No. 15407. LEIDSGH DAGBLAD, Zaterdag* 14 Mei. Eerste Blad, Anno 1910. persoverzicht. feuilleton. Irma Harding*. Het „H a n d e 1 8 b 1 a d" besprak de memorie van antwoord van mr. Troelstra betrekkelijk zijn voor stel tot enquête aangaande in 190G en 1905 door den toenmaligen minister van binnenlandscho zaken, dr. Kuyper, verleen de decoraties. Het volgende is aan het ar tikel ontleend: Een gevaar dreigt, dat ook blijkt uit den weg, dien de memorie van den heer Troel- Btra- heeft ingeslagen. Maakt toch niet dit document den indruk van een wijdloopige verhandeling over een academisch vraag stuk Niemand zou langzamerhand achter de gewisselde stukken over de ,,beteekcnis van het enquêterecht" de geweldige poli tieke kolk ontdekken, die zij maskeeren. Indien het mogelijk is, de ,,ecr" voor deze kunstig aangebrachte maskeering, die blijkbaar zelf op den aanvaller, den heer Troelstra, misleidend heeft gewerkt, toe te kennen aan een persoon, en niet aan een collectiviteit, dan is het de heer De Sa- vornin Lokman, die dezen „lof" verJient. Hij -toch is het geweest, die zich tot pleit bezorger der Kuyperzaak heeft gemaakt, niet natuurlijk niet door voor de hoofdzaak op te komen, doch door een ge heel apparaat van staatsrechtelijke ver weermiddelen op te werpen. In trouwe on aannemelijk en specieus, blijken deze ex cepties geschikt, het onderzoek naar de po litieke moraliteit van dr. Kuypera minis terschap te doen wegzakken in kuilen van const itutionalisme". Wij achten het nu, nu de Memorie van Antwoord bedenkelijke blijken geeft, dat het politieke vraagstuk zal worden herleid tot een juridisch, nood zakelijk daarop te wijzen. De heer Lohman moge er zich niet van bewust zijn; hij moge zich in dezen wederom achten als den ver dediger van onzo Constitutie en van het Hecht; hij is in waarheid dfe verdediger van... den Doofpot, Dat mag wel goed worden ingezien. Ook door anderen, die roeencn, staatsrechtelijke bezwaren te moe ten koesteren. Er is een hooger recht dan dat des heeren De Savornin Lohman; er is een nationaal recht op zuiver en gerond staatkundig beleid, hetwelk in dezen een nauwlettend, ontleedkundig onderzoek noo- dig maakt. Dat leert ons de Constitutie. De zaak is op het oogenblik van groot gewicht, omdat, naar het ons voorkomt, de rechtsche partijen bij deze nu spoedig te beslissen Kuyperzaak staan voor een levens moment van beslissende bcteekenis. Zij hebben de parlementaire meerderheid, en zij hebben hun grooten chef. De vraag is nu, zal de eerste objectief weten te staan tegenover den laatste; zal zij wat hij haar gegeven heeft, weten voorbij te zien voor wat zij zelve geven moet; zal zij zich we ten op te werken tot een verantwoordelijk gouvernementecle partijof blijven een part ij zuchtige ca bale? Nog is de keuze niet gevallen. De voor spellingen dóen het minste verwachten. De verleidingen zijn sterk: het machtsgevoel kan verdere oonsidcraties dooven; het te brengen offer is, van een burgermansstand punt bezien, niet gering en met wat goeden wil (lees de nota^Dc Savornin Lohman) te sparen; daarbuiten applaudissceren en te- legrafeeren de jongelingsvereenigingen en plattelands-vergaderingen in blinde aan hankelijkheid Wat zou het... het is zoo ge makkelijk, de deur dicht te doen en de moeilijkheden buiten te sluiten. Binnen enkele weken zullen wij dus we ten, wat wij in dit opzicht aan de recht sche mecrderheidscoalitie hebben: een kliek, of een staatspartijeen macht, die hot volk moreel e gezondheid, openhartigheid, critiekvaardigheid en onafhankelijkheid weet voor te houden, dan wel een toonbeeld geeft van dooddoenerij, persoonsvergoding en opportunisme. Dat die partijen zichzelven met een dus danige lichtschuwheid een ongeneeslijk kwaad zouden doen, dit behoeft ons nie« te verdrieten. Doch dat zij het volk cn het land met zulk een verachtelijke struisvogelpolitiek voor de geheele internationale belangstel ling aan do kaak zullen stellendat zij Ne derland zullen voeren naar het peil van die andere parlementair geregeerde landen, waar men verwijten van partijknoeierij en politieke camorra niet meer durft den in het gezicht; en dat zij het gewone volk, hun partijgangers en anderen, zullen leo- ren, dat zóó te handelen fraai is en recht matig, dit zou een ieder met innig leedwe zen beleven. ,,Het Vaderland" merkt o. a. op Toch maken wij ons geen illusies, dat de bondigheid, do correcte soberheid, de schit terende betoogvoering, die ook deze Memo rie evenals de Memorie van Toelichting, ken merken, in staat zullen zijn, hot voorstel te redden. De rechterzijde wil blijkbaar dc zaak in den doofpot doen, het Voorloopig Ver slag liet te dien aanzien geen ruimte tot twijfel, en zij heeft de numerieke macht, dat voornemen ten uitvoer tc brongïn. Zelfs kan zij, indien zij het wil, dc openbare behandeling, die natuurlijk meer gerucht zal maken dan do schriftelijke, reeds in het begin der gedaelitenwisseling smoren, al blijven wij hopen, dat zij zal nalaten aldus of op andere wijze, van haar macht mis bruik te maken. Zij heeft nu nog een laatste kans om te toonen, dat zij een werkelijk onder zoek niet schuwt. Voor het oordeel, dat de geschiedenis over haar daden zal uit spreken, is de kous, die zij doen zal, van het grootste gewicht. ,,H et Volk" schrijft o. m. dit Wij meenen, dat. Troelstxa terecht zijn memorie vooral maakte tot een staatsrech telijk beloog. Het tot op don lautsten draad uiteenrafclen van dat door den hoer Lohman met zooveel ijver gesponnen staatsrechtelijk net- kon natuurlijk in een schriftelijke ver handeling veel vollediger en preciezer ge beuren, dan mondeling mogelijk zou zijn geweest. En die staketsels moestcu opge ruimd zijn, ten einde op het aldus gezui verd, terrein nu bij het mondeling debat den politicken strijd om het vraag stuk van do publieke eerbaarheid van een christen-staatsmanschap vrije lijk to kunnen voeren. Bij dat mondeling debat kan dan voor het staats rechtelijk deel naar het scliriftelijk betoog verwezen worden en inmiddels heeft de voorsteller der enquête, wat den politickcn kant der zaak betreft, zijn kruit niet te voren verschoten. Aan de konsekwenties der christelijke" politiek kan nu het monde ling debat vol-op gewijd worden. Troelstra's opvatting van wat zijn me morie wezen moest, schijnt ons door wijs parlementair beleid ingegeven. Dat hij zich in den hoek van het staatsrechtelijk for malisme zou laten dringen, hij, wieh het om niets anders dan om het politiek-zede- lijko geval te doon is, is eigenlijk wat al tG dwaas, om te denken. De „Ni cuwe Rotterd am s c h c C on* rant" merkt o.a. op; Dc Memorie van mr. Troel?tra is nage noeg uitsluitend een juridisch betoog. Blijk baar heeft de schrijver al zijn krach ten er aan besteed, om dc juridische be denkingen breedvoerig te bespTcken cn te weerleggen. Terecht, dunkt ons. De zaak, waar het om gaat, heeft te veel beroering in den lande verwekt, om haar in een juri- dischcn doofpot te stoppen. Wie in de Ka mer de enquête niet wil, behoort rondweg daarvoor uit te komen, zonder zich achter juridische spitsvondigheden te verschansen. Toen in het najaar de discussion over het onderwerp tot hun eind liepen, heeft mr. Dc Savornin Lohman uit hetgeen gebleken was deze conclusie getrokken, dat nadere opheldering geweuscht was, ook in het be lang van dr. Kuyper zelf. Deze overtuiging is bij het overgroole deel van de bevolking gemeen goed; een. wegschuiving van het eenig middel, dat der Kamer ten dienste staat om de zaak tot klaarheid tc bren gen, achter rechtsgeleerde dialectiek, zou onder het volk een gevoel van groote onbe vredigdheid achterlaten. Dat wordt, dunkt ons, door dc krachtige Memorie van Ant woord van mr. Troelstra voorkomen. Ver werping van het enquête-voorstel kan nu geen andere boteekenis meer hebben, dan dat men de opheldering, die door niemand minder dan mr. Lobman noodzakelijk ge acht werd, niet wil. En zoo zal het voor stel, ook wanneer hot verworpen mocht worden, nuttigen dienst doen. „De Nieuwe Courant" betuigde over debegi ns elver klaring d e r „L iberale Unie" haar vreugde. Wordt zij door de vergadering der „Libe rale Unie" goedgekeurd, dan zal de partij, die de meerderheid van de in drie groe pen gescheiden vrijzinnigen omvat, in het jaar 1910 opnieuw luide hebben uit- gesprokon, dat het hoofdbeginsel, hetwelk het streven naar bereiking van het door haar gestelde doel der staatkunde moet beheerscben, is het beginsel dar vrijheid. Niet alleen bij den Bond van Vrije Libera len, maar ook bij de „Liberale Unie" zal aus het vrijheidsbeginsel in het staatkun dig credo als hoofdbeginsel vooropstaan. Onder de hoede van die gedachte stelt de Unie goheel haar politiek; die gedachte wenscht zij, dat aan haar bestaan te mid den van de politieke partijen kenmerk zal geven. Wel heeft het blad bedenkingen en reser ves. Wij vergeten geen oogenblik, dat de „Liberale Unie" in de praktijk steeds haar gunsten over had voor dien vleugel der voormalige liberale partij, wclko het vrij heidsbeginsel op wetgevend gebied steeds meer en meer losliet: wij herinneren ons baar bijna spreekwoordelijk geworden op portunisme; wij troffen ook in dit haar nieuw program ettelijke wenschen aan, die tegonover het verkondigde hoofdbe ginsel staan als „daden,' strijdig met het woord." Zelfs zou de machiavellistische gedachte kunnen opkomen, of niet het vrijheidsbeginsel zijn plaats bovenaan het Unie-program mede te danken kon hebben aan de berekening, dat wellicht daardoor den- jongen Vrij-liberalen Bond de wind uit dc zeilen kon worden genomen. Wij laten dit alles gelden: een woord, hoe krachtig ook, een woord zelfs boven aan het program van een groote politieke partij, is niet toereikend om het te doen vergoten. Aan haar daden zullen wij, cok in het vervolg, de Unie kennen. Doch het staat er intussch'en, dat woord, cn dat het er gesteld werd, bewijst, hoe krachtig do behoefte aan od verzwak te handhaving van het vrijheidsbeginsel, ons boven alles dierbaar, ook bij onze liberale geestver wanten ter linkerhand, nog altijd of moeten wij zeggen opnieuw? wordt ge voeld. Ook het program der „Liberale U n i e" besprak „D e Nieuwe Cou rant." Het blad maakte' een paar opmer kingen Twee paragrafen trekken, tc midden van zoovele hoornen des overvloeds, de aandacht door haar schraalheid. Het zijn dio betreffende de financiën cn die, nopens de „gemeente-belangen:" Wie in zoo'n gedetailleerd program naast tientallen van maatregelen voor den rijks wet gever, een „krachtigor werkzaamheid der gemeente besturen, vooral oj) sociaal en hygiënisch gebied" aanbeveelt, had althans do lijnen moeten aangeven, waarlangs hij <(czo over- heidszorg tusschen staats- en gemeente orgaan wenscht verdeeld te zien. En ook hier weer staat het woord „krachtig" in droeve tegenstelling tot de slapheid der middelen, welke het program aanwijst als deugdelijk om aan do berooide gemeente kassen nieuwe inkomsteu te verzekeren. Een andere opmerking is deze. Naar den kant van de kerkelijke partijen hebben de ontwerpers van het program een princi- pieele scheidingslijn niet getrokken althans wij ontdekten haar daarin niet. Men zal dus de staatkundige positie van de „Liberale Unie" tegenover de gccoali- seerde partijen van rechts uit de programs van deze partijen moeten bepalen. We! lezen wij in de paragraaf „volksont wikkeling", dat do Unie de openbare school, „leidend tot christelijke en maat schappelijke deugden paedagogisoh te ver kiezen (acht) boven sektescholen", maar deze stelling bestrijkt het gebied van den strijd tusschen linker- en rechterzijde zc-lfs niet ten halve meer. Hoezeer wij overigens met haar instemmen, rij toch gezegd, dat het program het woord „sek tescholen" beter aan de pers-polemiek hadde overgelaten cn dat de onmiddellijk volgende verklaring, dat ue Unie de open bare school beschouwt „als het beste mid del om de eenheid in het volk aan te kweeken" tegenover de historie der laatst- verloopcn halve eeuw niet houdbaar is. Ten derde. In de koloniale paragraaf een hoofdartikel op zichzelf vonden wij een oude kennis: de „gelijkmaking van ontwikkelingsvoorwaarden" (voor ilie bevolkingsgroepen in NecL-Indic.) Zij is ontleend aan het beginselprogram der vrij zinnig-democraten, maar kwam, zonderling genoeg, bij de ontwerpers van het Unie- program blijkbaar slechts voor koloniaal export in aanmerking. Komen hierbij niet zoowel Indic als do vrijzinnigheid gelijke lijk tekort? Het blad sluit het oog niet voor de vele goede wenschen, die het program bevat Maar zij acht dc methode verkeerd. Een verlanglijst van een politieke par tij is noodwendig tevens een beloftenlijst en zelfs de scherpste concurrentie kan het doen van tienmaal meer beloften dan voor welker vervulling men ook in geval van het verrassendste stembus-succes kan instaan, niet rechtvaardigen. Daarenboven, wij vinden in het hervor mingsprogram te weinig van den geest der beginselverklaring terug Men kon er ook een anderen beginselkop boven zetten, bijv. dien van den Vrijzinnig-Democratischen Bond. En dit maakt de ingenomenheid met de beginselverklaring tot een aan doening te zeer van platonischen aard, om ons op duurzame liefde te doen hopen. Wij hebben die van U ook niet gevraagd, zal het antwoord zijn. Neen, zoo luidt onzerzijd de repliek maar na het lezen uwer eerste para graaf schijnt het toch niet ganseh onnoo- dig, het even te zeggen. „De Rotterdammer" schrijft over ongevallenverzekering voor zeelieden: Er wordt aan den Minister van Land bouw, Nijverheid en Handel geadresseerd, ten einde de verplichte ongcvallenverzeke^ ring uit tc breiden tot de zeevarendon. De Minister zou kunnen antwoorden, dat sinds eenige jaren bij de Tweede Kamer aanhangig zijn twee wetsontwerpen tot ver zekering van personen, werkxaam in het zeevisschersbedrijf en zee vaar tl>edrijf tegen geldelijke gevolgen van bedrijfsongevallen. Maar over deze wetsontwerpen, in de af- deelingen onderzocht, moet, gelijk de op gave van den stand der Kamer-werkzaam heden aangeeft, het verslag nog worden uitgebracht. Op dc zaak zelve raag echter wel weer eens wat worden aangedrongen. In het bedoelde adres wordt de aan dacht gevestigd op het bij uitstek gevaar lijk bedrijf, hetwelk door zeevarenden wordt uitgeoefend. Verwezen wordt naar enkele landen, waar dezo ongevallenverzekering reeds be staat. En met vrijmoedigheid wordt uitgespro ken, „dat ons land weleer de grootste zee varende mogendheid en nog steeds voor een belangrijk deel zijn welvaart dankende aan zijn scheepvaart, niet langer mag achter blijven met een verplichte ongevallenver zekering voor zeevarenden in het aanzijn te roepen." Deze aandrang wordt door ons onder steund. Sinds het jaar 1900 zijn reeds tien jaren vcrloopen. Destijds sprak de Minister, naar aanlei ding van een desbetreffend amendement: „Het wil mij voorkomen, dat, nu deze wet eenmaal is ingericht met het oog op dc bedrijven, in hoofdzaak binnenslands uitge oefend on niet voor het zeelieden-bedrijf, het hoogst bezwaarlijk zou zijn op dit oogenblik een zoo geheel nieuwe organisa tie daarin op te nemen... Waar wij hier te doen hebben met zulk een speciaal bedrijf als dat van zeelieden en visschors, komt het mij wcnschelijk voor met de opneming daar van in dc ongevallenverzekering te wach ten. Als deze wet eenmaal tot stand is go- komon, zal men zich de vraag kunnen stel len of ds opneming der zeelieden in deze wet past of dat wellicht voor dit bedrijf een afzonderlijke organisatie, misschien een be- drijfsverecniging, zal moeten worden opge richt." De Minister verklaarde vervolgens, dafc hij met de voorstellers van het amende ment er van overtuigd was, dat zoo spoe dig mogelijk de verzekering van den zee man dient te worden ingevoerd en deze niet op te hooge kosten mag afstuiten. Toen werd net amendement ingetrokken. Sinds is het jaar 1900 verdwenen, cn daar na zijn nog tien jaren aangebroken. En nog steeds staren de zeelieden op die woorden: „zoo spoedig mogelijk". Gelijk thans blijkt duurt het hun wel vat lang. „D e Rotterdammer" schrijft over uitbreiding van Zondags dienst: Volgens bericht in do bladen, is de Staatsspoor voornemens gedimnde de maand Juli des Zondagsochtends een p 1 e .- z i e r t r e i n met tweede- en derde klas se-rijtuigen van Rotterdam en Dordrech' naar B r u s s e 1 te laten loopen, c 's avonds terug. Wordt van deze reisgelegenheid voldoex d,» gebruik gemaakt dan zal daarmede in cl? maanden Augustus en September wc den voortgegaan. Dit bericht is, zoo het waarheid bevat, aan de ijveraars voor beperking van Zon dagsdienst en van bevordering van Zon dagsrust allesbehalve sympathiek. De Zondagsrust wordt zoodoende hoe longer hoe minder. Wij zouden willen vragen: Kan ons Christelijk ministerie, liet/.ij rechtstreeks of zijd lings, de onnoodfge uitbreiding van het spoorwegverkeer op den Zondag niet ster ker tegengaan dan thans het geval is? Wij zouden dit willen vragen ook ter wille van het spoorwegpersoneel. Door cle zeer uitgebreide Zondagsdiens ten worden onze Christelijke mannen meer cn meer weerhouden van zich onder het spoorwegpersoneel te scharen, cn ontstaat er bij de reeds dienenden steeds meer conscientie-bezwaar om den Zondag aan do stations en in de treinen arbeidende door te brengen. Ons dunkt, het ware gowcnscht. dat van Rcgoeringswege eens werd gezegd, hoe zij over deze dingen denkt. De „A rnhemsohc Courant' bespreekt het wetsontwerp van minister Heemskerk, tot regeling der positie van vrouwol ij k c r ijksambtenaren èn o n d e r w ij z e r c s s e n bij het open baar lager onderwijs. Het „regelt" die po sitie in dien zin, dat do vrouw, behalve eenige uitzonderingen, eervol ontslag krijgt met ingang van den dag van haar huwelijk. Dat is dus zegt dc „A r n h. C o u t a nt minder een „regeling" der positie dan wel ccn te-niet-doening dier positie. Het blad erkent, dat aan den gehuwden staat der vrouw voor den normalen gang der werkzaamheden, waarbij een geluiwdo vrouw verbonden is, bezwaren vastzitten. Die bezwaren zullen echter bij den Rijks dienst het minst scherp aan het licht komen, daar die dienst meestal runn over hulp krachten kan beschikken. Getrouwde vrou wen zouden dus h fortiori uit alle particu liere bedrijven dienen geweerd. Wie zou zoo iets durven volhouden en, had hij er do macht toe, durven bewerken In theorie is het heel mooi te zeggen„de gehuwde vrouw behoort in het gezin, maar dc harde werkelijkheid spot met dio theorie. Wat zou cr dan worden van de gezinnen, waaruit schoonmaaksters en werksters voorkomen? Wat zou do boer, wnt zou de schipper zeggen, zoo de gehuwde vrouw niet meer op het land wilde werken of in de fabriek of in de lijn loopen? Niemand zou zeker niet gaarne aan do gehuwde vrouw, die reeds zooveel zorgen, cn zooveel vermoeienissen heeft, een plaats gunnen alleen in het gezin. En van do honderd gehuwde vrou wen zouden er zeker wel negen en no- 65) Voor de dochter, die hem had gered, voelde hij misschien een groote achting en een innige dankbaarheid en ook wel gene genheid, van dio onvermijdelijke genegen heid, die vaders gevoelen voor dochters, die ook „goede meisjes" zijn; maar al de passie zijner ziel behoorde aan de vrouw, die hem had geruïneerd en in den steek gelaten. Hij kon zijn geestesoog evenmin van haar afwen,den als een geslagen hond zijn blik van zijn meester afwendt. Het was haast, alsof hij te zeer gebukt ging onder den lost der dankbaarheid, dan dat zijn vaderlijke liefde zich had kunnen ontplooien want behalve voor de alleredelste en de allerlaagste naturen is de dankbaarheid de zwaarste van alle lasten. Wij voelen ons meer op ons gemak met menschen, die ons iets verschuldigd zijn, dan met degenen, aan wie wij iets te danken hebben. ,,Ja, het is beter, dat het telegrafisch gebeurt," zei Harding op even gedempten, gretigen toon als kort geleden. „Heeft de dokter gezegd, dat er haast bij was?" Toen Irma hierop hartstochtelijk haar hoofd schudde, zei hij nog eens: „Het is toch beter om te telegrafeeren. Je schrijft het toch dadelijk, hè Irma? Heb je een formulier? En zet het er vooral dui delijk in. Want als je het niet duidelijk zet, dan acht zij het misschien niet noodig &xn te komen. Terwijl zij met zichtbaren tegenzin naar de tafel liep, volgde hij haar met zijn blik. „Hoe gelukkig, dat ik nu niet in New- York ben 1 Je hadt cr geen flauw idee van waarom ik er tegen was, liè De bleekblauwe oogen namen even een scherpe uitdrukking uaiv Hij trachtte te lachen, maar moest in plaats daarvan hoesten. XIX. „Een telegram voor je, Isabella," zei een groote, donkere vrouw met een mannelijk voorkomen, terwijl zij de kamer bi_jientrad, waar mevrouw Harding in peignoir haar dik zwart haar zat op te maken voor een spiegel. Tot op den dag der catastrofe had zij altijd een kamenier gehad om dat te doen en de dagelijksclie strijd tegen haar zwaar haar was een dagelijks wederkeerende herinnering aan dat bittere verlies. Maar de toilettafel zag er haast nog net zoo uit als in vToeger dagen, want borstels met zilveren handvatten waren natuurlijk een levensbehoefte en het aantal poederkwas ten en zalfjes in kristallen doosjes bewezen duidelijk, dat de sehoone zelfs in haar bal lingschap haar plichten tegenover zichzelf niet verwaarloosde. Zij keerde zich nu snel tot haar zuster, haar wangen werden iets bleeker. „Uit Londen?" „Ja," „Geef eens bier." Zij scheurde het papier met zichtbaar trillende vingers open; maar Amalia, die haar gadesloeg, zag den angst uit haar gezicht wijken en plaat-s maken voor iets, dat meer van een groote verbazing had. „Wat is het? Zij hebben hem toch niet gevangengenomen, wel?" „Neen, zij hebben hem niet gevangeugc- nomen, maar hij is ziek. Irma schijnt te denken, dat hij zal sterven. Zij vraagt mij om over te komen." Er volgde een korte stilte er\ de gedach ten, die in de zusters opkwamen, zouden zij elkaar waarschijnlijk niet graag meege deeld hebben. Mevrouw Harding zat met het telegram op haar schoot langs deft spiegel heen naar het vlakke landschap te kijken, dat bijna even kaal was als de tafel, en het eenige uitzicht was, waarvan men kon genieten. „Wat zijt ge van plan?" vroeg de oudste zuster na dio stilte. „Ik weet het niet. Ik zit cr over te den ken." „Zou een ontmoeting en wat voor een niet afschuwelijk pijnlijk zijn, zoowel voor hem als voor jou? Vergeet niet, dat je aan je gezondheid moet denken, Isabella." Do groote donkere vrouw sprak met een zeker moederlijk gezag en haar blik ver baasde door de teederheid er van. Het be dorven kind van vroeger had schijnbaar alle gunsten der fortuin nog niet verspild. „Afschuwelijk pijnlijk, dat weet ik wel. Maar alles wèl bezien, is het. toch niet ge makkelijk om op een dergelijk oogenblik „neen" te zeggen. En het is waarschijnlijk de laatste maal „Maar denk eens aan den afstandEn dat in dit deel van het jaar! Heusch, Isa bella, voor een man, die je geruïneerd heeft..." „Dat heb ik niet vergeten. Maar het is niet de man alleen. Irma is er ook nog." „Hoe bedoelt go dat-V'* „Als ik niet ga en er gebeurt iets, dan is Irma voorgoed voor mij verloren. Zij zal niet bij mij terugkomen, dat heb ik ig haar brieven gelezen, en zeer zeker niet, als ik weiger om aan het verzoek van haar vader te voldoen. Maar ails ik wel ga, is zij misschien een beetje aangedaan en zal ik haar misschien kunnen ovcrlialcn om met mij mee te gaan. En ik wil Irma graag hier hebben. Zij heeft malle ideeën, maar zij heeft een gezicht, ter wille waarvan elke man haar die zal vergeven. Als er voor ons in de toekomst eenige vooruitzichten zijn, dan zijn die te zoeken bij Irma en zeker niet bij Gabrielle. Dal arme kind aardt naar haar vader. Begrijp je mijn be doeling nu, Amalia?" „Ja, ik begrijp het en ik zie nu ook in, dat ik je zal moeten laten trekken. Neemt ge Gabrielle mee? Zij zal je niet tot veel steun zijn." „Op reis niet, maar zij zal misschien kun nen meehelpen om haar zuster over te ha len. Ja, ik zal haar meenemen". „Heb jo geld noodig, Isabella?" „Neen, dank je wel. Dacht je, dat ik jou mijn reis zou laten betalen? Dat zou har der zijn dan het eten van je brood." Tot antwoord boog dc groote vrouw zich voorover om haar mooie zuster te kussen en ging toen haastig naar haar welvoorziene provisiekamer, om uit te zoeken welke van de vette ganzen en de heerlijke kapoenen, die daar in bijna even grooten getale hi i- gen als in een poclierswinkel, geschikt zou den zijn om den reizigers tot proviand te dienen. Intusschen was mevrouw Harding al aan het pakken, daarin flauwtjes bijgestaan door Gabrielle, d'e huilde. De haar boven bet hoofd zwevende lasten, de drukte van deze plotseling opkomende reis hadden toch ook hun goede rijde. Voor iemand, dio ge wend is aan hei drukke stadsleven, was het bestaan op een Ilongaarsche puszta al was het ook nog zoo'n ruim bestaan wel wat erg eentonig. Een verandering, zelfs een onaangename, was niet absoluut onwel- kom. Het was zeer zeker een buitenkansje om zoo'n gastvrije zuster te hebben, die ge trouwd was met den eigenaar van zooveel maïsvelden en van zooveel vee, dat die royaliteit haast niet meer als een deugd beschouwd kon worden, want waar zoo'n groote voorraad was van velto kalveren, varkens en kuikens, kon het wer kelijk geen verschil uitmaken of cr één of t.wee menschen meer bij waren. En dus, on danks een totspeling in die richting, dio ter wille van het decorum zoo nu cn dan ge maakt werd aangaande den smaak van het brood der gastvrijheid, smaakte dat brood Isabella in het geheel niet bitter. Maar haar eigenaardige soort van trots zag een grens in het aannemen van geld. Met het bewustzijn van die g: i en zekerheid dat 7.ij steeds door allen beklaagd werd, had. zij het bestaan gedurende het laatste jaar draaglijk gevonden, draaglijk, maar niet opwindend. Een reis door Europa zou ten minste de verdienste Lebben eencr veran dering. (Wórdt vervolgil.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5