den. „Wat gij doet, doe dat goed". Dat is lijn leuze geweekt en met die leuze heeft "hij een hoogte bereikt, waarop weinig ster velingen stijgen kunnen. Iedereen kent 'hem, iedereen eert hem, iedereen spreekt van hem en boven zijn gave van hoofd en hart eert men bovenal zijn karakter. Roosevelt is een man van vele kundig heden, maar het zwaartepunt ligt bij hem toch in zijn karaktereigenschappen. "Vooral door zijn karakter is hij omhoog gestegen. Zijn karakter heeft hem geholpen zijn ga ven te ontwikkelen, terwijl mannen van tar lent 2onder karakter dikwijls onvruchtbaar blijven en niet geven, wat zij beloven. Voor alles boezemt Roosevelt ons eerbied en ach ting in Door zijn karakter imponeert hij veel meer nog dan door zijn bekwaamheden. Ook zedelijk staat hij zeer hoog. Zijn deug den meer nog dan zijn gaven brachten hem op den Presidentszetel, en hier blijkt de 'waarheid van hetgeen Montesquieu eens opmerkte, dat Republieken vooral op bur gerdeugd moeten steunen. Mogen oüze onderwijsmannen dus eens van Roosevelt leeren, hoe/het moderne on derwijs moet zijn ingericht 1 Op karakter vorming en ontwikkeling der zedelijke eigenschappen moet allereerst de nadruk worden gelegd. Geleerdheid en boekenken nis zijn geen onverschillige zaken, maar het eenzijdige intellectualisme heeft afgedaan. Het kennen heeft slechts waarde, voor zoo verre het onze macht om te kunnen ver meerdert, en ook de ontwikkeling van het lichaam moet iflet ernst worden ter hand genomen. Niet door hoogere eischen aan het lichaam te gaan stellen en die van den geest te la ten, zooals zij zijn, want dan zou men de 'kinderen te gronde richten, maar door de eischen voor den geest te verminderen en de kracht, die dan vrij komt, in physieke ontwikkeling om te zetten. Roosevelt heeft het altijd begrepen, dat hij, die het lichaam verwaarloost, ook den geest tegenhoudt. Als één paard van her tweespan achterblijft, kan ook het andere niet vooruit. Lichaam en geest moeten ge lijk opmarcheeren, gelijken tred houden en 'zich te zamei^ ontwikkelen. Als de ruiter zwaarder wordt, moet ook het ros aan krachten wiimen, of het bezwijkt. Had Roosevelt zijn lichaam verwaar loosd, zooals bij ons nog bijna regel is, dan zou hij nooit geworden zijn} wat hij nu is; maar hij is nooit van oordeel geweest, dat de tijd, aan het lichaam gegeven, aan den geest ontstolen wordt. Zijn lichaam heeft hij steeds als een bondgenoot, niet als een vijand van zijn geest beschouwd, en hij weet zijn spieren evengoed te gebruiken als zijn hersens. Moge dus zijn bezoek bier niet tever geefs zijn gebracht 1 Moge zijn voorbeeld ohze onderwijsmannen onderwijzen! Mogen zij terugkomen van hun eenzijdig intellec tualisme I Mogen zij begrijpen, dat opvoeding en onderwijs den geheelen mensch moeten om vatten en niet Blechts een zijner organen, en dat zulk een opvoeding alleen behoorlijk kan worden geleid door mannen, die begon- ,nen zijn zichzelf alzijdig en harmonisch te ontwikkelen 1 Roosevelt is eigenlijk het type van een werkelijk klassiek gevormd man. Hij voert ons weer terug naar die figuren der oud heid, die ons nog steeds als idealen worden voorgehouden, terwijl bij ons de klassieke opvoeding niet veel meer is dan een bosch zonder boomen. Wij hebben den naam, maar niet de daad, en juist de zoo onmisbare klassieke gymnas tiek komt dikwijls juist bij het Hooger On derwijs het minst tot haar recht. Contrasten, die wel eens voorgekomen zijn. Een boekbinder, die geen omslag maakt. Een schipper, die het hoofd niet boven water kan houden. Een bakker, die slechts met moeite aan zijn brood komt. Een slager, wien het niet naar den vleeze gaat. Een verpleegster, die er geen doekjes om windt. Een ruiter, die zich over 't paard laat til len. Een geheel-onthouder, die vordert, dat men hem klaren wijn zal schenken. Een kaalhoofdige, die met de handen in 'fc haar zit. Een kiespijnlijder, die alles voor zoete koek opeet. Een musious, die zich van de wijs laat brengen. Een dronkaard, die gaarne voor vol aan gezien wordt. Een wielrijder, die spoedig op de teenen getrapt is. Proeve van klimkunst van den Samoaner- troep in den Zoologisohen Tuin te Ham burg. LENTELIED. Ontwijkt een wijl den walm der muffe steden, Nu laait de zon iü 't lichte lente-azuur I Vaarwel het werkl het flitsend wiel bereden, Dat voere u ver van 't stervend Vin ter vuur I Op 1 moede meisjes I baadt uw bleeke wangen In wind en zon, die geven rozeblos. Op I moede knapenlaat in luide zangen, Na wintersch werk, de lentevreugde loe. Opl stille peinzers, goel en krom gebogen, Al over woorden zwart op wit papier I Vermei' in luchtblauw lamp verschroeide oogen. En drinkt de lucht en ziet der velden siar. Schudt af het stof der zware, wijze boeken, Die vergde' uw waken na den grijzen dagl Werpt weg uw zorg naar alle kamerhoeken! Ontvlucht uw cel en zoekt den zonnelach! Waar, pronk en glorie van de Lage Landen, Narcissen bloeien, sterren blank en geel, Waar, goud en purper, tulpenvlammen branden, En hyacinte' in kleure' onnoembaar veel. De lucht doorlent aroom van specerijen, Een roes van bloemen stijgt u blij naar "t hoofd*' Dan verder weer, waar blanks bloes&m- medeH Beloven koel scharlaken zomcrooft. De merel fluit, de wilde duiven roepen, De zwaluw scheert den spiegelenden plas. De veulens draven en de lamm'ren snoepe^1 De madelieven in het Meiegraa. In 't lentebosch zijn zonneblond de lanen. En de eerste loovers wapp'ren in den wind. Als vlagde 't bosch met al zijn groene vanen, Voor jonge Mei, dat milde koningskind. De rechte weg langs slapende kanalen Verdriet den wand'laax, doch niet u. Hoe friscli Die wilgen, zie, met versche loten pralen I Hoe geel van bloemen prijkt het lentelischt Beminde vrinden, die u trouw verzeilen. Korten den weg, die lang u leek alleen. Wil één zijn meisje een zoet geheim vertellen: En roove' een kus, hoe vlug dat paar verdween I, Al dreigt een wolkje, al spelt de koekoek regen. Geen lentebui, die meisje of knaap verdroot Na even schuilen vlug weer opgestegenI In rozeneev'len daalt de zonbal rood. v t/ Dan keert gij weer met bloemen en verhalen. Gesterkt en blij, tot nieuwe reis gereed, Die lentemaan! en o, die nachtegalen, „Wen 't klank'looe wiel door de avondlanen gleed l* Ook 't roemen waard is 't ar me n-stalend roeien} De stroom is blauw en droomig drijft de boot 't Is of de riemslag parelen deed vloeien, Of, later, regen van robijnen vloot. Hoe mooi dat kerkje! O, zie hoe oud die molenI Idyllisch lokkend, leit dat klein gehucht Aan de oeverbocht, nu zichtbaar, dan Li. verholen, O, zie die meeuwen, zilv'r in 't blauw, der luchtJ Veel kleur'ge dauw bedi amant de weiden, Dq trotsche haan, heraut van koning Zon, Roept juichend Juid, dat we ons ten feest bereiden, Nu fluks op weg! De lentedag begon, Hélène LapidothSwartk Mei 1910. (,^)e Kampioen".) STOFGOUD. Tegenstanders denken ons te overtuigen^ als zij hun meening herhalen en op de onz< niet letten. Goethe. A De eerste les der wijsheid is: nederigheid. Nederigheid is het eerste gevoel, dat in on* moet worden gewekt bij het bestudeereu van onszelven. Rousseau. A Geniet de vreugde van het tegenwooiv dige zóój dat gij er de vreugde van de to^ komst niet bij inboet. Seneca.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 21