VOOR DE JEUGD ii>i ilïii j i>ïii i iitii j iitii g in»i i i>:>» i IËUD5CH DAGB1AD Ho. 15438. Woensdag1 22 Juni. Anno 191G ft Wat baar veel mooier stond, dan de mooiste halsketting. ïk„ tk„ ik„ *Ltl» il.» 'X» *X't»Af tikt» 'JL> t tl?'-A'1 'A' „Hoe zie je er zoo innig-gelukkig uit, Vic- torine? Je gezicht gloeit van pleirier I" „Nou, er is ook wel een reden voor. Lize hoor eens: die mijnheer, die voor een paar dagen geleden zijn intrek bij ons heeft ge nomen blijkt een schilder te zijn." „Nu; dat vind ik nu zoo bijzonder niet, er zijn zooveel schilders die hier komen, omdat, let hier zoo mooi is." „Jawel: maar hij wil mij schilderen en daar krijg ik vijf gulden voor, als ik voor hem poseer. Verbeeld je, vijf gulden, waar ik heelemaal alleen baas over ben, waar ik mee doen mag, w&t ik wil 1" „En wat doe je er dan mee Vic?" „O, je weet wel dien koopman, die daar zoon antiquair-wink el doet, op de Markt?" „Ja." Nu, daar ligt zoo'n mooie ambere halsket ting voor het raam, die heeft me al zoo lang de keel afgebeten, maar nu eindelijk kan ik hem koopen." Toen zag Yictorine eens even op naar Elize en zag dat zij heelemaal over haar breiwerk gebogen zat, ze wist nu eigenlijk niet goed waar ze dat aan toe- ^hrijven moest. Misschien wil die mijnheer jou ook wel schilderen, en dan heb je ook yijf gulden, Lies. „Neen, hoor, geen denken aan; als je zoo leelijk bent als ik, dan willen de men- schen je portret niet; het zou nog al mooi worden, met zoo'n dikken, rooden stomp neus en zulke werkhandenMaar komik moet mijn tijd niet zoo verpraten, ik moet voor juffrouw Bruine gauw de kamer op ruimen en voor haar eten zorgen, voordat zij thuis komtl Dus tot ziens, Viel" „Hè, wat ben jij toch altijd aardig voor andere menschen, Lies; nu weer voor die nare juf frouw Bruins; ik kan het mensch niet zien, eóó brommig, en onaardig is ze altijd l" „Jawel, maar we mogen immers niet altijd zoo aan ons zeiven denken; we moe ten immers voor anderen leven en werken," zei de zachte Lies, wier heele leven hiervan een toepassing was. Thuis had zij een ou den, kreupelen vader, die op krukken ging en haar Moeder verdiende wel den kost met Uit werken gaan bij de menschen, maar toch was dit nog niet genoeg en moest Li s wel een handje meehelpen, ook buitenshuis. Liesjes woorden nu, hadden diepen indruk gemaakt op Viocie's gemoed. Nog lang wa ren die woorden bij haar blijven naklinken, wij mogen immers niet altijd zoo aan ons zeiven denken en ze had ze telkens en tel kens weer herhaald bij zichzelven. Een paar dagen laDg hadden de vriendin netjes elkaar niet gesproken, toen op een goeden avond Vic net langs Liesjes huw kwam, terwijl die aan het waschgoed op hangen waa. „Wèl, hoe gaar het met je portret?" nep ee Vic al van verre toe. „O, best, kom maar eens mee kijken I" „En je vijf gulden?" „Nu, die heb ik all" „En je ketting?" „Ga maar eens mee, Lies je, dan kan je alles zien. Maar vertel me eerst eens hoe maakt je vader het?" ,,0, slecht; hij kan niet langer meer in bed blijven, zoo'n pijn doen hem al zijn leden, en als hij dan op is, verlangt hij toch weer terug, want onze stoelen zijn ook zoo hard, weet je?" Al pratend waren de meisjes vlak bij Vio- torine's woning gekomen en daar kwam net een man aandragen met een ouden, d.w.z. gebruikten maar héél makkelijken armstoel. „Kijk, Lies, daar heb je nu mijn halsket ting. Die die man daar op den rug draagt." „Hè, wel een beetje vreemd soort, dunkt me," sprak Li esje, die dacht dat haat vriendinnetje haar maar een beetje voor den mal hield. „Neen, heusch, Lies. En weet je wat daar nu meo gebeurt, die dragen ze bij jou naar huis en dan is je vader niet meer zoo pijn lijk, als hij zit!" „O, maar Viccie, meen je dat heusch?" vroeg Lies. En eerst wist ze eigenlijk wed niet, of ze zoo'n groot cadeau mocht aan nemen van haar vriendin. Maar Viccde's moeder stelde haar gerust en zoo ging het in vrooüjken optocht natx Liesje's woning. Nu, Liesje's vader en moeder vonden dat hun dochtertje zich een erg lief vriendinne tje had gekozen en Viccde zelve hrar gezichtje gloeide van pret en onwillekeurig kwamen haar de woorden te binnen, die zij niet lang geleden in de kinderkerk Had ge hoord: „het is zaliger te geven dan te ont vangen." En ik geloof ook, dat deze daad vaa zelf verloochening haar veel liever stond dan do mooiste halsketting t De pony van Chris. CJhris was een heel aardige jongen ein allen, die hem kenden, hielden van hem. Hij was zoo beleefd, zoo vroolijk en zijn heldere stem klonk altijd zoo opgewekt, kortom 't was een beste jongen. Had hij dan alleen goede hoedanigheden? zult gij vragen. He laas, neen, Ohris had een gxoot gebrek: hij was lui. Op het lyceum te Lons-le-Saulnier waar hjj het zevende leerjaar meemaakte, stond hij beleend als een prettige makker. Maar helaas, van zijn plichten wist hij zich spoe dig af te maken, ternauwernood leerde hij zijn lessen, en hij teemde zich in alle op zichten ben betreurenswaardige weetniet. Mijnheer Berteaux, de vader van Chris, was dikwijls bedroefd. „Wat moet ik doen," vroeg hij zich af. Nooit kon Chris zich vlijtig op de studie toeleggen. Wat moest er van hem worden? Deed 'zijn. luiheid niet al zijne goede hoe danigheden te niet? O, kon ik hem toch maar werklust inprenten. Het jaar verliep en Chris verliet de ze vende klas. Het is onnoodig te zeggen, met hoeveel vreugde hij het lyceum verliet, met hoeveel blijdschap hij in het rijtuig steeg, dat hem naar huis zou brengen. Op het oogenolik echter, dat de koets zich in be weging zette, werd Chris een beetfcjé rust. Wh± zouden zijn ouders wel i wanneer zij hem zagen terugkomen zctn< prijs, zonder eeryql^e Vermelding, ja, zonder een enkel goed puntl Werkelijk, de jongen voelde zich op rijn gemak. Eindelijk kwam hij in tegenwoordigheid van zijn orders. Men helsde hem teedgr, ja, zekor» maar vroolijkheid. I „Chris," zeide ;rijri vader, Je doét veel verdriet aan. En toch je kunt herstellen. Ik weet, dat je er vurig verlangt, een pony, een klein paardje, bezitten. Wil je het verdienen? Werk gedurende je vacantie. Win zelf den yerlt ren tijdterug. Gedraag je als een man, zult ons gelukkig maken en je zult je looning krijgen." Toen Chris dien avond te bed lag, dacht hij hog lang aan de belofte van zijn vaderJ Wat een mooie droom I En hoe gemakkelijk^ om dien droom werkelijkheid te maken. Q zeker, hij zou gaan werken, zonder aarzelen! En riet dit goede besluit sliep hij in. Zoodra, hij den volgenden morgen onto waakte, groap de arme jongen naar rijn boeken eh begon ze door te bladeren: ver-i ^ne-nigynldigiugdeelingrepeteeresn*' de breukenthema's C, wat scheen cLe^ zon inooizinsontleding Imaar neenl Hij kon niet werken dien morgen I En Chxit ging wandelen in het weiland. j Na ongeveer twintig minuten te hebben! geloopen, kwam hij aan een vlakte, waar koeien, graasden. Een kind van zijn leeftijd) hoedde ze, en de kleine herder, Andxé Ma*, réchal geheeten, een aardige en flinke jan- gen, was sinds langen tijd een goede Vriend] van Ohris. Ook jnx zag hij hem met vreugd^ flAnkn-mo-n, „Dag, jongeheer Ohris! Ik ben blij s bqj zienkomt ge yah het lyoeum?." Andxé." vf. „Öhy wait is h gelukkig 1" „Waarom?" 1 „Wel, haar hert lyceum te gstah, ën ëf zooveel dingen te leeren." „Wat mij betreft," zei Chris, „ik vind het iuet zoo leuk, en ik verzeker je, dat ik zoo weinig mogelijk leer. „Is 't waar, waarom? Ben je lui?" „Ik ben er bang voor," zeide Chris kleu rende." i „O, als ik in uw. plaats was, ik zou Voort durend leeren." En de kleine herder looed-sj een diepen zucht. Zijn gelaat, dat zoo even nog zoo vroolijk stond, was nu droevig en, hij had moeite een snik te onderdrukken, Chris bemerkte het. „Wat scheelt je? Je houdt iets voor mij geheim! Welaan, zeg het mei" Een beetje aarzelend sprak Andxé: „Wel nu, mijn vader is oud, en wij zijn héél, arm. Als herder verdien ik bijna niets. Ik wil iets beters worden. Te Lons-le-SaulnieC is oen boekwinkel, je weet op de Grootei Markt en de boekhandelaar zoekt tegen October een leerling, dien hij goed wil be talen. Hij zou mij graag in dienst nemen,- zeide hij, als ik beter kon schrijven on re kenen. Hij heeft mij aangeraden in die twa maanden, 'te leeren. Maar hoe moet ik dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 11