ZO E.
Anekdoten.-
Nieuwe Raadsels.
ten geheimzinnige kracht, scheen een einde
to hebben gemaakt aan Karo's leven.
Vorwonderd staaTdo de controleur zijn
hond aan. Wat was dat toch voor eon mon
itor en waar was het gebleven?
Opeens bemerk to hij een klauw tusschen
het kreupelhout. Hij legde zijn geweer aan
tn schoot.
Een kroot van pijn weerklonk en het dier
hief zich recht op. Een tweede schot trof
het monster in hot hart, het slaakte een
geweldigen kreet en stortte achterover.
Behoedzaam naderde de oontxoleur. Toen
bij echter het lijk aanraakte werd hij door
j&en geweldigen schok getroffen.
„Te drommels 1" riep hij uit, „dat is elec-
jfcricitcit 1"
f IJlings snelde hij naar Poemakassa en
fc>egaf zich naar de factorij van de Bor-
^eosche handolsvereemiging. Hij vertelde zijn
(wedervaren aan een der ingenieurs, deze
[voorzag zich van het noodigo isolatie-matï-
^iaal en ging mot Bertens naar de plaats
1*7aar het monster nederlag. Voorzichtig na-
Iderden zij. Na oen kort onderzoek uitten
beiden oen kreet van vïrbazing. Het ge
baande monster was een mcnschl De con
troleur herkende in hem em beruchten roo-
yer. Do man had zich in buffelhuid gs-
ttoken om den dorpsbewoners schrik aan
te jagen. Een kleine eketrisohe batterij
'droeg hij bij zich, deze wierp lichtstralen
jiit en was de kracht geweest die Kano
had gedood.
Aldus vermomd had de roover zich ge
makkelijk van do postzak kunnen meester
maken, en do buffels kunnen roovon uit de
■tallen der dessa. De dieren werden door
hem in de naburige plaatsen verkocht.
Ge kunt begrijpen, dat controleur Bertens
hoog in aanzien steeg, zoowel bij het gou
vernement als bij de gehoale bevolking van
Loema Kardja en Poemakassa
De Frambozenrups.
„O!" schreeuwde Theresa.
„Ol" 8ohreeuwde Anna.
„Wat is er te doen?" vToeg groote zus.
lrEen rupsl" riep Theresa.
„Op de frambozen,!" riep Anna.
„Maak zo dood 1" zei Lorenzo.
„Wat een drukte voor een arme. kleine
rups 1" zei groote zus spottend.
„Ja, wij waren net aan, het frambozen
plukken," zei Theresa.
„Ze kroop uit de grootste framboos,"
voegdo Anna er aan toe.
„Als iemand die framboos gegeten had,"
zoi Theresa.
„Dan zou hij ook de rups gegeten heb
ben," zei Anna.
„En wat zou dat," nop Lorenzo.
„Een rups eten!" riep Theresa uit.
„En zo dood bijten," zei Anna.
„Dat komt er niet op aan," zei Lorenzo.
„Nu kruipt ze over tafel," zei Theresa.
„B'laas ze dan weg," zei groote zus.
Maar Theresa nam een blad, zotte de
rups er op en bracht zo Daar den tuin. Na
het eten kregen de kinderen frambozen met
room. Toen ze daaraan hun hart hadden, op
gehaald, zei groote zus:
„Nu hebben wij alle frambozen opgege
ten en hebben wij niets meer om gelei van
te maken voor don winter. Het zou wel aar
dig zijn, als wij twee volle mandjes hadden,
dan konden wij ze vanavond schoon maken
en ze morgenochtend inmaken."
„Mogen wij ze dan in het bosch gaan zoe
ken?" vroeg Theresa.
„Dat is goed," zei groote zus, „maar ver
dwaal niet en pas goed op je tijd." Anna
en Theresa gingen naar het bosch, waar ze
weldra een plek vol geurige sappige fram
bozen vonden.
Zo hadden weldra hun mantljes vol en
Theresa zei:
„Laat pns nu maar naar huis gaan."
,„Ja, maar eerst kunnen wij er nog wat
in onze sohorten verzamelen."
Toen dat gedaan was, namen zij de mand
jes op en gingen op weg naar huis. Daar
waren echter geen paden in het bosch, en
weldra merkten de kinderen, dajj ze een
verkeerden kant opgingen.
Het werd hoe langer hoe donkerder en
eindelijk kwamen zij op een groote open
ruimte, en merkten zij, dat ze in een kring
hadden rondgedraaid.
Ze gingen van vermoeidheid op een steen
zitten en begonnen een beetje te huilen.
„Ik heb zoo'n honger," zei Theresa.
„Ik ook," antwoordde Anna, „ik wou dat
wij twee dikke boterhammen hadden."
Theresa voelde opeens iets op baar arm
en toen zij het aanraakte, merkte zij, dat
het een dikke boterham met vleesch was.
„Hoe gekIk heb een boterham in mijn
hand," zei Theresa.
„Ik ook," zei Anna. „Eet je die boter
ham op?"
„Natuurlijk," zei Theresa, „als wij nu
nog maar een kroes melk hadden
Terwijl zij dat zei, had zij een groot glas
melk in de hand. Daar de kinderen hon
gerig waren, hadden ze gauw alles opgege
ten en gedronken; daarop rekte Anna zioh
uit, en, zei:
„Ik zou wol graag een zacht bedje wil-'
len hebben om te slapen I"
Nauwelijks had zij dat gezegd, of ieder
had een mooi bedje naast zich staan. Zij
waren te moo om er zich lang over te ver
wonderen, maar zij kropen er gauw in en
droomden weldra allerlei heerlijke dingen.
Toen zij wakker werden, scheen de zon eü
merkten de kinderen dat ze den heelen
nacht tusschen de frambozenstruiken ge
slapen hadden.
Eindelijk zei Theresa:
„Ben je wakker, Anna?"
„Ja," zei deze.
„Ik geloof, dat ik droom,'' hernam
Theresa.
„Neen," antwoordde Anna, „ik wou, dat
wij een versoh broodje en een kopje thee
hadden." Nauwelijks had zij dat gezegd, of
er stond een alleraardigst serviesje tus
schen hen in en heerlijke broodjes. Nadat
zij er naar hartelust van gesmuld hadden,
zei Theresa:
„Ik zou wel eens willen weten, van wien
wij al dat moois en lekkers hebben."
„Dat hebt ge van mij," zei een fijn stem
metje tusschen de struiken.
„Daar zagen de kinderen een vriendelijk
oud mannetje, dat met zijn linkerbeen een
beetje trok". Theresa en Anna, waren stom
van verbazing.
„Wees niet bang kleintjes," zei hij. „Hebt'
ge goed geslapen, gegeten en gedronken?"
,Ja, maar vertel ons..."
Zij wilden vragen wie hij was, maar durf
den dat toch niet te doen.
Hij hernam:
„Ik ben de koning van do frambozen en
ben vele duizenden jaren oud."
Het groote Wezen, dat over land, zee en
lucht regeert was bang, dat ik te trotsch
zou worden en heeft daarom bevolen, dat
ik om de honderd jaar één dag zou veranderd
worden in 'n rups, en dan kan ik niet op
mijzelven passen. Nu was dat gisteren juist,
zoo'n dag e>n ik was tusschen de frambozert.
geraakt die je geplukt hadt en was bijna
dood getrapt als gij geen medelijden met
mij gehad hadt, lieve kinderen. Ik zal je
een vogel meegeven, die je den weg naar
huis zal wijzen. En ik dank je nogmaals har-*
telijk voor je vriendelijkheid om mij gisteren
het leven te sparen. De frambozenkoning
zal toonen, dat hij niet ondankbaar is."
De kinderen gaven den ouden man een
hartelijken handdruk en bedankten hem.
voor al zijn vriendelijkheid. Zij namen hun!
FEUILLETON.
„Welzeker, ga je gang hoor!" En zeker
hadden ze beiden gaarne nog verder gespro
ken maar toch wisten ze geen van tweeën
de rechte manier, waarop en dus haast-te
Marie maar zenuwachtig verder inet haar
werk.
Ze liet er dan ook geen gras over groeien
*n maakte dienzelfden avond nog een dank
baar gebruik van Robbers toezegging; hij
hoorde haar ten minste nog bezig in de
iade, waar het bewuste' kindergoed be
waard werd. Het had daar al dien tijd gele
gen, van af dat Edith het al voor grooter
verwisseld had. En den volgenden ochtend
was zij al bijtijds op, om die klemo baby-
prullen nog te strijken en bij elkaar te zoe
ken en er een pakjo van te maken en Bob
bers vond nü wel, dat zij er toeh heusch
werk genoeg van had gemaakt voor dat klei
ne ding, dat nu toch ook niet zöö mooi ge
kleed behoefde te gaan. En dien avond nam
hij met opzet zijn weg terug over den heu
gel, zoodat hij het huisje van de Giesers
voorbij moet: en zeker verwachtte hij daar
dan de kleine Zoe te zien, sierlijk uitgedost
in een van die nieuwe spulletjes. Maar,
niets van dit alles; de kleine meid zat dit
maal op Jaap's arm, nog net zoo gekleed
als den vorigen dag en de organist besloot
hier uit, óf dat Marie nog geen tijd had
gevonden een bezoek te brengen aan haar
beschermelinge, óf dat juffrouw Giesers de
kleertjes bewaarde voor een meer feestelijke
gelegenheid.
Maar toen hij dioht bij zijn eigen huis was,
zag hij Marie not van den anderen kant ko
men; en ze zag er erg verhit en moe uit,
veel meer dan zoo'n korte wandeling naar
de Giesers haar had kunnen maken.
„Wel, Marie, ben je naar je zuster ge
weest-," vroeg Bobbers.
„Ja, mijnheer; en zij waren er erg mee
ingenomen, met dio kleertjes." De orga
nist kon het niet helpen, maar het stelde
hem eenigszins teleur, dat dat kindergoed
tóch een anderen kant was uitgegaan, dan
hij eigenlijk voor zeker gehouden had.
,,'t Is toch een egoïstische wereld," dacht
hij bij zichzelf. „Elk denkt maar alleen om
zijn eigen belangen en niet ora anderen!"
Neen, het deed hem werkelijk leed, dat die
kleertjes, die hij rijn vrouw met zooveel
zorg en liefde had zien mal n', nu naar het
een of andere kindje gingen, die er nu
mooi mee zou zijn in plaats van Edith's
kleintje, die ze toch in de eerste plaats
noodig had en er dan aanspraak op mocht
maken En wat nog het verwonderlijkste
was, dat kindje daar bij Marie's zuster
scheen er al een bijzonder uitgebreide
garde-robe op na te houden, ten minste
toen hij dien volgonden avond binnen kwam,
zat Marie weer har*' te werken aan aller
lei kindergoed en ze zong onder het naaien,,
zooals ze dat heel vroeger altijd placht te
doen en ook Lachte ze hem zoo vriendelijk
toe met een blik van verstandhouding,
alsof zij zekor soheen te verwachten, dat hij,
dien blik niet onbeantwoord zou laten. Ook.
deed ze nu in het minst geen moeite meer
om haar werk gauw weg te stoppen, zooals
Z3 een der vorige dagen nog wel had go-
daan.
„Je bent nog steeds druk uozig hè, zooals
ik zie"en de toon van zijn stem was niet.
vriendelijk, zoodat ze zioh afvroeg, of hij!
ook misschien een gaatje in zijn kous had,
of ergens een knoopje af, dat hem nu ja-J
loersch maakte op anderer werk. Maar hij
ging steeds hardnekldng door met de asch
van zijn pijp af te kloppen en zóó duurde
het geruimen tijd eer hij weer begon.
„Er is een kind bij de Giesers, dat ook
erg behoefte heeft aan kleeren.
„O, Ja, die kleine, die daar in den tuin
gevonden is," antwoordde Marie met zoo'n
onverschilligheid in haar toon, dat het den
organist diep trof.
„Ja, en nu moest je maar eens zien, of er'
boven in de la, nog niet wat overgebleven
is, dat vrouw Giesers misschien nog heel
goed zou kunnen gebruiken voor haar pleeg
kind."
„Maar, mijnheer! dat goed van de kie ne
Edith! en dat voor zoo'n zigeunerkind 1
Neen; laat ik dan liever wat heel gewoon-
soort flanel en wat katoen koopen en daar,
dan wat van in elkaar met dea
mandjes op en volgden den weg dien de
Vogel vloog.
Spoedig werd het bosch minder dicht en
do kinderen stonden er verbaasd over, dat
rij den vorigen dag zoo hadden rond ge
dwaald.
Men kan zich do vreugde voorstellen,
waarmede zij thuis verwelkomd werden.
Iedereen was hen gaan zoeken. Groote zus
had geen oog dicht gedaan, want zij was
roo bang geweest, dat haar zusjes door de
wolven waren opgegeten.
Lorenzo kwam hen, te gemoet loopen met
een mand aan den arm en zeide:
„Hier is iets voor je gebracht door een
ouden man." Toen de kinderen de mand
open deden, lagen er twee prachtige arm
banden in van mooie donkerroode edelstee-
nen, in den vorm van frambozen geslepen.
Het volgende opschrift was er bij: „Voor
Theresa" „Yoor Anna"
Daar lag ook nog een dasspeld in in den
vorm van een frambozenrups met dit op-,
schrift: „Yoor Lorenzo, doe den h/ulpeloo-
zen geen kwaad."
Lorenzo stond beschaamd; hij begreep de
toespeling best en vond, dat de oude man
hem aan iets herinnerde op een wijze, zoo
als alleen goede menschen dat doen kunnen.
Zelfs groote zus was niet vergeten, want,
toen zij het tafellaken wilde leggen, vond
zij twaalf mandjes van de grootste en mooi
ste frambozen, die er ooit gegroeid waren,
op tafel staan, en niemand wist eigenlijk,
hoe ze er kwamen, maar iedereen dacht er
bet zijne van.
Een gevolg daarvan was, dat den volgen
den morgen groote zus aan het koken eri
inmaken van frambozen ging en als wij er
heen gaan, krijgen wij misschien ook een
lepeltje te proeven, want ik geloof, dat ze
nog steeds aan het gelei maken zijn.
Ingez. door „Theeroos".
De slimme oppasser.
Luitenant, die zijn oppasser aan het sta
tion een ka-artje heeft laten koopen: „Ke
rel, waarom breng je me nu een enkele reis
in plaats van een retour?"
Oppasser: „Och ja, luitenant, het was
zoo'n gedrang voor het loket, dat ik al heel
blij was, toen ik dit gekregen hadl"
Ingez. door „Wilde Bob."
„Nu moet je niet booB zijn, kindlief, om
dat papa je eens over de knie gelegd heeft,
want hij doet het voor jo bestwiL"
„Och, neen mama, ik neem nooit notitie
van wat or achter mijn rug gebeurt."
iDgoz. door N. v. d. Keur.
Een Amerikaansch uitgever verontschul
digde zich op de volgende wijze bij gebrek
aan nieuws: „Wij hoopten deze week een
huwelijks- en een doodsbericht te hebben;
maar een hevige storm verhinderde het hu
welijk, en daar de dokter zelf ziek werd
kwam de patiënt er boven op."
Ingez. door „Yera'V
Uit kindermond.
Moeder: Frits je, waar ben je?"
Fritsje: „In den tuin, mama?"
Moeder: „Maar jongen, je zit tot aan de
knieën in het slijk 1"
Fritsje: „Ja moe, ik heb mijzelf geplant,
om te zien, of ik spoedig zal groeien."
Ingez. door „De twee Vriendjes."
De verstandige dienstbode.
Mevrouw: „Stijntje, zijn de eieren ge
kookt?"
Stijntje: „Ik weet niet mevrouw, of ze al
vier minuten in het water hebben gelegen P"
Mevrouw: „En je hebt toch een klok in
de keuken?"
Stijntje: „Die loopt altijd voor, mevrouw,
ik kan er niet wijs uit worden."
Strikvraag:
„Pa, ik wou wel wat vragen?" zei Weine
Frits na ernstig te hebben nagedacht.
„En dat is?" vroeg de vader en hij sloeg
zijn boek dicht.
„Wel, pa," begon Frite, „wie begraaft nu
den laatsten man, die dood gaat?"
Oplossingen der Raadsels.
-- L
Hemelroosje.
II.
Rembrandt.
ni.
Specht-Vecht.
IV.
De Sportman.
V.
Rotterdam.
Ingezonden door „Theeroos" to Leidon,
I,
Begraven gemeenten in Nederland.
De ruggegraat bestaat uit wervels en
merg.
De jachtstoet kwam thuis; hertog e%
boaohwachters waren achtergebleven.
Het meisje liep gedachteloos duin en
veld door.
Wat is dat weder barl Neveldampen ko
men overal op.
Ingezonden door „De kleine Timmer
man", te Martenshock.
II,
Met m eet iedere kleine guit.
Met h ga ik met mijn baas graag uit.
Met p ben ik een oud gewicht.
Met r? komaan je raadt het lioht.
Ingez. door „De kleine Zee-officier".
hl
Mijn geheel bestaat uit 13 letters en ia
een plaats in Zuid-Holland.
1, 2, 5 is een deel van het hoofd.
Die vos is 3, 2, 2, 8.
4, 1, 1, 8 is een verkorte meisjesnaam.
6, 7 is een voegwoord.
Een 9, 11, 12, 10 ziet men wel eens voor
een huis.
13, 2, 3 is een stuk speelgoed.
Ingez. door „Theeroos".
IV,
Met 11 letters schrijven we een eiland,
welbekend,
En 2, 6, 3 en 8 is iets, dat reinheid
schendt,
9, 10, 11, 6 is weer een lichaamsdeel,
En 8, 7, 6, 9 is voor den metselaar veel,
Daarbij 8, 1, 6, 9 gevaarlijk is op zee,
8-, 1, 0, 3, 4 gaat naar school 6teeds mee,
Een schilder kan 2, 3, 4, 5 niet missen,
Ga nu gerust maar naar 'fc eiland gissen
V.
Mijn geheel bestaat uit 10 lettere en staat
in weer en wind.
1, 9, 3, 10 is lang en hol.
8, 4, 6, 7 is een liohaamsdeel,
6, 6, 4, 7 is een grondsoort.
5, 3, 6, 2 is een getal.
1, 3, 4, 2 is een drank.
2, 3, 8 vindt men in mensch en dier.
Franschen slag! Morgen ga ik toch weer
naar de stad en daar heb ik wel heel goed
koop goed zien liggen voor een paar stui
vers den meter 1"
Nu, misschien was het ook maar veel be
ter, dat Marie niet wist, wie dat kindje
was, waar ze nu op zoo'n minachtenden
toon van sprak. Robbers geloofde, dat de
kleine waarschijnlijk veel boter af was bij
de goedige moederlijke vrouw Giesers, die
het niet te kort zou laten komen aan zorgen
en verpleging, al was de kleoding nu ook
niet zoo fijn 1
Maar dat hoefde immers ook niet, het
kind zou er geen haar minder gezond om
zijn al was het nu ook wat minder gekleed.
En organist Robbers zegende het toeval,
dat hem zoo gelukkig op do gedachte had
gebracht, de kleine bij de Giesers te la
ten aankloppen 1
En ook: hij kon het niet helpen, maar,
toen Marie den volgenden dag thuis kwam
met het goedkoope flanel en katoen, vond
hij het toch wel wat ruw en grof voor zoo'n
klein baby-lichaampje en het snit stond hem
ook niet erg aan, al had hij er nu ook na
tuurlijk erg weinig verstand van! Ook merk
te hij wel, dat haar ijver lang zoo groot
niet was, nu; want, in plaats dat zij er
heel den avond vlijtig aan voortwerkte, borg
zij 't precies op klokslag tienen op en deed
er toen geen steek meer aan 1
„En. dien Zondagmiddag, toen het kind
gedoopt werd", vroeg hij zich af, „waar
om Marie, nu juist weer naar d^ stad ging,
terwijl ze anders even trouw den kerkdienst
bijwoonde, als de organist zelf. Ze kwam
zelfs heel laat terug dien ochtend en maak
te haar excuus, toen ze eindelijk met zijn
koffie binnen kwam."
„Maar 't was dorpsfeest, vandaag ziet
u 1"
„Zoo, en hoe heet het kind wel?"
Edith is een van de namen."
Robbers zei niets meer.
„Pij kan dien naam toch nog niet hoo
ien", dacht Maria Sanders dus bij zich-
zelve, „of misschien w-aa hij ook boos, dat
ik hem zoo lang op zijn koffie heb laten
wachten 1"
De lente was in den romer overgegaan en
zoo was het langzamerhand al Juli gewor
den, met zijn stikkend-heete dagen, terwijl
de kleine Zoe steeds meer de liefde had ge
wonnen van het vriendelijke huisgezin van
de Giesers, waarvan elk van de leden zich
om het hardst beijverde om de kleine te ver
wennen en te vertroetelen. Baas Giesers kon
's avonds zóó moe niet thuis komen, of hij
liet het kind nog even een toertje maken
op zijn schouders, waarbij ze hem met haar
kleine, mollige knuistjes overal in het ge
zicht pakte, aan zijn knevel trok, enz., enz.
Tom liet zijn pleegzusje naar hartelust de
knoopen van zijn buis plukken, of zijn
mooie, nieuwe das verkreukelen, waar hij
nog al zoo trotsch op was, en die hij van
zijn eigen geld gekocht hadJaap sneed
ettelijke fluitjes om Zoe's muzikaal gehoor
al vroeg te ontwikkelen; maar ze waren
dadelijk kapot natuurlijkhet .scheen wel,
dat iedereen Zoe's slaaf was en met da
grootste gelatenheid haar juk droog I Nn
was het ook een alleraardigst klein ding,
dat met haar fijn intelligent gezichtje, ver»'
schrikkelijk afstak bij de goedige boeren*
snuitjes uit den omtrek! En het was een
heerlijk voorspoedig kind ookwant, waarj
tref je het nu aan, dat een kind 's avond«'
om zeven uren te slapen wordt geleed en
tot den volgenden ochtend halfzeven aan
één stuk rustig doorslaapt?
Vrouw Giesers was dan ook een en al
verrukking over haar pleegkind en die haaf!
bewondering het sterkst deelde, dat wat
Robbers, de organist. Nu, het kind van zijn
kant was ook dol op den ouden man, alt
het maar even zijn stap hoorde op den weg,
dan keek het al op en nog te meer was dit|
eigenaardig, daar men over het algemeen
toch zou zeggen, dat Robbers nu> niet zckh
veel aantrekkelijkheid moest hebben, voor«i
al niet voor zoo'n heel klein kindje. Hii
was immers altijd zoo stil en kalm en nfe^
van het slag mannen, die eens wild kun«
nen stoeien. En naar mate de organist raeei)
en meer gerust werd, dat niemand op hel
kleine dorpje, iets afwist van Zoe's her*
komst, durfde hij ook meer zijn liefde eqj
aanhankelijkheid toonen voor de kleine en
verheugde hij zdch in stilte over do treffen»}
de gelijkenis met zijn vroeg gestorven vroutP
en Zoe's moeder.
(Wordt vervolgd).