De scliietplaats van Krnpp te Meppen.
Deze schietplaats is 25 K.M. lang en 4
K.M breed. Daar hebben zeer uitgebreide
proefnemingen plants met artillerie-mate
riaal, kruitsoorten, pantserschepen, ene.
Jaarlijks worden hier meer dan 300 stuks
geschut geprobeerd, waaruit 12,000 tot
14,000 schoten worden gelost met 70,000 tot
75,000 K.G. kruit en nagenoeg 500,000 K. G.
geschutmateriaal. Het gewicht der bescho
ten pantserplaten bedraagt bijna een mil-
lioen K.G.
Een veteraan der Engelsche journalistiek
heeft juist in een boek samengevat wat hij
van tijdgenooten vernomen en uit dikwijls
moeilijk toegankelijke plaatsen geput heeft.
Erward Lugge is bij de pers bekend als
oorlogscorrespondent en reporter van een
aristocratisch blad, Morning Post." Hij
noemt zijn boek, dat to gelijk te Londen
en to New-York is versohenen: „The Em-
prcea Eugenie". Door zijn connecties en
zekere journalistisckc handigheid slaagde
hij er in het voor getvono reporters afgeslo
ten Chislehurst, de laatete verblijfplaats
van Napoleon, binnen te dringen. Hij was in
de sterfkamer en hoorde veel omtrent de
kiekte van den ten slotte beklagcnswoardi-
gen Keizer.
Den 9den Januari 1874 stierf Napoleon te
Chislehurst aan de gevolgen van een steen-
operatie. De geschiedenis van dit medische
feit staat in het nauwste verband met we
reldgebeurtenissen, met den Fransch—
DuitBohen oorlog.
Den eersten Juli 1870, toen de candida-
tuur van een prins uit het huis Hohenzol-
lern reeds de gemoederen in bewegiiig
bracht, had een consult plaats van eenige
artsen bij den zich ziek gevoelenden Keizer.
Dr. Germain Sóe verhaalt die dramatische
gebeurtenis aldus: „Wij kwamen samen in
de woning van dr. Conneau" lijfarts des
Keizers „en de beraadslaging duurde drie
uren. Ik opende haar met de woorden: ,,Ik
ben de jongste en daarom mag ik het eerst
mijn meening zeggen. De Keizer lijdt aan
steen". Groote beweging. Dr. Corvisart
riep- „Het is een verkoudheid." Dr. Fauvel
sprak van een abces. Maar toen ik mijn ge
voelen had uiteengezet, trokken zij hun be
weringen in en ten slotte waren allen het'
met mij eens. Wat nu gebeuren moest lag
voor do hand: een onderzoek van den pa
tiënt met het oog op een operatie. Dr. Ne-
laton wilde daarvan niet hooren. Ik stond
er op, dat de operatie onmiddellijk moest
pla-ats hebben, en zeide, dat zij reeds te
lang was uitgesteld. Ricard ondersteunde
mij, maar Fauvel en Corvisart waren hot
eens met Nelaton. „Wij kunnen," zeide de
laatste, „den Keizer niet beschouwen als
een gewonen patiënt. Denk eens aan de
verantwoordelijkheid, die wij op ons ne
men." Nu werd er gestemd. Slechts Ricard
en ik besohouwden het geval als dringend.
De anderen verlangden tijd tot nader over
leg. „Laten wij den zomer afwachten," zei
Nelaton; „in September kunnen wij verder
zien." In September was de Keizer krijgsge
vangene op Wilhelmshöhe. Ik ontving de
opdracht om een verslag te maken van het
consult. Dr. Conneau zou het resultaat aan
den Keizer en de Keizerin mededeelen.
Maar hij deed het niet en de Keizer vernam
wat gebeurd was een jaar later te Chis
lehurst."
Indien het onderzoek had plaats gehad
en de kwaal was geconstateerd, zou de oor
log niet' uitgebroken, ten minste uitgesteld
zijn. „Nooit," zeide Napoleon, „zou ik mijn
toestemming tot de oorlogsverklaring ge
geven hebben, zoo ik geweten had, dat de
eerste chirurgen van Parijs een operatie
noodzakelijk hadden geacht."
Het verslag, het „protocol" van dokter
Sóe is verdwenen en niemand weet wat er
van geworden is. Ook de minister Ollivier
.wilde beweren, dat hij er niets van wist.
„Nooit zouden wij," zeide hij, „als wij alles
geweten hadden, er in toegestemd hebben,
dat de Keizer het opperbevel op zioh nam.
Het was een misdaad dit document achter
te houden".
Men kan zioh het lijden van den Keizer
voorstellen, toen in den oorlog de beslissing
viel. Bii Sedan zat hij vier uren te paard
en keerde toen, vreeseiijke pijnen lijdende,
in de stad terug.
Zoo Ollivier van een misdaad sprak, hij
kon gezegd hebben een consequente mis
daad. Dr. Conneau bleef lijfarts des Keizers
ook te Wilhelmshöhe. Hoe kwam het, dat
Napoleon nog niets van het consult vernam
en nog geen operatie werd gewaagd! Con
neau was de keizerlijke familie trouw. Maar
hij was hoveling en gingde verantwoorde
lijkheid liefst uit den weg. Toen twee jaren
na het consult hij toch geopereerd werd,
was het te laat. En aan dit „te laat" is de
Keizer gestorven.
In Frankrijk was de openbare meening
twee jaren na den val van het keizerrijk
aanmerkelijk gewijzigd. De onvruchtbare
beraadslagingen van de Nationale Verga
dering hadden het land ontstemd. Men zag
om naar den balling van Chislehurst. Er ver
toonde zich een sterke beweging te zijnen
gunste. Ten minste, dat. geloofden Napoleon
en zijn omgeving. „Met een maand bestijgen
wij het paard", zeide hij tot zijn intiemen.
Binnen een maand was hij overleden.
Waarschijnlijk had de Keizer met het oog
op de gebeurtenissen, die hij verwachtte,
zich aan een operatie onderworpen. Een in
bijzonderheden tredend verslag van dio
operatie is nooit verschenen. Men meent
vrij algemeen, dat zij gelukte, zooals alle
operaties maar dat de Keizer stierf aan
een te sterke dosis chloral, hem door de
Keizerin opgedrongen.
Geheel anders luidt de lezing, door dr
Debaut d'Estrées, een te Nice praktizeerend
arts, van de zaak gegeven. „In April 1S31",
zegt hij, „drie maanden na de operatie des
Keizers, verhaalde mij dr. William Gull,
lijfarts van koningin Viotoria: „Ik gaf den
Keizer den raad zich niet aan een operatie
te onderwerpen, daar de toestand der nie
ren een doodelijken afloop waarschijnlijk
maakte. De ware doodsoorzaak was bloed
ver, tri fl Vin r. De anii-septisohe methode was
toen nog niet in gebruik. Pasteur en Lister
hebben den chirurg middelen aan de hand
gedaan, waarover men toen nog niet' be
schikte."
Het ontstaan van
Liebigs Vleeschextract.
Wel is waar heeft de wetenschap zich
ook reeds vóór Lieb'g bezig gehouden met
vleesohnat en vleeschextract. Inzonderheid
zijn reeds de Fransohen, Parmentier en
Proust, op grond van hun ervaringen in de
Egyptische en Spaansche veldtochten van
Napoleon, voor het vleeschextract' opge
treden.
Men had eahter toenmaals nog niet dui
delijk herkend aan welke bestanddeelen het
vleesohnat zijn waarde te danken heeft. Ja,
een groote wetenschappelijke commissie in
Frankrijk schreef den gelatine-bestanddee-
len van het vleesohnat een bijzonder gewicht
toe.
Deze omstandigheid moet er toe bijge
dragen hebben, dat men in de eerste vier
en twintig jaar der vorige eeuw vooral
vleeschpreparaten klaar maakte, rijk aan
gelatine, die onder den naam „Tafelsoepen'
in den handel kwamen en dikwijls slechts
5 pCi eigenlijk vleeschextraot bevatten.
Zeker is de zoogenaamde lijmbouillon, die
uitsluitend geleistoffen bevat, in de keuken
menigmaal zeer goed te gebruiken en wel
bijzonder bij de bereiding van sommige con
serven, vloesohgeüeien, zoo ook als bijlage
voor koud gebraad en visoh. Deze bouillon
kan echter uit beenderen, pezen, kr.iakbeen
deren, enz. zeer billijk worden bereid en
bezit m geen geval de waarde van de sma
kelijker en geurige extractstoffen van het
vleesch, waarin de zoo geheele smakelijk
heid vervat is.
Goed vleeschextract daarentegen bestaat
slechts uit deze extractstoffen cn zijn hoofd
kenmerk is, volgens Liebig, dat 't nagenoeg
gansch vrij is van alle gelatincbestnnddee-
len, die weinig waarde bezitten en op andere
wijze veel billijker te bekomen zijn
Liebig vleeschextract is dientengevolge
slechts het verdampingsrestant, dat men uit
lijm- en edwitvrijen bouillon overhoudt, en
in dit restant bevinden zich in de hoogste
male alle bestanddeelen, waaraan het
vleesch zijn zoo geliefden, aangenamen
smaak dankt.
Liebigs vleeschextract is dientengevolge
1847 de resultaten zijner onderzoekingen
over de samenstelling van hei vleesohnat en
van het vleeschextract bekend gemaakt.
Dit, gaf zijn leerling, Max von Pett-enko-
fer, den later zoo beroemden scheikundigen
gezondheidsleeraar, aanleidingi, vleeschex
tract in de Hofapotheek te München bijwij
ze van proef te bereiden. Dit preparaat
werd door de artsen en de bevolking van
Munciien spoedig goed ontvangen, zoodat
toen de Hofapotheek ieder jaar eenige 100
ponden extract klaar moest maken.
Had Liebigs werk zoo in kleinen kring
reeds succes gehad, zoo bleef toch zijn
weijisch, om de bevolking van Europa het
door hem zoo hoog geschatte vleeschextract
algemeoner en billijker toe te kunnen voe
ren, langen tijd onvervuld.
Op de gedachie, ter bereiding van vleesch
extract de onafzienbaar groote veerijkdom
men van Zuid-Amenka te gebruiken, is
Liebig, zooals zijn leerling, de groote physio-
loog, Carl von Voit, eenmaal verteld heeft,
gekomen door een roman van Gerstaacer.
In dezen roman is o.a. gewag gemaakt
van de ontzaglijke waarde verkwisting, die
vroeger in gene landen plaats greep, en
waaraan een einde te stellen aan Liebig
voorbehouden was.
Want vóór in Zuid-Amerika de fabricatie
van vleeschextract ingevoerd werd, slachtte
men van de groote runderkudden, die op de
uitgestrekte steppen der Laplatalanden
de zoogenaamde Pampas weidden, jaar
lijks vele duizenden dieren slechts om hun
huiden, terwijl men hun vleesch wegwierp
en bederven liet.
Eerst in den aanvang van den jare 60 werd
de rechte man gevonden, die de lievelings
plannen van Liebig met kracht en succes
wist ten uitvoer te brengen. De met de
Zuidamerikaansehe toestanden vertrotfwdo
ingenieur Giebert kwam naar München en
liet zich daar door Liebig en Pettenkofer
met de bereiding van het vleeschextraot
naar de voorschriften van Liebig vertrouwd
maken. Toen richtte hij met' toestemming
van Liebig de eerste vleesohextractfabriek
der wereld op in Fray Bentos (Uruguay).
Reeds na weinige jaren kon deze onderne
ming in de groote en welbekende Com
pagnie Liebig veranderd worden, die in de
«t-egenlwooindigie voedKngsmfiddel-industrie
zeer snel een hooge plaats bereikt heeft.
Liebig en Pettenkofer stonden de Com
pagnie met raad en daad bij en oefenden
langen tijd de contróle uit over de juiste
samenstelling en kwaliteit van het vleesch
extract, die ook tegenwoordig nog in handen
is van twee geleerden van aanzien, de bee-
ren dr. prof. Max Rubner, directeur van het
physiologisch Instituut van de universiteit
te Berlijn, on prof. dr. Max von Grubner,
directeur van het Hygiënisch Instituut te
München.
VERZAMELWOEDE.
Wie den moed en de volharding tot het
schrijven van een geschiedenis over men-
schelljke dwaasheden zou bezitten, diende
wel een grpote plaats in te ruimen voor de
bespreking van dwaze verzamelwoede bij
groot en klein, bij armen zoowel als bij
rijken.
Hier zijn het menschcn, die uit liefde voor
de zaak met zorg en overleg op een speciaal
gebied voorwerpen verzamelen, die dikwijls
niet" alleen tot eigen bevrediging dienen,
maar die later, bewust of onbewust, nog
een groote rod kunnen spelen in d© bescha
vingsgeschiedenis; ginds echter zijn er men
schcn, die alleen verzamelen om te verza
melen, maar die zich overigens absoluut
niet, of alleen in heel buitengewone geval
len, mteresseeren voor het verzamelvoor-
werp. En niet hen to vergeten, die „zake
lijk" verzamelen en dus dingen opbergen in
de hoop er later een veel hoogeren prijs
voor terug te kunnen krijgen. Verder vor
men ook zij een niet gering aantal, die voor
weldadigheidsdoeleinden jacht maken op
sigarenkistjes, zilverpapier, enz., om een
tijdlang bijna verslaafd te zijn aan die
verzamelwoede en om dan ineens dikwijls
alle belangstelling er voor te verliezen.
En nu nog de laatste der verzamelaars-
groepen: de herinneringsverzamelaars, voor
wie niet het voorwerp zelf, maar de gelegen
heid, waarbij het werd verzameld, het voor
naamst© punt' is. Zij vinden het niet vol
doende zich abstract een gemaakte reis, een
partij voor den geest te halen, zij willen ook
een tastbaar bewijs er van.
De dwaaste dingen zijn ook in dez© rich
ting al vertoond.
Zoo is bijvoorbeeld een uitgaand jong
meisje op het idee gekomen zich een staal
boek aan te schaffen van monsters van ge
dragen blouses, japonnen, enz.
Niet, zooals men misschien zou meenen
om een overzicht te krijgen over de mode
ontwikkeling en verandering, o neen, om
bij het zien van de kleeding zich de daarin
beleefde uren nog beter voor den geest te
kunnen halen. En waar zij bang is niet vol
doende aanwijzing aan het lapje alleen te
hebben, voegt zij er als verklaring onder:
'„Blauwe eigengemaakte blouse. Met Otto
naar den schouwburg geweest."
Wat kan men zich hier niet al bij denken
Een heele roman staat in deze enkele
woorden te lezen.
Begrijpelijk is het, dat jonge meisjes de
op zichzelf dikwijls reeds mooie tafelnaam
kaartjes bewaren, om, met behulp van deze
herinneringen, aan het einde van het sei
zoen nog eens al de prettige uurtjes, al de
veroveringen en verschillende aardige om-
gering voor haar geest te kunnen oproepen.
Veel aardiger is in elk geval deze verza
meling dan die van een jonge dame, die een
berg zilverpapier had bewaard en met trots
toelichtte, dat het allemaal van zelf gegeten
chocolade was, bij welke verzameling men
minder bewondering gevoelde voor de ver
zameling zelf dan wel voor de goede maag
der jonge dame, die tegen zooveel zoetig
heid bestand scheen.
Van een vrcolijke, welgestelde familie is
de verzameling ohampagnekurken afkom
stig, die alle ter gelegenheid van een of an
der feest door de lucht zijn gevlogen-
Voor jongelui is een verzameling van
bordpapieren bierflesschenmatjes geen zeld
zaamheid, die ze in verschillende restau
rants op reis meenemen, soms met, maar
dikwijls oo"k zonder tbestemmiAg van den
eigenaar.
Verder zij nog een lucifersdoozen-, bus
jes-, glazenverzameling, enz. vermeld.
Het voordeel, dat al deze verzamelingen
gemeen hebben, is, dat zij geen kosten ver
oorzaken; iets, wat men niet van alle verza
melingen kan zeggen, zelfs niet van die,
welke ook van geen nut zijn en al even
dwaas, zoo niet dwazer dan de bovenge
noemde soorten-
Indien men eens bedenke, dat de Parijsche
Rothschild, bezitter der grootste vloover-
znmeling der wereld, voor een enkele van
deze kwelgeesten wel is waar een pracht
exemplaar van een zeldzame soort 20,000
francs heeft betaald, en dat een jonge, rij
ke landbezitter groote sommen uitgaf om de
gedragen schoentjes van bekende tooneel-
speelsters te verzamelen, dan moet men met
een zekere tevredenheid nog die naïeve, on
schuldige genoemde verzamelingen beschou
wen, die nog met zoo vele andere soorten
zouden kunnen worden vermeerderd Want
nauwelijks bestaat er van af pennen, pot
loodjes en sigarenpuntjes tot vreemd ge
vormde boomwortels en menschentandcn
iets, dat nog niet voor den een of ander als
verzamelvoorwerp in aanmerking is geko
men.
Het meest verbreid is de verzamelwoede
bij de jeugd cn van de eene generatie gaat
deze liefhebberij op de andere over; alleen
veranderen telkens de voorwerpen van be
wondering.
Een dertig jaar geleden kwamen plak
plaatjes, afdrukplaatjes of gelatineblaad
jes, die onder warme ademberoering kron
kelden, in aanmerking en heden werkt de
jeugd met Verkadeplaatjes, „zwartjes,
enz. En na ons zullen nieuwe generaties
nieuwe voorwerpen voor hun verzamelingen
kiezen, maar de neiging tot verzamelen
schijnt diep in het mensohenhart te zijn in
gegroefd en zal daarom ook wel steeds blij
ven voortbestaan.
MORGENSTOND.
Wat is er niet te hooren,
Wat is er niet te zien,
Bij 't eerste morgengloren,
Als nacht en nevel viiên;
Van glansen, kleuren, stralen,
Die langs don hemel dwalen
Van rozeroodc wolken,
Die 't Oost en West bewolken
Van held're parel drop pen
Op blad'ren, bloemen, knoppen
Van hlijd© vogelzangen,
Luidruchtig aangevangen,
Uit volle borst geslaakt....
Maar tot Arbeid is de mensch ontwaakt.
Wat i6 er niet te ontwaren
In 's harten diepsten grond
Bij 't opgaan onzer jaren,
In 's levens morgenstond
Te voelen, te beseffen,
Te gissen en te treffen,
Te zoeken, te verlangen,
Te ontdekken, op te vangen,
Te kennen en té smaken,
Tot eigendom te maken,
Te droomen en te dichten,
Te slechten en te stichten,
Te ontginnen, nooit genoeg
Eén ding is noodig en dat Eéne vroeg.
Ken liefhebber m spreekwoorden.
Wij vonden het volgende staaltje van ver
knochtheid niet altijd juist geplaatst 1
aan het gebruik van spreekwijzen en
spreekwoorden hij iemand in Indië, die
een ander over een liefdeskwestie schrijft:
„Om jou van dienst te zijn, wil ik mijn
hand langs mijn hart strijken en mijn best
doen, om de zaak te arrangceren, gedach
tig aan het spreekwoord: Doe wel en kijk I
niet naar de linker- of rechterhandMaar
ik moet je ronduit zeggen, want ik ver
moord mijn hart niet in een kuil en steek,
de 6toelen niet onder do banken, dat jij
door 't geven van dien raad aan een ver
liefden kerel heel onvoorzichtig handelde eu
zelf schuld bent, dat hij je de kous over
den kop trekt. Je hebt den haan hooren
kraaien en je weet niet waar do klepel
hangt I Wees voor den vervolge voorzich-i
tiger, vriend amice, de moeder is voorzich-;
tig met de porseleinkast, anders snijdt ze
zich in den vinger en die voorzichtigheid ïsj
in de eerste plaats noodig bij het raad-1
geven aan verliefden, want in de liefdaj
wijst de blinde aan den lamme, die niet
loopen kan, den weg; daarom moet je nooit(
je vinger in de schors van den boom 6tekeiy
want dan nemen ze de heele handLaat
verliefde lui eenvoudig in hun vet zit
ten, dan braden ze gaar. Te raden zijn ze
niet en moeten dus ma-ar voelen en niet
hooren en door de wijsheid ondervinden*
dan zitten ze op de gebrande blaren 1 Ont
houd dat en denk, als je weer zoo ieta
aan je hand krijgt, aan mijn raad, want,
dure raad is goed, en die zich spiegelt aan';
een ander, dempt den put en zal nooit met
het net van achteren visschen. Doe je dat,
niet en ben je weer zoo stom, dan zal je!
weer de poppen zien dansen en je hebt'
het je zelvcn te wijten, want niets is moeTj
waar dan: die met den bal kaatst, zal
storm oogsten."
DE HUISKAT.
Victor Hehn heeft Het tot nu toe nog
niet tegengesproken vermoeden geuit, dat;
do invoering en de verbreiding der huis-1
kat in geheel Europa door de volksverhui
zing veroorzaakt is en het doel hooft ge-!
had, do tegelijkertijd met de verhuizende
volkeren uit Noord-Azië komende ratten té
bestrijden. Ilij wijst op het feit, dat in)
do Grieksche en Romeinsche literatuur
slechts wezel, marter, bunzing en wildd
kat genoemd worden; dat de vermaarde, a;n-l
tieke afbeeldingen der huiskat veel moif
de wilde kat voorstellen en dat in Pompeji,
waar men toch overblijfselen van paarden,
runderen en geiten heeft gevonden, geen;
enkel beentje van een kat is aangetroffen,
Keiler hoeft het zeer waarschijnlijk g»
maakt, dat de door de Egyptenaren en Nu-
biërs reeds in de alleroudste tijden getem
de, verpleegde an voor heilig gehouden huis
kat, toch, naar de Egyptische overlevering,
in Rome bekend wae en in de eerste eeuwen
na Christus oen in Italië verbreid huisdier
is geworden.
Ook de uit Afrika afkomstige, in de
literatuur voor het eerst bij Palladium, tus-
schen 300 en 350, voorkomende, nieuwe naam
„cattus", die later in de Romeinsche enl
Gormaansche taal is overgegaan, bewijst, dat
het een vroeger onbekend dier betreft; want
„felis" teekont ook den marter, de wezel
en aanverwanten, zelfs ook de wilde kat.-
Als echter waar is, wat men, doordat de
afbeeldingen zoo klein zijn, niet kan uit
maken, dat op munten van 500 voor Chr.
uit Tarente en Rhegium het diertje, waar
mee de jonge „demos" speelt, een huiskat,
is, en dat men op Apulische vazen even-
eens herkent, dan moot voor da Romeinsche
verovering van Beneden-Italië een poging
tot acclimatiseering zijn beproefd, daarna
echter weer zijn opgegeven. In ieder ge
val is het dier in 'Italië tot in den tijd
der Romeinsche keizers zieer zeldzaam ge-1
bleven. Horatius is ze zeker, Plinius ook
waarschijnlijk nog onbekend. De gestreepte,
vermeende huiskat op een Pompejaansch mo
zaïekbeeld in het museum te Napels is vol
gens Keiler een bastaard van de „felia
chaus" en de Nuhische „felis maculata",
die ook in Egypte getemd voor de jacht
werd gebruikt. Tegen het door Hehn aange
voerde vermoeden zegt Keiler, dat het ge
lijktijdig voorkomen van de huisrat en liet
plaats vinden van de volksverhuizing niet
bewezen is, en dat de rat eerst in 1727
uit de landen bij de Kaspische Zee naar
Europa kwam en verder, dat voor de be
strijding de reeds voorhanden en getemde
wezel, welke de Romeinen algemeen tegen
de .muizen gebruikten, nog geschikter was.