Otto en Euphrosia.
FEUILLETON.
ZOE,
Door de politie werden zij naar hun
dorp teruggebracht.
Dat zij dien avond met de karwats van
hun vader kennismaakten, behoef ik er ze
ker wel niet bij te voegen.
Lang, heel lang geleden .woonde er in een
yer, vreemd land, een goede koning.
Die goede koning had twee kinderen,
een jongen en een meisje. Het besturen van
zijn rijk gaf den vader van Otto en Euphro
sia, zoo heetten de kinderen, zooveel werk,
dat hij weinig tijd aan zijn lievelingen kon
besteden, en hun moeder, de koningin, was
reeds lang dood.
Euphrosia was een lief, zacht meisje, dat
door alle menschen bemind werd, Otto ech
ter was een ondeugende knaap, die veel
%toute streken uithaalde.
Bovendien had hij een versohrikkelijken
bekel aan de kikvorschen. Die arme diertjes
hadden hem nooit eenig kwaad gedaan,
miur toch werd iedere kikker die Otto zag,
meedoogenlooa door hem met zijn stokje
dood geslagen.
Op zekeren morgen wandelde Otto langs
de rivier en loerde, of hij geen kikkers zag,
üe hij kon dood alaan, toen eensklaps een
vreemde gestalte uit het water opsteeg.
,,Ik ben de nimf Hylnia," sprak zij tot
den verschrikten Otto, „en de bescherm
vrouw der kikkers. De arme diertjes hebben
idah bij mij over je wreedheid beklaagd.'
Ondeugende knaap, welk kwaad hebben die
onschuldige groenrokjee je gedaan?"
„Ik heb een hekel aan ze," antwoordde
Otto norsch.
„Dus ge moogt iedereen dooden aan wien
ge, zonder zelf te weten waarom, een hekel
hebt?" sprak de nimf streng. „Tot straf
voor je boosheid zal ik je gelijk maken aan
die diertjes, die je zoozeer veracht."
Slechts even tikte Hylnia den knaap met
baar ivoren stokje op het voorhoofd. De ge
stalte van Otto kromp ineen, zijn kleeren
verdwenen en in minder dan twee seconden
was het koningskind in een kikker veran
derd.
II.
Mot smart wachtte Euphrosia op haar
broertje, 't Was al lang geleden, dat hij was
uitgegaan en nbg was hij niet terug ge
keerd. Eindelijk kon zij het niet langer meer
uithouden, zij zette haar hoedje op en ging
op weg om Otto te zoeken.
Lang zocht zij te vergeefs.
Eindelijk hoorde zij een fijn stemmetje,
dat haar naam uitsprak. Hoewel de klank
heel zacht was, meende zij toch de stem
van Otto te herkennen.
„Otto, lief broertje, waar ben je?'' vroeg
ze smeekendt
„Hier, klonk het dioht bij haar." Zij keek
naar beneden en ontwaarde een kikker tue-'
schen het gras.
„De nimf Hylnia heeft mij in een kikker
veranderd," ging Otto voort, „omdat ik zoo
wreed voor die diertjes was." Euphrosia
barstte in tranen uit want zij hield veel van
Otto, hoewel hij een ondeugende uaaap was.
„0, kon ik de nimf Hylnia maar eens
9preken," zuchtte zij. En zie plotseling
6tond de fee voor haar.
„Wat wil je, lief kind" vroeg zij met een
zacht stemmetje, dat als het suizen van een
windje klonk. Euphrosia wierp zich voor
de fee op de knieën:
„0, nimf, lieve nimf", smeekte zij, „kan
ik niet iets doen om mijn broertje Otto te
rug te krijgen?"
„Er is maar één middel daartoe," ant
woordde Hylnia, „ik bezit wel de macht
menschen in dieren te veranderen, doch
kan ze niet uit hun toestand verlossen. In
het holst van den berg Pannas wonen echter
booze aardmannetjes, die een fleschje met
zonnegoud bezitten. Als gij de oogen van
den kikker met dat zonnegoud bestrijkt,
zult ge uw broertje weer terug krijgen."
„Ik ga dadelijk dat fleschje halen," ant
woordde Euphrosia snel.
„Ja, ja, maar dat gaat zoo gemakkelijk
niet, de aardmannetjes bewaken hun schat
en willen hem aan niemand afstaan. Ieder,
die tracht het fleschje te rooven, wordt
door hen gedood en opgegeten."
„O, ik zal heel voorzichtig wezen," sprak
Euphrosia, „dank u wel, nimf." Met klop
pend hart ging het meisje op weg naar den
berg Pannas. Ze was héél angstig en
bang, maar ze wilde tot. eiken prijs haar
broertje terug krijgen. Het was al laat,
toen ze den berg bereikte, alles was stil,
de aardmannetjes sliepen. Slechts één ka
boutertje zat op de punt van een rots en
keek uit. Euphrosia trok haar schoentjes
uit en sloop stil naar het aardmannetje.
Toen zij achter hem was drukte zo op
eens haar zakdoekje voor den mond en de
oogen van den kabouter en fluisterde hem
zachtjes in het oor:
„Als je schreeuwt zal ik je baard; uit
trekken."
Nu, het verlies van zijn baard beteekent
veel voor een aardman. Wanneer hij datf
sieraad kwijt is, wordt hij niet meer bij tzdji^
stam toegelaten en moet in de eenzaamheid
blijven, totdat zijn baard weer aangegroeid
is en dat duurt lang, héél lang.
Met bevende stem beloofde de kabouter]
dan ook, alles te doen wat Euphrosia yea>'
langde.
„Heb je een touw bij je?' vroeg deze.:
„Ja," antwoordde het aardmannetje.
Het dappere meisje bond nu stevig zijn!
handen en voeten en duwde haar zakdoek
geheel en al in zijn mond, zoodat hij geen
woord meer kon spreken en zelfs geen klank
meer voortbrengen kon. Toen begaf Euphro-,
sia zich in het binnenste van den berg. Alle]
kabouters sliepen vast. In het midden van)
den spelonk stond een klein gouden kastje,]
waarin 't meisje 'n fleschje zag. Dat was,
ongetwijfeld het zonnegoud. Op haar teen-!
tjes loopende bereikte Euphrosia 't kastje,]
zij opende het deurtje, greep het kostbare]
zonnegoud en liep weg zoo vlug zij maai)
loop en kon.
Maar o wee, bij den uitgang struikelde
zij over een slapend© kabouter, deze werd
wakker en. gaf een luiden gil.
Daarop sprongen al zijn vrienden op, zijl
zagen dat het kastje geopend was en het]
zonnegoed verdwenen en allen renden
Euphrosia achterna. Euphrosia liep vlug'
heel vlug, maar ten laatste zouden da
aardmannetjes haar toch ingehaald hebbenJ
Doch opeens kreeg zij hulp. Een groot»
arend zag haar zoo snel loopen en vroeg:
„Waar gaat dat heen, lieve Eupnrosia?"]
„Ik vlucht voor de aardmannetjes,"!
hijgde het kind. Nu was eenige maanden!
geleden een klein arendje, het zoontje vanj
de groote arend, uit het nest gevallen.]
Euphrosia had het opgenomen, zorgvuldig
verpleegd en het later weer aan zijn moei1
der terug gegeven.
„De een© dienst is de andere waard,"]
zeide nu de arend, „ik zal je wol helpen.".
En met zijn sterke vleugels sloeg hij een ka-j
bout er tegen den grond, krabde den an«
der met zijn klauwen in het gezicht en beetf
een derde met zijn scherpen snavel in deh
neus. De verschrikte aardmannetjes nametf
nu snel de vlucht.
Euphrosia bedankt© den arend vriende-,
lijk en liep spoedig verder om haar broertje
te zoeken. Zij vond hem aan den oever vaq
de rivier, bestreek zijn oogen met zonne->
goud en zie, de kikker werd groot-er en
grooter en hij kreeg zijn kleertjes terug eq
MensbKen, die altijd spaarzaam zijn met
him woorden, hebben dit tegen, dat zij ook
heel weinig hooren van hetgeen er om hun
voorvalt, tenzij ze er bijzondere moeite voor
doen. Iedereen in Jiet dorp had nu hijvoor
beeld al gehoord van het kindje, dat in
Giesers' tuin was gevonden, behalve Rob
bers de organist; zelfs Jaap Giesers, die
toch geheel vervuld was van de zaak, na
tuurlijkerwijs had alleen gezegd, dat zijn
ouders het kind wel houden wilden; maar
verdere bijzonderheden durfde hij niet ver
tellen, daar hij wel wist, dat mijnheer Rob
bers .zich nooit met onnoodige praatjes in
liet; en zoo kwam die er dan eindelijk achter,
dat het in het dorp algemeen voor waar
schijnlijk gehouden werd, dat het kind daar
neergelegd was door een zigeunervrouw,
daar er al een heelen tijd, zoo'n troep in
de huurt gezien was en juist een vrouw
met zoo'n Jdein kind op den arm de op
merkzaamheid had getrokken van eenige
dorpsbewoners uit den omtrek, zoals Rob
bers toevallig hoorde uit een gesprek van
twee boeren. En eigenaardig was het, om
op te merken, hoe de naam van het gezin
Giesers nn ineens op aller lippen was. Rob
bers tenminste hoorde pf zag niet anders
dan van Giesers; nu eens zag hij den baas
zelf, bezig op het klaverveld; dan weer
ontmoette hij Tom met den wagen, of kwam
Jaap tegen om hen een boek terug te bren
gen of t© vragen. Af en toe bekroop den
goeden organist dan ook een onoverkomelijke
lust om de Giesers te gaan opzoeken in
hun hutje en nu bijvoorbeeld gooide hij
het maar daar op, dat hij een hoek terug
moest hebben van Jaap en ging dus het
het hek binnen van het bescheiden huisje^
terwijl moeder Giesers alleen maar thuis
scheen te zyn.
Het was een inooie, zonnige ochtend en
vrouw Giesers zat buiten met het kindje,
't ."Was een aardig tooneeltje, die kledne,
met haar donker, lokkig kopje, dicht bij
bet blonde gelaat der zorgende pleegmoeder,
de zoo goed voor haaf was, al liet het
toilet van Zoe ïnu ook w;el wat te wen-
schen over: ze had een bont schortje voor,
dat Jaap vroeger gedragen had en dat
haar ruim en wijd genoeg was, terwijl ook
de tint door de veelvuldige bezoeken in
de waschtobbe_, wat sterk verkleurd was.
Maar toch was het een harmonisch geheel,
een omgeving van zorgzaamheid en liefde,
tewijl te gelijk tevredenheid sprak uit
vrouw Giesers geneurie, dat nu anders niet
héél mooi was. en dat in elk ander ge
val zeker het meer verfijnd muzikaal ge
voel van den organist beleedigd zou heb
ben 1
„Goeden dag, vrouw Giesers," begon Rob
bers, „ik kom het boek terughalen, dat
Jaap het laatst van mij geleend heeft.
Wel, is Ü'it je kleine? Ik wist niet, dat
je nog zoo'n klein kind hadt!"
„Neen maar, beware I Heb je er dan niet
van gehoord? Ik dacht, dat iedereen het'
wist hier op het dorp. Giesers heeft het'
kleine ding nu net een week geleden' hier
in den tuin ^gevonden, toen' hij 's avonds,
van het werk kwam. I3 het geen lekker,'
kind? Ze is zoo wijs; kijk maar, nou houdt/
ze u'in het oog, of ze .u al heel haar
leven gekend heeft. En ze lacht ook zoo
waar 1"
„Maar waar is ze vandaan ?"-
„Ja juist; dat is het 'm nou. Wel is
ter hier een zigeunertroep doorgetrokken,,
maar ga dat nou eens na! We zijn alle-,
maal even dol op haar en van wegdoen
of uitbesteden is dus geen kwestie hoor!;
Mijn man zou er ook niet van willen hoo-,
ren en ik kan me maar niet hegrijpen,
hoe de menschen zoo'n pchat nou toch ach
terlaten, al zijn ze ook nog zoo arml"
Die laatste woorden deden Robbers pijn,
ofschoon hij er zich, om der wille van
de kleine Zoe zelve over verheugen moest,
dat de pleegouders zoozeer met haar inge
nomen waren. Wat zag hij nu ook weer
sterk !de gelijkenis, ze deed hem dadelijk
denken aan zijn kleine Edith, toen haar
moeder haar zoo verrukt ophield om haar
te toonen, aan wie haar maar zien wilde!'!
En vrouw Giesers sprak: maar al door
steeds weer even zichzelve in de réde val-'
lend om met de kleine te praten en Rob
bers vergat er heelemaal zijn boodschap om
en bleef maar steeds luisteren, geheel ver
diept in herinneringen en eens vergat hij
zich zelfs zóó ver, dat hij de kleine even
aanraakte, die toen onmiddellijk zijn vin
gers stevig vastgreep, zoodat het eenige