Mjjn naam. is Ehrenfeld- Ik ben een
toon van den raadsheer Ehrenfeld. Mijn
vader droeg mli op, een broche uit te zoe
ken. Mag ik <y; eens eenige zien, om uit
kiezen?"
De winkeljuffrouw haalde een fluwcclcn
kussen, waarop een groot aantal prachtige
broches schitterden.
Onderzoekend bekeek Ehrenfeld de fon
kelende steenen, 'doch, hoewel "hij* lang
bleef zoeken, scheen hy niets naar zyn zin
te vinden, waarom hij vroeg of hy nog
wat andere broches mocht zien. De ver
koopster ging naar de achterzijde van
den winkel. Daarbij bleef haar japon even
aan de toonbank haken cn terwijl zy zich
omkeerde, om dc japon los te maken, viel
haar oog onwillekeurig op den eleganten
bezoeker, die, juist een der handen in
een jaszak stekend-, over de juwcclen ge-
;bógen stond;
Had zy goed gezien? Zij meende iets te;
hebben zien schitteren in de hand, die in den
'zak gestoken werd. Doch zij zou zich wel
Vergist hebben! Zij bracht een nieuwe col
lectie juweclen en wierp een Ondcrzockcn-
'den blik op het gelaat vari den vreemde.
Deze bleef echter met de meeste opmerk-
'zaamheid de juweclen beschouwen.
„Ik ben het met mezelf niet eens welke
ik kiezen zal," zei de jonge Ehrenfeld.
•„Er is zooveel moois, dat de keus ont
zettend moeilijk wordt. Ik zal er papa
zelf maar een laten uitzoeken. Neemt u
mij niet kwalijk, dat ik u zoo'n last ver*-
oorzaakt' heb." Hy nam groetend dpn
hoed af en verliet den winkel.
Haastig telde de verkoopster het aan
tal juweelen; er ontbrak er geert een; ja
tochde bloesemtak met de door opalen
omringde groote briljanten, te,r waarde
van 860 mark, was weg. Hij was werkelijk
verdwenen. .Wat moest zij doen? Zou zij
den chef waarschuwen? Radeloos liep zij
den winkel op cn neer.
Klingeling I ging de telefoon.
1 „U spreekt met Scholier. Met wie spreek'
.ik?"
„Met Ehrenfeld," klonk het terug. „Is
mijn zoon bij u? Hy zou een broche uit
zoeken."
t „Neen," antwoordde de winkeljuffrouw,
„mynhcer kon zijn keus niet bepalen cn is
\\eggegaaii zonder er een te koopen."
„Zoo'n ezel! Pardon! Wilt u zoo goed
:yn eenige bjroches in den prijs van 400
\ot 500 mark uit te leggen, voor het geval
Jiij nog feens terugkomt?"
„Zeker, ik zal er voor, zorgen."
Zy hsldfi fcf.
Dia zal \ve! nietj terugkomen, dacht zij;
jen toch, indien hot eens werkelijk de zoon
van den schatrijken raadsheer was ge
weest, dan kon er toch onmogelijk van
diefstal sprake zijn?
Een uur geleden was de broche er nog
geweest. Dat wist zy beslist. Zij had het
kostbare stuk toen nog" in, dc hand gehad,
pn nu was het weg.
Weer vroeg zij rich'tfelf radeloos af wa?
zy doen moest.
Plotseling ging de deur open en binnen
kwam zij vertrouwde nauwelijks haar
oogen de jonge EhipnfeJd.
Zonder de jminste verlegenheid te foo-
ncn, even nonchalant als dei eerste maal;
boog hij zich weer over de toonbank. „Ik
zóu 'die dingen toch nog wel eons willen
zien, want ik kom liever ni(et met Jecge;
handen thuis. Misschien kan ik de broche,
indien zij mijn ouden hoer niet bevalt,
nog wel ruilen, nietwaar?"
„O, zeker," antwoordde de verkoopster,
terwijl zij den bezoeker opnieuw de schit
terende juweclen voorlegde, waarbij zjj
hem scherp in het oog keek- Voor het
uiterlijk zeer onverschillig beschouwde
Ehrenfeld de kleinooden, terwijl hij (er
nu en dan een in dc hand nam, om er het
licht op te Jaten vallen. Eindelijk had hij
et een uitgezocht.
„Wat dunkt u van ideze briljanten stjer?"
„Een prachtige broche," antwoordde de
verkoopster.
„En de prijs?"
„475 mark."
„Ik zal ze" maar meenemen. Dc nota
zendt u ,dan Wel aan papa?"
„Het spijt me, mijnheer, dat mag ik
niet." De verdwenen broche had haar ach
terdochtig gemaakt.
„Wilt u dan beide tcgelyk sturen?"
Opnieuw nam hij even den hoed af en
verdween.
Zij stond op hét punt hem ferug fe roe
pen cn hem het kleinood mee te geven,
doch het was haar, ais hield haar iets
daarvan terug.
Een paar minuten later kwam de chef
der zaak in den winkel en vond zijn ver
koopster zenuwachtig bezig allje winkel
kasten te doorzoeken.
„Wat doet u toch, juffrouw?" vroeg
hij verbaasd.
Zij vertelde hem de vermissing Van "de
broche en het bezoek van den jongen
Ehrenfeld; ook dat zij dezen verdacht, de
dief te zyn, verzweeg zij niet.
„Waarom hebt u hem dan niet vastge
houden, of mij geroepen?" riep de chef
uit. „Dat was een oplichter; dat is zoo
duidelijk als iets."
Hy ging naar de telephoon pn belde
den heer Ehrenfeld op. Deze wist natuur
lijk van niets; had ook niet de zaak opge
beld.
„Daar hebben we 't' al! Ik kan er niets
aan doen, juffrouw, maar als de broche
niet terecht komt, betaalt u de holft. Ik
begrijp u nietl Hij gaf zich al9 't ware
zelf in uw handen. En u hadt nog wel
gezien, dat hy cte, brochg wegnam. .Wat
tdojnhej4l" ■- "v l
Sprakleloos van schrik stond de verkoop!
stPr voor hem. Zij zou de. helft van cf.ej
waarde moeteji betalen: 430 mark! Vadej;
was dood, moeder had een klein pen*
sioentje. juist gepocg om van te leven*
„430 mark," stamjelden haar bevende lip*
pfcn en haar pogen stonden vol tranen, i
Hjet spco.t don chef werkelijk. Het hoofdj
schuddend, zef hij» „Maar hoe. kon u ootó
200 dom zijnDoch' verlies den mo|ed!
maar niet. Wellicht jvordt de kjerel pog?
gepakt; ik ga dadelijk bij des politip) aaiy
gift» doen."
Treurig keek zy den chef na. O mocht}
de politie de,n oplichuor, toch in handen!
krijgen! .Wat moest zij anders beginnen!:
Haar salaris bedroeg 1000 jmark pe,r jaar,'
en nu was de helft bjjna verloren.
Elize Stein bracht een zeer onmstlgen
nacht door. Zonder een woord tc spreken
had zy haar avondeten doorgeslikt. Op
de; deelnemende vragen van haar moedei;,
had rij niets geantwoordj dan dat zij vree;-!
selijke hoofdpijn had. Zij was dan ook na"
het eten dadelijk naar bed gegaan. In haat"
droomen zag zij don jongen 'man met breek-'!
ijzers cn dievenlantaarn in den winkel!
rondsluipen, alle kasten pn laden open-:
breken en den inhoud meenemen. Daarop'
hoonde zij do stem van haar chef, die!
haar dreigend foeriiep, dat rij alles moest'
betalen.
Eerst tegen cben ochtend sliep zij in.
Een paar dagen later, topn Elize öeiï
boodschap in jde stad deed 'cn in de buurt'
van het station kwam, zag zy voor ccit
reclamezuil ccn jongen man staan, 'die,-
naar kiccding en gestalte to oordcelcn, i»
alles aan den dief herinnerde.
Het hart begon in haar borst tc bon-
zfen. Zou hij het werkelijk zyn? Nu draaido
hij het hoofd ©enigszins om, zoodat zfj ziirf
gezicht kon zien. Geen twijfel mogelijk*
h\j was hetl
Zy holde paar <den hook der volgende
straat, waaT een politieagent stond, wien'
zfj in vliegende haast het verhaal van den
diefstal meedeelde en den jongen man
aanwees, die onderwijl door was gegaan in
de richting van het station.
Het gelaat van den agent begon tc stra
len. Vriendelijk knikte hij het jonge meis
je toe cn zcide: „Dat kereltje zullen wo
spoedig hebben." Meteen ging hij den
vreemde na, dien hij na een paar minuten'
had ingehaald.
„Bent u mijnheer Ehrenfeld?" vroeg dq
man der wet.
De aangesprokene keerde zich om.
„Ja, die ben ik. \Vat wilt u?" vroeg hij
ongeduldig.
„Niets bijzonders. Ga maar eens mee
naar het bureau."
„Waarom
Onderwijl had Elize hef tweetal bercikf.
„Geef mij de broche terug, mijnheer
De naam Ehrenfeld wilde haar niet over
de lippen. „Mijn chef wil haar my laten
betalen."
„Ja, maar ik begrijp er niets van."
De jonge man staarde uiterst verbaasd
het mooie meisje aan, dat hem met eea
paar. betraande oogen 8 meek end aankeek.