SI o. 15407.
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag* 14 Mei. Vijfde Blad.
Ann,o 1910.
Dc nieuwe nota-Van Beeekcren.
FEUILLETON.
Irma Harding.
OFGri:W£STH£ID.
Niet zonder eenige bezorgdheid zien wij
gewoonlijk den dag .naderen, in welks be-
'eehouwing en waardeering wij kunnen ver
schillen,. doch die took vrij algemeen gore-
k&nd wordt als het tijdstip voor een der
schoonste feesten, die wij jaarlijks^ zien
terugkeeren.
Pinkster is eigenlijk het eenige feest,
waaraan wij de gedachte aan den zomer kun
nen verbinden. Dan wordt de hoop geboren
om weer eens een van die heerlijke tijd
perken tegen te gaan, zoo zeldzaam toch,
wrarin de natuur tot haar volle recht komt
en maanden lang de bronnen van heerlijk-
beid en rijkdom blijven vloeien.
Niet zonder bezorgdheid; want, we weten
fcet maar al te good, ons noordelijk kli
maat ia grillig en veranderlijk, belooft vaak
meer dan het geeft en wekt verwachtingen
op, door teleurstelling gevolgd. Laat ons
hopen; waDt, we hebben de zonnestralen in
al hun warmte en kracht nog te veel ont
beerd; we hebben nog zoo weinig bloemen
in do vrije natuur zien bloeien, nog zoo
weinig vruchten geplukt, en zou de natuur
ons dan in de aanstaande dagen van vreug
de en feestelijke stemming haar gaven ont
houden
Wat is de mensch toch veelal een zonder
ling wezen. Hij verlangt het goede en
dwingt er soms naar als een ondeugend
kind, en wanneer hij het bezit, onderschat
hij de waarde er van, verzuimt intijds er
naar behooren van te genieten, ziet int us-
ach en alweer naar nieuwe gaven uit en....
maakt er zich bezorgd over of ze wel ko
men zullen 1
Ja, dat is zonderling; maar, het is nog
wel iets anders ook; het is stellig niet in
overeenstemming met de beteekenis van
het feest dat aanstaande is en.... voor een
feest kleeden we ons immers in passend ge
waad
Bij de Israëlieten in hef; Joodsche land
was Pinksteren het feest van den oogst.
Dan herdacht het volk tevens het tijdstip,
waarop het zijn wetgeving ontvangen had:
zinnebeeld en bron van orde, reoht en
gerechtigheid. Wij, die noch het een ïoch
het ander versmaden, hebben bovendien aan
het Pinksterfeest nog hooge wijding gege
ven, en als wij die wijding practisch op het
leven toepassen, dan zouden wij kunnen
zeggen: Pinkster is het feest der opgewekt
heid het feest waarop geen moedeloosheid,
geen bezorgdheid zich van ons mogen mees
ter makendat ons moot zien met opge-
richten hoofde, in volle wapenrusting,
staande voor den strijd en de roeping van
liet leven.
Zeker, het ievcn is geen lichte taak; het is
geen genoegen en ook geen straf-, maar in
ieder geval dan toch een zoer ernstige zaak,
waarmede wij belast zijn en die wij op
eervolle wijze moeten trachten te volbren
gen. Wij moeten er iets van maken. Het is
een akker, die bewerkt moot worden. Dat
kost veel inspanning en arbeid en als daar
veel zegen en wasdom op volgt, dan zullen
er misschien nog evenveel onvervulde droo-
men en teleurgestelde verwachtingen over
blijven. Maar, het moge zijn zooals het wil,
waar de handen slap en de knieën traag
blijven, waar de blik met bezorgdheid naar
de toekomst heenstaart, daar zal de wind
spelen rnet ons lot en zal het veld nooit
wit worden om te oogsten.
Het leven is als een uitgestrekte water-
tfckte, waaronder duizenden klippen ver
borgen zijn, en als wij niet varen met de
vlag in top en het kopje in de golven, als
we niet lustig do riemen hanteeren of «le
zeilen laten zwellen, met andere woordi.n:
Wanneer het ons aan opgewektheid en
geestdrift ontbreekt, dan zullen wij onfeil
baar schipbreuk lijden.
Oogsten^ de behouden haven hereiken, zie
daar het. groote levensdoel, en dat doel be
reikt men niet of slechts half, als de arbeid
wordt beschouwd als een dwang; wanneer
het hart er huiten blijft; wanneer wij werk
tuiglijk liet zaad uitstorten in den slecht
bewerkten grond; wanneer wij het onkruid
welig laten opschieten; wanneer wij de
bloemen niet willen zien bloeien en de zon
nestralen niet willen voelen; in één woord...
als de ziel er niet bij is, de bezieling niet
over alles wordt uitgestort.
En datzelfde zal het geval wezen, waar
wij ons bij den arbeid op den akker dea
levens slechts- laten leiden door koude be
rekening. Trouwens, de ware opgewekt
heid is met koude berekening in strijd en
het feest van den oogst omvat niet uitslui
tend den dank voor de vruchten dio het
lichaam voeden, maar ook voor die welke
den menschelijken geest schilderen en ver
lichten, het hart verwarmen en het gemoed
verzachten.
Het is volstrekt niet zoo gemakkelijk al
tijd opgewekt te zijn, de bezorgdheid te
verbannen, in zegepraal te gelooven. Neen,
dat is het zeker niet. Er behoort veel oefe
ning toe om in deze school vorderingen te
makenmaar dit kunnen wij we! met ze
kerheid zeggen: opgewektheid is vooral
een vrucht van het dankbaar gestemd ge
moed, dat ook het geringste weet te waar-
deeren.
En evenals geestdrift in innige dankbaar
heid wortelt, zoo is zij op haar beurt de
moeder der hoop, die staande houdt ook
waar de slagen van het leven niet uitblij
ven, de beproevingen ons worden opgelegd,
do teleurstellingen ons niet worden be
spaard. Het is een waar woord, dat de hoop
leven doet. Zonder hoop trouwens is er al
wéér geen geestdrift, want wij zouden niet
kunnen arbeiden, indien wij niet moch
ten hopen op de gaven van den oogst,
niet kunnen prediken de verheven beginse
len, aan welker verbreiding het Pinkster
feest ons herinnert, wa wij zouden moe
ten vreezen, dat onze stem altijd zou wezen
die des roependen in de woestijn.
Laat ons opgewekt zijn, ook als de stra
len der voorjaarszon ons niet te helder be
schijnen op het heerlijke feestlaten wij
opgewekt het leven doorgaan, blijmoedig
werkende op het veld, ook wanneer in de
zedelijke wereld niet altijd sterren lichten
in den nacht; want... het wonder der geest
drift heeft de wereld overwonnen
Nemo.
T)e nota-Van Heeckeren (of liever het ge
deelte daarvan, dat in de „N- R. C." is
gepubliceerd) geeft ons, zegt „Do Niepwe
Courant", geen aanleiding tot bijzondere op
merkingen. Zij bestaat in oen krasse po
lemiek tegen minister Van Swinderen en
een volstrekte handhaving van de bewerin
gen. omtrent zekere gebeurtenissen in 1904,
dio (voor zoover wij kunnen zien) door
den Minister in do bekende Eerste-Kamcr-
vergadering zoo stellig mogelijk zijn weer
sproken. Tn speculatieve beschouwingen om
trent al hetgeen tussehen rcgols door ge
lezen en tussehen woorden door gehoord
kan worden, begeven wij ons niet. Zelfs
betwijfelen wij of het tot iets nut zou
kunnen zijn, deze zaak in het parlement
weder op te rakelen enkel omdat het den
heer Van Heeckeren behaagt tegen het tijd
stip, dat over zijn herkiezing als Eerste-
Kamerlid moet worden beslist, nieuwe zelf-
verdedigende en andere aanvallende, nota's
in het licht to zenden.
Meencn de Staten-Generaal evenwel ver
dere aandacht aan dit onderwerp te moeten
wijden, dan zijn wij hot eens met de op
merking waarmee dc „Nieuwe Rotterdamscho
Courant" hfcar artikel van gisteravond be
sluit, nl.
Zoo is dus, na de nieuwe nota van den
lieer Van Heeckeren, de zaak-Kuyper-Van
Hccckercn beëindigd en in een zaak Van
Swinderen-Von Heeckeren veranderd, een
zaak, die meer binnen de competentie van
dc Eerste Kamer ligt, dan van de zaak,
toen zij nog Kuyper-Van Heeckeren heette,
kon worden gezegd. I)e beschuldiging, door
den heer Van Heeckeren jegens den Mi
nister geuit, van of zonder kennis van za
ken, of togen beter weten in verklaringen
aan de volksvertegenwoordiging te hebben
afgelegd, die öf onjuist zijn, óf in.de kern
van de ?aak geen tegenspraak op de ver
wijten van dea heer Van Heeckeren be
vatten, is er inderdaad een, die de Kames
zich kan aantrekken. -
Het „Handelsblad'' zegt er van:
Do nota, door den heer Van Heeckeren
van Keil bij de Eerste Kamer ingediend,
doet zien, dat deze- oud-gezant nog 6teeds
den heer Kuyper noemt ais „do bron, waar
uit ik mijn wetenschap..putte" omtrent
den dreigenden brief die door een naburig
Vorst aan onze Koningin zou zijn ge
schreven.
Wij vestigen daar nog eens de aandacht
op, omdat de heer Van Heeckeren tevens
.zegt, „dat ik de juistheid van liet door mij
beweerde blijf volhouden." Dit zou den
indruk kunnen wekken, dat, onafhankelijk
van de bron, dr. Kuyper, de heer Van
Heeckeren gegevens heeft om de juistheid
van zijn beweringen- te bewijzen. Wij mee
ncn uit het vervolg van de nota te kunnen
afleiden, ,dat dit niet het geval is.
Toch meent de heer Van Heeckeren ge
noeg bewijzen te hebben, om den minister
van buitenlandscho zaken te verwijten, dat
hij onwaarheid sprak, toen hij „in het volle
besef van zijn verantwoordelijkheid" op de
meest pertinente, duidelijke cn ondubbel
zinnige wijze het bestaan van een derge-
lijken brief tegensprak;
Wij willen niet beweren, dat in dezen
strijd tussehen een oud-gezant, lid van de
Eerste Kamer onzer Volksvertegenwoordi
ging, een minister der Kroon cn een oud
minister der Kroon geen volksbelang bo-
trokken is. Het feit, dat een strijd, op een
dergelijke wijze gevoerd, mogelijk is achten
wij zeer bedenkelijk; bedenkelijk om de
aanwijzingen, die hij levert voor de eischen,
die, behalve aristocratische afkomst, aan
onze diplómatieko vertegenwoordigers in
sommige gevallen gesteld worden; bedenke
lijk ook om do vermoedens, die hij wekt van
ondcrshandsch geknoei en geïntrigeer tus
sehen personen, die dezelfde belangen uit
fluitend voor oogen hebbende, eerlijk en
krachtig samen moesten werken.
Van belang ontbloot is dio strijd niet.
Doch na de verklaring van minister Van
Swinderen, een man, dio onverzwakt het
vertrouwen van zijn langonooten geniet,
moet de heer Van Heeckeren met andere
argumenten aankomen, andere beloften
doen om bewijzen te leveren tegen
den Minister en tegon al degenen, namens
wie de minister sprak, dan in de zeer
lange nota Yoorkome-n. Geeft liij niet meer,
dan kunnen wij zijn beschuldigingen niet
als ernstig opnemen. Een beschuldiging
bijv. als dat de Minister „sprekende en
schrijvende als hij in de Eerste Kamer deed,
wist, dat hij daarmede in lijnrechten strijd
was met hetgeen de verantwoordelijke mi
nister van 1901, hem, Minister, had ver-
kis ard" mag geen oud-gezant, mag nie
mand uiten, zonder de verzekering er bij
te geven, dat bewezen zal worden wat die
oud-minister aan den Minister verklaard
heeft. Die verzekering geeft de heer Van
Heeckeren niet en wij betwijfelen, da-
de heer Van Heeckeren zo geven kan.
Wij zullen hier niet terugkomen op al do
geoompliceerde zinsontledingen, die noodig
zijn, om te bewijzen, dat tegenspraken geen
tegenspraken zouden zijn; dat vele schijn
baar krasse uitingen alle krasheid zouden
missen. Misschien moeten wij er later op
terugkomen indien de strijd tussehen den
Minister en den oud-gezant in het openbaar
nader wordt uitgestreden.
Thans nog slechts dit. Indien de heer
Van Heeckeren slechts bewijzen heeft die
hij nietinhetopenbaar wil behan
delen, heeft hij een zeer groote fout ge
maakt met een openbare besohuldiging te
uiten. Kunnen slechts in comité-goneraal
de bewijzen geleverd worden, dan had ook
rle „onthulling" slechts in comité-generaal
mogen geschieden. De bewering, neen, de
beschuldiging omtrent den geheimen dreig
brief was geschied in het openbaar. Toen
mocht en kon de Eerste Kamer en ook de
Minister niet anders doen dan in het opeh-
baar de zaak behandelen en tegenspreken.
En wanneer dan in het openbaar de heer
Van Heeckeren geen enkel bewijs geeft dan
de mededeeling, dat dr. Kuyper de be
trouwbare bron was voor zijn inlichtingen,
dan staat dus geen andere weg open dan
de verklaring van den Minister onvoorwaar
delijk te gelooven, en aan te nemen, dat,
wat er ook moge gesohied zijn om aanlei
ding tot het gerucht, tot de „on dik's" te
geven niet met een buitenlandschen dreig
brief pressie op onzo ministers is geoefend.
Dat is voor ons de hoofdzaak.
De Haagscho correspondent van „De Te
legraaf" schrijft aan zijn blad:
Het zou ons al zeer verwonderen, indien
de nieuwe nota-Van Heeckeren niet eonigen
indruk maakte in staatkundige en parle
mentaire kringen. Zij treft al aanstonds
door haar buitengemeeno scherpte aan het
adres van don Minister van Buitenlandscho
Zaken. Als zoodanig zal de heer De Marecs
van Swinderen haar moeten verdragen. Wie
kaatst, dient den bal te verwachten, en de
Minister heeft eenige maanden geleden den
oud-gezant zóó ongenadig de les gelezen,
dat het psychologisch volkomen verklaar
baar is, dat de heer Van Heeckeren thans
ook eens van leer trekt. Wij willen wel eer
lijk zeggen bij het aandachtig lezen van de-
zo hota zelfs niet geheel ontkomen te zijn
aan den indruk, dat nog een andere hand
dan die van den onderteekenaar er aan
heeft gearbeid, maar in do tweede plaats
zal deze nota wel eenigen indruk maken,
wijl zij er geenszins op gericht is do onge
rustheid, die ongetwijfeld in den boezem
van het volk nog altijd bestaat, weg te ne-
moninstede daarvan al zij die veeleer ver
sterken. Met groote harnekkigheid worden
de gedane mededeolingen volgehouden, zon-,
dor dat we iets meer bepaalds te weten ko
men. 't Is 'n draaien van de inug om de
kaars, altijd maar draaien, zonder er in le
vliegen. Dit beeld kan ook verder worden
volgehouden. Want indien do heer Van
Heeckeren werkelijk alles zeide of kon zeg
gen, wat Rij weet... wellicht-, dat in de vlam
dier medeeelingen de eon of andere goede
reputatie zou verbranden.
Intusschen: positief krijgen we weinig te
hoor en. Taai houdt de heer Van Heeckeren
vol, dat wij „toen (1904) zeer ernstige tij
den hebben doorleefd en or reden is ge
weest trouwens toen niet de eenige maal
voor vrees van buitenlandsche inmenging
in onze zaken." Op die brokken uit de nota
vestigen we nog even in het bijzonder dc
aandacht. In de eorste plaats op do zoo
even geciteerde woorden: „trouwens toen
niet de eenige maal." In de tweede plaats
op do positieve mededeeling... dat dr. Kuy
per de onlangs door den Minister in de
Eerste Kamer gedane ontkenningen niet
zal onderschrijven. Dit is van belang. En
vervolgens op het slot dor nota, waar et*
tegen wordt opgekomen, dat <!e Minister in
Februari „veroorloofd heeft te zinspelen op
een hooge machtiging ter-weerlegging eener
bewering, die niemand geuit had erf-die hij
tevergeefs getracht heeft van ,mij uit te
lokken."
Hier wordt bedoeld de mededeeling des
Ministers, dat keizer Wilhelm aan onze Ko
ningin den veelbesproken brief zou hobben
geschreven. Baron Van Heeckeren zegt nu,
dezo bewering nooit te hobben, geuit. Wij
nemen aan, dat hij haar ook niet bedoeld
heeft. Wat zit er dan achter? Wil de heer
Van Heeckeren zeggen, dat do brief niet
aan, de Koningin maar aan een ander go-
richt is geweest?
Men proeft uit heel deze nota, dat er
toch waarijk wel het een of ander is ge
beurd. Voor zulk een slachtoffer der fan
tasie zien wij den heer Van Heeckeren 'liet
aan, dat wij hem niet, en den Minister on
voorwaardelijk zouden gelooven. cMcn wsr t
wat „een oud-rainister-oud-Kamerlid" in
ons blad heeft geschreven en sommige zij
ner mededeelingen worden door deze nota
treffend bevestigd. Desondanks betreuren
we haar verschijning. Dit is geen ver
wijt aan den heer Van Heeckeren, hij -s tc
veel en te fel aangevallen, dan dat we hem
niet het recht der verdediging zouden gun
nen. We gelooven echter, dat het voor een
klein land als het onze zeer beslist scha le
lijk is, het middelpunt te zijn en to blijven
van een zoo geheimzinnige zaak, waarin
blijkbaar 'n zoo stille kracht heeft bewerkt.
Wij hopen, dat de Eerste Kamer ook nu
geen gebruik zaJ maken van het aanbod,
ora in hot geheim de affaire nog eens nader*
te bezien. Dit kan de verwarring cn de
wereld van vage vermoedens on geruchten
sleohts vergiooten. Met beslistheid consla-
teeren we echter, dat de Februari-reae de»
Ministers als geruststelling, als jinale be
doeld. een Overechtsoho uitwerking heeft
gehaa. Zijn taak in dit vreemde spel is nog
niet afgeloopen. Hij is scherp aangevallen,
hem wordt in deze nota niets minder ver
weten, dan dat hij een comité-goneraal zou
hebben verijdeld, om baron Van Heeckeren
het doen van mededeelingen te beletten.
Dit kan hij niet op zich laten zitten, waar
nog bijkomt, dat ook dezo nota het vermoe
den meer versterkt, dat er in zijn rede van
10 Februari diplomatick-staat kundige
spitsvondigheden zouden voorkomen, die een
gewoon 6tervoling niet ziet en waarop de
ontkenning geheel of ten deele zou berus
ten. Indien dit zoo is, dan is daarmede de
Minister veroordeeld, tenzij hij het uit on
wetendheid deed, en nu is het maar af
wachten. Wij voelen ons, als bevinden we
ons in een grot, in een onderaardschen dool
hof on onzo oogen turen vruchteloos in het
donker naar een streep van licht, die ons
een uitgang wijzen zal.
AARLANDERVEEN. Uitslag van de on-
dorshandsche aanbesteding van verschillende
werken voor rekening dezer gemeente:
a. het maken van een kwakel van cement
ijzer iu den Kerk vaarts weg, waarvoor 6
biljetten als: D. Mcjvrs, schilderwerk, f S.75;
W. J. B. Ziegolaar, schilderwerk, f8; A.
Lans, schilderwerk, f 8; J. P. R. Roze-
stratcn, sinidswerk, f 97.97JGebrs. Schul-
lor, smidswerk, f 72.50; II. Ivalshovcn, co-
me nts teen werk, f 165. Gegund aan A. Lans
(bij loting), Gcbrs. Schullcr on H. Kalsho-
vou. Raming f 260. b. Het maken van oen
schooiing van cementbeton nabij dc Val
brug (dorp), waarvoor zjjn ingekomen 7
biljetten als: van 0. van Wicringen, tim-
morwerk, f 150; M. S. van der Voort, tim
merwerk, f 142.50; A. van Vliet, timmer
werk, f 141; W. Nickcrk, timmerwerk, f99;
J. van dor Lijn, timmerwerk, f 91; J. Har-
nig, botonwerk, f 70; H. Ivalshovcn, be
tonwerk, f 68.50; Gebrs. Schuller, smida-
worlr, f 19.50. Gegund aan J. van der Lijn,
H. Ivalshovon en Gcbrs. Sohuller. Bogroo-
ting f 200. c. Verlenging Dorpsstraat: H.
Ivalshovon f 727.90; J. Harnig f 717.75- Ge
gund aan J. Ilarnig. Begrooting f 750. d.
Straatwerken aan do Lage Zijde: H. Kals-
hovon voor f 286 en C. de «Jeu f 276.
Bovon do raming cn daarom nist gegund.
Bij do gehouden verkooping in hefc
café „Het Oude Rechthuis," alhier, van twoo
burger woo nli ui zon, ten overstaan van don
notaris nir. O. van dor Lee, to Aarlonder
veen, werd perceel No. 1 in bod gebracht'
op f 2800, dooli hot word opgehouden. Per
ceel No. 2j winkelhuis, werd toegewezen
aan den heer M. Hoogevccn, alhier, voor
f 1500.50.
TER-AAR. Dc collecte, alhier gehouden!
met toestemming van den burgemeester
voor den schippor van het onlangs in dea
grond gevaren tjalkschip, heeft opgobraohfc
f 116.574.
VOORHOUT. Do bestuurder van eert
melkwagen liet dezen een oogonblik op
don weg onbeheerd staan, ton einde een
zijner klanten te bedienen. Een jongen, dio
er allesbehalve zindelijk uit zag, bemerkte
dat en maakte van de gunstige gelegenheid
gebruik om zich aan het lekkere vocht te
goed te doen cloor de pint aan zijn mond
te brengen.
Daarna maakte hij zich ijlings uit de voe
ten, bevreesd voor den inmiddels terug
keerenden bestuurder. Aan de klanten;
„santé 1"
ZOETERWOUDE. Do kippendieven blij
ken weer flink aan 't werk te zijn. In don
nacht zijn van den werkman Dc B. niet
minder dan 38 stuks ontvreemd uit een,
hok aan den Vliet alhier, hetgeen zij verbro
ken hebben, Do politie is er mede in kennis en
doet ondorzoek naar den dief of de dieven.
ZWAMMERDAM. Mr. F. E. Grooas,
volontair ter Secretarie, is benoemd tot ad
junct-commies bij den Raad van Toezicht
op de Spoorwegdiensten.
67)
„Nu, als hij dan weer heelcmaal beter
is, dan zoudt ge hem toch wel kunnen ver
lat- n, hè?"
Irma legde haar handen op Gabrielles
schouders cn keek haar strak aan.
„Het is mania, die jc heeft opgestookt
om dat lo zeggen, is het niet?"'
Gabrielle kleurde hulpeloos.
„O, ik zou het toch gezegd hebben. Je
weet hoezeer ik er op gesteld was, dat je
bij ons zoudt blijven op dien vreeselijken
dag te Weenon".
„Maar mama heeft je gezegd, dat je nu
moest trachten mij over te halen?"
„Zij heeft wel gezegd, dat je misschien
meer naar mij dan naar haar zou luisteren
en dat zij er erg op gesteld is om jou mee
terug te nemen."
„Aha, nu begrijp ik waarom rij gekomen
is."
Irma's gezicht had opeens een harder
uitdrukking aangenomen.
„Ik verwachtte niet, dat zij komen zou,
toen ik dat telegram verzond; maar nu be
grijp ik het. Het is heel eenvoudig."
„Maar je kunt het toch zeker niet in
haar laken, Irma?"
„Ik neem haar niets kwalijk van wat zij
mij heeft aangedaan. Zij heeft mij geen
kwaad godaan."
„Maar geloof je dan aliijd nog, dat het
tcele ongeluk meer aan haar te wijten is
4an aan papa?" vroeg Gabrielle met nede
rige onzekerheid.
Een jaar lang van liet dubbele koor van
medelijden met haar moeder en veroordee-
ling van haar vader had Gabrielle er
per slot toe gebracht om haar vader als al
leen schuldig cn haar moeder als volmaakt
onschuldig te beschouwen, want die theorie
kwam het best overeen met het aangename
leventje, waarvan zij nu nog kon genieten.
Maar gedeeltelijk ten gevolge van een wer
kelijke genegenheid voor den schuldige,
was haar doel niet geheel bereikt gewor
den. Want Gabrielle was een van die onge-
lukkige menschen, die gebukt gaan onder
den vloek van het rechtvaardigheidsgevoel
zonder daarbij den moed te hebben volgens
hun overtuiging te handelen en te leven en
aan wie aan den anderen kant die gemak
kelijke grofheid van zedelijk gevoel ont
breekt, waardoor haar moeder onkwetsbaar
was. Vandaar de voortdurende kwelling van
het zelfverwijt. Ondanks veel geestelijken
tweestrijd, was zij er nog niet toe kunnen
komen om haar vader geheel te beschuldi
gen of haar moeder haar gedrag in dc cri
sis geheel te vergeven.
Iets van dien chronischen strijd was zicht
baar op haar gezicht, zelfs voor Irma.
„Ik ben niet van idee veranderd", zei
Irma, ietwat kortaf. „Mijn bloed kookt als
ik bcdeDk, hoe zc op winteravonden te Se-
rcJmes om het vuur zitten en hem steenen
naar het hoofd werpen. Tracht jij daar wel
eens een einde aan te maken, Gabrielle?"
Gabrielle liet haar hoofd zakken onder
den doordringenden blik barer zustor.
„Hoe zou ik dat kunnen tegenover zoo
velen V'
„Ja, dat is waar Arme papa!"
Irma's neusvleugels trilden nu, terwijl rij
de lte naast zich mat met een blik,
waaruit de teederheid verbannen was door
een meer overheerschend gevoel.
Maar op dat oogenblik pakte het kle'ne,
blonde egoïstje haar hand vast.
„Vindt je het verkeerd van rae, dat ik
bij mama blijf, Irma? Moest ik weggaan
uit Serelmcs?"
Terwijl Irma haar in haar bleekblauwe
smeekende oogen keek, namen de hare een.
zachtere uitdrukking aan. Dc zedelijke on
verdraagzaamheid, die een fout van haar
deugden was, maakte het voor haar moeilijk
om geduld te hebben met schepselen van
een zoo heel verschillend maaksel. Als de
herinneringen uit haar kinderjaren er niet
geweest waren, zou zij waarschijnlijk in het
geheel niet geduldig zijn geweest. Maar
die waren er wel cn dus kuste rij haar jon
gere zuster bijna stormachtig, ofschoon met
die bewuste meerderheid van iemand, die
een kind kust
Verkeerd? Welk een idee! Het is voor jou
de natuurlijkste plaats ter wereld! Je moet
natuurlijk bij mama blijven. Maar wees voor
zichtig met de boter en de kuikens,, Ga
brielle vroegde zij er bij, met zoo'n har-
hartelijke minachting, dat het bijna geen
minachting meer was. „Het zou jammer
zijn om je figuur te boderven. Het is op het
oogenblik nog heel aardig, maar jc moet
niet dikker meer worden!"
Ofschoon Gabrielle zichtbaar verlicht was,
zuchtte 7.ij toch onder den druk van dien
opnieuw ontstanen schrik.
„Ja, dat is het gevaar. Ik weet, dat ik
vroeger te mager was. maar het zou nog
erger zijn om te dik te worden. Ik zou
heusch niet graag het voorbeeld van tante
Amalia willen volgen. Maar tot nu toe
heeft hot rae nog geen kwaad gedaan,
vindt je wel, Irma?"
Later op den avond, terwijl Gabrielle
naast het bed van haar vader zat en Inna
met haar moeder naar No. 42 was gegaan,
werd er een ander kort gesprek gevoerd.
Mevrouw Harding was van het onderhoud
niet haar echtgenoot ietwat bleek terugge
komen, terwijl er in haar oogen een uitdruk
king smeulde, dio niet gemakkelijk te ontle
den was. Zoodra de deur van dc slaapka
mer in het hotel achter hén was dichtge
gaan,» keerde zij zich tot haar dochter.
„Was die oproeping eerlijk gemeend?"
vroeg zij kortaf en ietwat boos, „of was het
maar een voorwendsel?"
„Hoe bedoelt u dat, mama?"
„Ik bedoel, of hij werkelijk zoo ziek was
als het in dat telegram stond, of dat je het
verergerd hadt om te dwingen?"
„Mama
Irma's oogen begonnen te flikkeren.
„Ik wil de waarheid weten; dat is alles!"
„De waarheid is, als u het verlangt
zal ik er een eed op doen dat dr. Hoekins
mij drie dagen geleden gezegd heeft, dat hij
bijna geen hoop had om hem te redden, dat
hij elk oogenblik kon sterven 1"
„Waardoor is er dan zoo'n verandering
in gekomen?"
„Ik geloof door do hoop u te zien."
Haar stem trilde als van verontwaardiging,
terwijl zij dat zei. „Hij begon werkelijk te
beteren van af het oogenblik, dat hij wist,
dat u zou komen. Dat scheen hem kracht te
geven om te worstelen."
„Maar op het oogenblik schijnt hij niets
anders te hebben als wat influenza."
„Ifij heeft- in werkelijkheid heel wat
meer. Zijn hart ia heelemaal_niet in ordej
maar dezo crisis is voorbij en de dokter
zegt, dat hij nog jaren kan leven, als er de
noodigc zorgen voor hom zijn."
Mevrouw Harding ging zitten en liet haai
pijnlijk hoofd tegen de stoelleuning rusten.
„Ik heb op het oogenblik niet het gevoel
nog jaren te kunnen leven," zei zij met een
lachjo, dat niet aangenaam was om aan le
hooren. „Ik ben half dood van die reis; dat
zeg ik je. Zoodra ik wat uitgerust ben, ga
ik natuurlijk terug. Bij een geval van ;u-
fluenza zijn toch zeker geen drie verpleeg
sters noodig, hè?"
„Zooals u wilt, mama," zei Irma, op esal
toon, dio even hard en veel koeler was dm
dio van baar moeder. Sedert haar gespeelt
met Gabrielle had haar komst in haar .~og
alle waarde verloren en was haar vei ent-
waardiging dieper dan ooit.
XX.
„Menschen, die hooge betrekkingen te-
kleeden, zijn drievoudige dienaren; diena
ren van den Vorst of van den Staat, die
naren van den roem cn de dienaren hunner
bezigheden; zoodat zij geen vrijheid heb
ben; noch in hun personen, noch in hun
handelingen, noch wat hun tijd betreft*
Het ig een vreemd verlangen ora macht te
zoekon en de vrijheid te verliezen; of om
macht te willen ui toefen e»» over anderen en
macht over zichzelf te verliezen. Het zich
verheffen tot hooge plaatsen is moeilijk eö
men vervalt van de eene moeite in de an-;
dere; soma is het ook laag en komen do
menschen tot waardigheden door middel
van onwaardigheden. Het standpunt is een
glibberig..-"
(Wordt vervolgd).)