VOOR DEJEUGD
t li-IDSCH DAGBIAD
Goede oplossingen ontvangen van:
No. 15427.
De bezoeken van mevrouw Vlasvink.
Woensdag 8 Juni.
Anno 1910.
beeld van do Europeesche vocstalbezittcrs
eon jockey te laten jrijden.
De ossen zelf zijn prachtig, feestelijk ver-
iierd, bonto stoffen slingeren ora don mach
tigen nek van het dier, hot tuig ie door
yrouwen geborduurd on over den nek van
het dier verheffen zich langj, elastische
bamboestokken, waaraan grooto, bonte lap
pen zijn bevestigd, die bij het rennen als wim
pels in d® lucht wapperen.
Op een gegeven toekan drijft de bestuur
der zijn ossen aan en met oen snelheid,
die een Europeaan het kolo6sah dier noodt
zou hebben toegedacht, snelt hiet span weg,
terwijl de kleine slede over heg en steg
wordt meegesleept. De overwinnaar krijgt
als prijs een aanzienlijke som golds, -an met
geestdrift wordt hij begroet door do menigte,
die uit alle hoekon van het eiland is op
gekomen, om van deze opwindende toonoalen
getuige te zSjn.
Gegronde vrees.
Eön Engelsohman, lord Oldfcllow Heotts
Eij, had aJL jaren in ons land verkeerd^
rn«n.r met oenzo taal 6toad hij altijd nog op
gespannen yoet zoowel wat het spreken als
het vorstaajn betrof.
Eens wandoldu hij langs een breed en
diep kanaal. Hij deed een misstap en lag
in het water te spartelen. De kanten van
het .kanaal .waren steil, onze lord kon niet
ïweminen en dim bestond er allo kans voor
hem om te verdrinken. Maur gelukkig had
eon ander wandelaar, mijnheer Van. der
Zwemmen, het ongeval gezien; hij snelde
too, sprong te water on redde den En,-
gdsaKman ,uit zijn kritieke positie.
Lord Oldfellovv beoefende onder amdcfla
'deugden ook die der dankbaarheid. Zijn
radder was ee£n welgesteld man, gold kon
hij hem dus moeilijk aanbieden. „Ik zal
hêtoi .uitnooddgen te dineeren," dacht hij1,
„en om de attentie oens groóter te maken,
sal ik hem met zijn geheclo familie invitec-
retn."
Zoo gezegd 100 godaan en mijnheer Van;
der Zwammen toonde zich zear ingdnomen.
Den volgenden dag. méldde hij zich bij hem
aan etn werd hartelijk verwelkomd.
„En do familie vpn u?" vroeg lord Old-
feliow, „weer die blijft?"
Nu. ptotwoooddde .Van der Zwemmen, die
ongetrouwd was: „die zullen zoo aanstonds
wel komen, wij wonen nog al uit elkander,
Weot u."
Daar ging de echel èn binnen kwam een
enorme heer met oen dubbele onderkin en
oen ctmYang als een paasehoe. De lord was
OOn en al verbazing; hij wist zich echter
te houden maar kon toch niet waoh-
Yaai dar Zwemmen even ter zijde te
nctmdn dn hem te vragen: „Die mijnheer is
wellicht familie ,van u?"
n't Is mijn halfbroer," kreeg hij ten ant
woord.
Nu kon de Engeleahman zich niet langer
goed houden. „Hoe mijnheer, uw halvé
broer? Maar als dan uw heele broer komt,
'don is er voor het diner lang niet genojgP'
Oplossingen der Raadsels.
L
Joost van den Vondel.
IL
Rolsohaatsebbo.an.
HL
Somme/adjjk.
IV.
Palermo.
V.
Pil
„Silvia", „Bastiaan", „Konijntje", ,.Fre-
derik de Groote", „De blauwe Sering",
„Tromp", Jan von V elzen, „Zwaluw",
Cato Vallentgoed „Een oud raadsel-
vriendje", Johan Moock, „Jeanne", Willem
Lindeman, Pnulus Hakkenberg, Hendrik do
Jong, Jaooba Eggink, Hendrik van den
Heuvel, G. v. d. Broek, „Rosa Fluweeltje",
„Bloemenfee", „Mariëita", Hendrika en
Johanna Blom, „Matroos", „Asschepoet-
ster", Johanna en Leendort Haaksma,
Sophia en Johannes Voorbij, Frans en Anna
Kriek, M. Kouwenberg, „Padvinder", „De
ferme Jongen", „Do twee Kersen", Hansje
Rozengaarde, „Sneeuwwitje", „Theeroos",
„De Oudste", C. L. Jannen, „Edelweiss",
Jacobus en Pieter Vallentgoed, Annie Hak
kenberg, „Roodborstje", „De Zeeman",
„Muurroosje", Wiebe Baart, „Boechone-
raoon", „Nachtegaal", „Aronskelk",
„Vexa", „Twee Zwartoogjes", Annie de
TEcluse, Nicolaas v. d. Keur, „De kleine
Officier", „Kastanjebloem", „Klein Naai
stertje", Cato de Wilde, Jacobus Koet,
Willem Bij'leveld, Herman en Hendrik van
Zanden, Eggio van Zonshöve, J. J. Ver-
sluys, Betsy van Wijk, Nellie Brugmans,
„Hemelroosje", „Wilde Bob", Martinus
Jansen, „Wilhelmina", „Wilhelmus", Jo
hannes Nieboer, „Pioenroos", „Sloequi",
„Meiroosje", „De Duifjes", Margaretha
Bomli, Pieter de Goederen, „Lekkerbekje",
„Meikers", „Kruidje-roer-me-niet", „De
kleine Zeeofficier", „Dwergroosje", Jo,
Nel cn Janna de Bruin, „Sneeuwklokje",
J. Cbristiaan8e, te L o i d e n.
,,'t Slagertje", te Bodegraven.
Oornelis Horsman, te Leiderdorp.
Neoltje, Johanna en Jannie Timmcrs, te
Oegstgeesf.
Gijsje van der Mey„ Jacoba Verbree,
„Het Tortelduifje", te R ij n s b u r g.
Henri Pompe van Meerdervoort, „Canda-
laria", te Voorsohoten.
Jannetje Zwaan, „De klcdne Officier",
te Valkenburg.
Hendrik Binnendijk, Trijntje Kriege, te
Wassenaar.
Johanna van Tilburg, Aartje Parlevliet,
Morgje van Donk, Johanna Parlevliet, te
Zoeterwoude.
De prijzen vielen ten deel aan:
Pieter de Goederen, te Leiden, en Henri
Pompe van Meerdervoort, te Voorschoten.
Correspondentie.
„Silvia." Het raadselvriendinnetje, dat
overleden is, herinner ik mij* zeer goed. Het
is voor haar ouders een ontzettend trourig
geval, doch als ik mij niet vergis, heeft do
dood hier een einde gemaakt aan een voort
durend lijdend bestaan en als zoodanig is
hij vaak een verlossing.
Je bent een beetje te vroeg naar K. ge
weest meisje, want nu zou het jo beter be
vallen hebben en als hit zoo warm blijft zal
het er wel spoedig vol worden. Te Schevo-
ningon is het al aardig druk, vooral des
Zondags.
„Zwaluw." Neen meisje, ik ben niet te
Amsterdam geweest, zoodat ik je von de
feesten niets kan vertellen, als wat jo zelf
in do couranten hebt kunnen lezen. Het
Prinsesje heb ik echter van heel nabij gezien
vóór Haar vertek naar het Loo en kan
niets anders zeggen, dan dat het een pracht
Kindje is!
„Oud Raadselvriendje." Aar
dig van je, dat je aan mijn verlangen vol-
deedt om mij van je plannen, enz., op de
hoogte te houden. Ik hoop, dat het vak
hetwelk jo gekozen hebt, je in alle op
zichten zal bevredigen. Vriendelijke groeten
ook aan je moeder.
„B oschviooltje." Tegen je schuil
naam heb ik geen bezwaar medsje, want
voor zoover ik mij herinnir is deze nog niet
gekozen. Ik hoop, dat hij dikwijls in ons
blaadje zal prijken, zoowel op de lijst van
inzenders van goede oplossingen, als boven
nieuwe raadsels en anekdoten.
„T h e e r o o s". Nu begrijp ik waarom
je het zoo druk hebt. Zeker zal je heel erg
je best moeten doen om te slagen, want er
zijn verbazend veel liefhebbers voor kweek
en normaalscholen, hetgeen onbegrijpelijk
is, al8 men weet, hoe ontzettend moeilijk
het is om als onderwijzeres een vaste plaats
te bekomen en dat alleen, omdat er over
vloed is. Met onderwijzers is het heel anders
gesteld; daaraan i8 in den regel gebrek.
„Ver a." Welzoo meisje, heb je het „rol
len" zoo gauw geleerd? Dat verwondert me,
omdat je ook gewoon schaatsenrijden kunt,
men beweert, dat het dan veel moeilijker
is.
„Sloequi." Aangenaam kennis te ma
ken nieuw raadsel vriendje; je medewer
king zal mij veel genoegen doen, want je
werk ziet er netjes uit en zOoals ik zie wil
je je beijveren om nieuwe bijdragen in te
zenden.
„L e k k e r b e k j e." Ja meisje, je broer
tje mag eveneens met ons meedoen, heel
gaarne zelfs.
„Wilde Bob." Ja vriendje, je korte
briefjes neem ik gaarne voor lief, want
schoolwerk gaat natuurlijk vóór.
Annie Hakkenberg. Ja meisje,
het' bedoelde boekwerk ken ik wel er v.'nd
het heed mooi. Hoe komt het dat broer me
nooit schrijft?
Cato de Wilde. O wat dom van zns,
om den brief te verliezen, want nu was de
ni-eite, die je er aan besteeddet, vergeefs.
Zus moet een beetje oplettender worden.
Ben je nu al weer boter?
EggievanLonshöve. O meisie,
wat een vreeselijke geschiedenis is c it van
de familie G. over wie je mij schreef. Zelden
hoorde ik treuriger samenlóop van omsi.m-
digheden.
Ik heb innig medelijden met Gretchcn en,
hoop maar, dat het jullie gelukken zal haar'
wat op te beuren. Ik ben er volstrakv' niet;
boos om, dat ze mij in den steek liet, toen
zo zoo overstelpt' was van verdriet; doch'
gaarno zou ik zien, dat ze weer lust kreeg"
met ons meo te doen, misschien zou onze'
correspondentie voor haar een gcwenschtoj
afleiding zijn. Doe haar mijn besto groet'en.
Betsy v a n W ij k. Wol meisje, waar
was de reis naar toe Heb je feel plcizicr
gehad op de bruiloft?
„0 a nd a 1 a r i a" te Vooracho-,
ten. Het adres waarin je belangstelt zal ik'
je per briefkaart melden. Mijn dochtertje
heet Jeanne en wordt 4 Ootobor 12 jaar.
Daar haar zuster en broer veel ouder zijn
dan zij, is het eigenlijk alsof ze eenig kind
is, hoigeen ze niet prettig vindt; zo is dik
wijls jaloersch op mijn raodsol-kindereu,
die zusjes en broertjes hebben om mee te
spelen. Zij krijgt eohter nog al eens eeq
vriendinnetje bij haar en vootr de reet moe$
ze zich met haar poppen tfrooeten. Gaar,
ne zal ik je op een Woensdag eens bij mij
rion.
Joh. vanTilburg. Arm kindje, beD
je zoo erg gevallen? Wat zal jij een pijn ge^
leden hebben. Ik heb innig medelijden me#
je, en hoop dat je spoedig genezen ruit.
„Batavier", te Voorschoten. Wil jt
mij eens schrijven hoe precies jullie adrei
is, of is alleen je naam voldoende voor eer
briefkaart P
Oornelis Horsman, te Leider
dorp. Neen vriendje, om de prijzen wordlj
niet geloot. Ze worden toegekend aan hen,
die steeds ijverig zijn en aan hun werk da
noodige zorg besteden. Vriendelijke
groetjee.
MARIE VAN AMSTEL.
Een welbesteed leven.
'Als er ooit sprake is van een welbesteed
leven, dan is dat zeker wel van onzen mid-
deleeuwsohen landgenoot Lucas van Leydcn,
die in do stad leefde, waaraan hij zijn naam
ontleende, van 14941533. Een onverklaar
bare werkkracht heeft deze man ontwikkeld
Hij is niet alleen vermaard geworden als
schilder nmar óók en vooral als graveur:
zijn etsen zijn dan ook wereldberoemd en hij
heeft prenten ontworpen cn in koper of
hout gesneden; waarop de tegenwoordige
graveurs nog met bewondering staren; bij
elkaar een kleine tweehonderd stuks cn van
allerlei genre, potretten, wapenschilden,
tooneelen uit het volksleven, vaderlandaohe
landschappen, ja, wat njet al. En dit terwijl
hij ontzettend zwak van gestel was, maar
een energie had hij, waar wij van verbaasd
moeten staan. Nog drie dagen vóór zijn
'dood, was hij op zijn ziekbed bezig met et-
•sen. Een typisch Höllandsohe plaat vooral is
zijn „melkmeid", een zijner fraaiste preh-
ten. Hij stelde zichzelf dan ook enorm
hooge ei8chen; was hij zelf niet tevreden
over een zijner gravures, dan maakte hij
een, andere een betere en kwamen er on
zuivere afdrukken te voorschijn, dan vernie
tigde hij ze. Geen stuk mocht met zijn naam-
teekenir\g do wereld ingaan, of het moest
ten minste zoo goed mogelijk zijn. Zoo
woekerde hij met rijn gaven en is zijn naam
'dan ook met recht onsterfelijk geworden.
Do jonge mevrouw Vlasvink was erg
trotsoh p(p haar neet, het eerste dat rij
ooit gemaakt had.
Zij woonde in een groen hazelboschje on
had er een prachtig plaatsje uitgekozen, en
er stonden ook prikkelboompjes bij, zoodat
kleine, ruwe jongens, die graag haar nestje
zouden willen wegnemen, hun handen aan
do prikkels zouden bezoeren.
Op een mooi en morgen in Mei ging zij
er op uit en zag in do verte een groepje
vogels, waarvan rij er sommige kende. Zij
pjirpten en zongen alle door elkander.
Daar zat de jonge mijnheer Rood borst, ean
'dapper kereltje; toen hij mevrouw Vlasvink
zag zette hij zijn beste beentje voor. Mijn
heer Merel stond er dioht bij in het zwart,
heel deftig. Het was een vroolijk troepje.
Daar klonk opeens in de verte:
„Koekoek! Koekoek!"
Dadelijk zwegen alle vogels.
„Wat heb ik je gezegd?" zei mijnheer
Merel met een wijs gericht. „Verleden maand
is hij gekomen. Je zult hem nu dikwijls
hoeren."
„Wie is Kot toch?" vroog mevrouw Vlas
vink.
„Ken je hem niet?" riepen do vogels in
koor. „Heb je nooit van mijnheer Koekosk
gehoord? Laat naar je kijken."
„Dat is mijnheer Koekoek en dan is ma-
vrouw Koekoek hier dioht bij. Dat is op
gq hap pm dame, dig ncH piot de moeit»
geeft een pe6t te bouwen, maar liever eau
bezoek brengt .aan een van onze pesten."
„Ooh, hoe lief van Kaar," zei mevrouw
Vlasvink, „ik wou, dat ze mij eon§ kwam
opzoeken."
Zij begreep niet, waarom allo vogels in
den lach' schoten.
Mijnheer Morel zei:
„Ik zal mevrouw Koekoek uw verlangen
overbrengen^ mevrouw Vlasvink, het zal
haar voel genoegen doen. Maar ik geloof,
dat zij u. geen genoegen met haar bezoek
zal doen."
„Kom," zei mevrouw Vlasvink. „Waarom
zou ze mij kwaad doen, als ik haar zelf
niet ken
Juist wilde mijnheer Merel antwoord/an,
maar daar vertoonde zich oen stip aan de
lucht on een vogel gilde:
„Do havik, do havik!"
Allo vogels vlogen dadelijk weg, ook mé-
vrouw Vlasvink ging gauw naar haaT pest
terug.
Den volgenden morgen had rij hot druk
genoeg, want er lagen twee aardige, ge
spikkelde eitjes in liaar nest.
Don dag daaraan volgondo ging mevrouw
Vlasvink oen lpchtje scheppen. Zij ontmoet
te een eindje verder "een vreemde vogel,
Ze zou wol eens graag weten of dat me
vrouw Koekoek was.
„Goeden morgen, mevrouw," zei zij, „heb
ik het genoegen met mi 3vtouw Koekoek te
6preken
Do vreemde vogol antwoordde niet dad/slijk,
koek mevrouw Vlasvink mot oen paar
doordringende oogen aan en zei eindelijk
zeer langzaam: „Jo, ik bon mevrouw Koe
koek. Maar waarom wilt u mijn naam
weten?"
Merirmw Vlasvink was dolblij" mét die
ontmoeting.
„Ik heb zooveel over u gohoord," zrido
zij beleefd, „mijnheer MïxoI zri, dat u dik
wijls andere nesten kwam bezoeken. Ik héb
zoo'n snoezig nestje, gevoerd mijt mo6 en
dons; er liggen twee kleine eitjes in,. U
moet hot oens komen zien."
„Zoo, dat lijkt mij heel aardig. Waar zei
u ook weer, dat uw nestje was?" vroeg me
vrouw Koekoek. Mevrouw; Vlasvink verteld*
het haar.
Toen zij naar huis vloog, kwam zij mijn
heer Merel tegen en vertelde hém haar
ontmoeting mot mevrouw Koekoek.
„Zoo," zei mijnheer Merel, „ik dacht al,
dpt ik haar zooevon met een ei in den bek
zag rondvliegen. Ik zal er goed op passen,
dat zij niet in mijn pest komt. Ik heb u
gewaarschuwd.
„Wat bedoelt toch?" vroeg mevrouw
Vlasvink. Hij antwoordde echter niet, maar
vloog 6cKouder6phalcnd verder.
Toen mevrouw Vlasvink dicht bij het Ka-
zei boechjó was, zag zij juist mevrouw Koe
koek wegvliegen.
„O, lieve mevrouw, wat is dat aardig
van u," riep zij uit.
„Ja," antwoordde mevrouw Koekoek. „Ik
wou u eens opzoeken. Het spijt mij, dat
ik niet langer blijven kan."
„Maar mag ik u mijn zacht gevoerd nestje
eens laten zien?"
„Dank u, ik heb het al gezien."
im
4
Mevrouw Koekoek vloog weg on liet Pafr
vrouw Vlasvink teleurgesteld achter.
Deze herinnerde zich, wat mijnheer Merel
gezvgi'. had van mevrouw Koekoek met een!
eitje in KaOr bek. Zou ze er een van hoor
weggenomen hebben Toen zij echter in het
nestje koek, lagen haar eitjes daar good
on wel, en sahonen er zelfs moer te zijn.
„Een, twoo, drie," telde zij. Had zij zich
vergist bij het tellen
„Ik daoht, dat or maar twee in lagen,"
zei zij verwonderd. Een der eitjes was ieté
grcotei dan do twee ander3zij brak er
niet langer haar hoofd moo en weldra lagen
er vijf in plaats van drie eitjes in ba4
ne6t.
Na een dag of veertien kwam het oene
vogeltje na hot andere te voorschijn. Mijn-
hoor en mevrouw Vlasvink hadden het erg
druk mét hot zoeken van voedsel voor de
kleintjes. Een der vogeltjes was anders dap;
de andero: het was donkerder en groeide
gauwer. Mevrouw Vlasvink verwonderde er
zich over, dat het zooveel meer voedsel nam
dan do andere, het was altijd hongerig en
duwde zijn broertjes en zusjes op zij.
„Wees voorzichtig, lieverd," zei zij dik
wijls, „or is plaats genoeg in het nost
voor ons allen."
Toon zij eens uitgegaan was on na oeca
kort poosjo terugkwam, zag zij, dat een
dor kleintjes weg was. Zij vond het arme
eohepscltjo dood op den grond liggen.
Het vreemde vogeltje werd hoe langer
hoo grooter on do andero kleintjes beklaag
den <xr riah dikwijls bij hun moeder over,
dat hot hen zoo wegduwde. Den volgenden
dag vond zij weer een van haar klointj«
dood onder de struiken liggen.
„Je moot housch oppassen," zei zij met
tranen in de oogen. „Er zijn er nu maar
drie oyer en er is dus plaats genoeg."
Maar het hielp niets, want het duurde
niet lapg of de vreemdeling was alleen
over tot groot verdriet der ouders. Hij
bleef hongerig, Zelfs toen hij begon te vlie
gen, was hij te lui om zelf voedsel te
zoeken. Op een goeden dag kwam mijnheer
Merel de familie Vlasvink opzoeken.
„Wel, hoo gaat het, druk gehad mot
kleintjes? Hoeveel hob je er?"
„Wij hebben er nog maar één en het
is zoo'n vreemd ding. Hij kan nog niet
alleen eten en vliegt pog niet uit. Daar
rit hij!"
Mijnheer Merel koek oens naar hem en
zei toen:
„Weet je niet, wat dat voor ean vogel
is? Lieve vrienden hot is een koekoek."
„Een koekoek! Hoo kan dat?"
Mijnheer Merel hernam toen:
„Ik heb u genoeg voor mevrouw Koekoïk
gewaarschuwd, maar u wou niet luisteren.
Iedere vogol we?t toch, dat mevrouw Koekoek
haar eieren in hot nest van een anderen
vogol legt on ze daar laat uitbroeden. De
jonge koekoek gooit dan zijn kameraadje^
uit hot nest en is oen ooh te luilak
„Hoo verschrikkelijk I" riep mevrouw Vlas
vink uit, „Daarom zijn al onze klcintjos
gestorven. Wat spijt het mij, dat ik niet
naar u geluisterd hob!"
„Dat was heel jammer, maar n zult na
die® indringer wel gauw kwijt raken het
yWx i i i i i >i