ZONDAG5BIAD IEID5CH DAGBIAD Hoe electrische metaallampjes worden vervaardigd. ALLERLEL No. 15407. 14 Mei. Anno 1910. Ail t i 466è«é««*«*a lil es Om het leven. :-s Het vakblad „Do IJzcr- cn Staalkro- niok" wijdde ecu artikel aan de Philtps-fa- briokcn te Eindhoven. Wij ontleenen er <lo beschrijving aan van de vervaardiging van het kleine metaaldraadlampjc, dat in onzen tijd van toenemend verbruik van elect risen Jicht oen bijna onmisbaar hrtikcl geworden ie. Over het metaalmengsel wordt in het artikel niet geschreven, omdat de bereiding der krachtige, duurzame, sterk geleidende «tof het geheim der firma is. Wij zien echter cerBt de vele breede rijen cylinders, die onder een druk van twee tol drie duizend atmosferen, door een gaat.j© in een diamantje, waarvan de mid dellijn moet worden aangegeven in hon derdste millimeters, het metaal spuiten tot den ragfijnen draad, dio straks, na oen 60- tal bewerkingen, de schitterende lichtbron der gloeilamp zal worden. Een menschen- haar is driemaal zoo dik als deze draad 1 Men kan hem slechts zien op een dofzwar ten ondergrond; maar in een aangrenzen de stof- cu tochtvrije nevonzaal wordt hij gemeten en gewogen, of hij wel de juiste middellijn en het vereisohte gewicht heeft., Vooraf echter is do gespoten draad gepre pareerd, onder welke bewerking hij aan vormverandering onderhevig is. Een zeer nauwkeurige borekening is dus noodig om de dikte te bepalen, waarop hij moest worden uitgespoten, on de lengte, waarop de werkman hem moest afsnijden, opdat, na do proparatuur, het juiste ge wicht zal worden verkregen. Dit gewicht blijft ver beneden het milligram; dus zijn voor het wegen en met-en uitorst gevoelige en vlekkeloos zuivere apparaten noodig, die geen handgreep van ruwe menschcnhanden kunnen verdragen. Tooh moet het wegen en nieten met menschenhandon geschieden, du3 moest er wat op verzonnen worden om de toestellen te vrijwaren voor do ruwe hand greep. Dit vraagstuk is op bevredigende wijze opgelost; vernuft en techniek hebben elkan der daartoe de hand geboden. In een an dere zaal wordt de draad gemaakt voor de veer end o haakjes, waarover de glooidraad wordt gespannen. Voorts worden de steua- draadjes van het „spinneweb", do pooldrar den en de overgangsdraden van do polen naar dio steundraadjes daar op de ver- eischto lengte gesneden. Nu volgt een reokd glasbewerkingen. Eerst worden de staafjes, die haakjes en steundraadjes moeten dra gen, op haar lengte gesneden. Dan wordt uit buisjes het zoogenaamde bruggetje ge vormd, waarin de pooldraden worden ge legd en vastgosmolten. Dit geschiedt in ro- toerendo toestellen mot vier armen. Op een dier armen voor rich plaatst de arbeidster een bruggetje met don wijden mond naar boven. Het toestel draait een kwartslag om, het zooeven opgezette bruggetje komt nu voor een gasvlam, die het buisje van ende ren voorverwarmt. Weer een kwart-slag om, dan verhit een steekvlam het glas tot gloei hitte. De pooldraden worden ingezet en op den derden slag wordt de onderkant van hot bruggetje dicht geknepen en het afge werkte stuk uitgeworpen. Aan den onder kant van het bruggotjo wordt het glazen staafje vastgesmoltendaarna wordt d;t voorzien van twee kransjes met knopjes. Ook al op rotecrende toestellen, worden in deze knopjes aan het ondereind van het Btaafje de steundraadjes, aan het boven eind de voerende haakjes ingesmolten. Ten slotte worden de gloeidraden over de haakjes gelegd en aan den onderkant aan de steundraadjes vastgesmolten. Het „Fo- dcngestell" het draadwerk is hierme de gereed. De samenstelling er van ver- eischt, wegens de groote teerheid van den glooidraad vooral, een lichte hand bij groo te vastheid en verbijsterende vlugheid. Het zijn meest jongens, meisjes en vrouwen, die dit deel van het werk verrichten; ze be handelen de dunne draadjes met bijna ma chinale zekerheid, ze slaan nooit een toer van hun toestel over en het gaat hun zoo doodgemakkelijk af, alsof ze het gemakke lijkst hanteerbare materiaal bewerkten. Daartoe is oefening natuurlijk onontbeer lijk. De firma houdt er daarom een school op na, waar zij haar werkkrachten oefent, cn eiken godrilden leerling steeds door een nieuwen vervangt. Het draadwerk moet nu in do ballons worden gezet. Deze worden eerst gewas- schen; vervolgens wordt in het boveneinde een busje gesmolten, waardoor de bol straks luchtledig gepompt kan worden. Heel voorzichtig wordt dan het draadwerk door den hals in den ballon gebracht; de uit staande rand van het bruggetje wordt weer voorverwarmd, gegloeid en samenge smolten, daarna een weinig afgekoeld. Voordat het glaa nog stijf is geworden, wordt hot draadwerk rechtgezet, en dan is de ballon gereed voor het bevestigen van de fitting. Beide pooldraden in hot brug^ getje worden eerst gescheiden door een fla nellen lapje, en vervolgens elk gestoken door haar eigon contactgaatje in de me taalhuls. In oen gipspap wordt de ballon sluitend aangedrukt, waarop de huls lang zaam wordt verwarmd, tot het gips den ballon houdt. De oontactgaatjes worden diohtgesoldeerd. Met het ingesmolten buis je wordt de ballon op de luohtpomp go- plaatst; is de lucht verwijderd, dan wordt het bolletje van onderen dichtgesmoltcn cn nu is de lamp .gereed. Echter nog niet voor de verzending. Voor dat ze in den handel wordt gebracht, wordt ze onderzocht; en slechts wanneer ze aan de gestelde eischen blijkt te voldoen, wordt se, in een lapje en een kartonnen omslag gewikkeld, in kisten en doozen verpakt In deze doozen wordt de Philips' lamp over de goheele wereld verzonden. Vroeger werd het noodzakelijk gcaeht elke lamp Eorgvuldig ingowikkeld te borgen in vaten, omwoeld mot stroobandon; manr de me taaldraadlamp is sedert vcol sterker ge worden, zoodat do gloeidraadjes, bij goede vorpakking in doozen, tegen de ongemak ken van een wereldreis uitstekend bestand zijn. STOFGOUD. Wie naar niets meer streeft, wie niets meer leert, die is njefc waard te leven. von Fouchtersleben. Niet wat ik bezit, maar wat ik heb voort gebracht maakt mijn rijksgebied uit. 0 a r 1 y 1 e. EEN VROUWENDORP. In Weatwales ligt aan zee, tusschen bos- schen hot dorpje Llangdaw, een oudo Vlaamsche nederzetting, waar des romers vele Engelsoho dichters on schrij vers rust en inspiratie zoeken. Llangdaw staat onder de heerschappij der vrouw, die hier in den loop der eeuwen den man naar don ochtergronjl heeft gedrongen. Sliert vele generation zijn het hier de vrou wen, die in het onderhoud van het gezin voorzien. Eiken morgen in de vroegte tijgt de vrouw naar het werk; do man blijft thuis om de huiselijke bozigheden te verrichten, als een dienstmeisje. Moeder de vrouw behcerscht ook de ka6; zij kiest en koopt zelfs de kleoron voor haar man. Do vrouwen worden hier sinds eeuwen voor den arbeid opgeleid en gehardzij roeien als de stevigste matrozen en gaan ter vischvangst, ook bij den hevigsten 6torm Voor de kleine tuintjes bij de huizen zorgt do man, terwijl de vrouw op zee is om de visch te vangen, waarvan men leeft. ?elf gaat ze ook aan land die visch verkoo- pcu. Ze hebben echter één terrein aan de man nen overgelaten: den gemcontcraad, waar dezen naar hartelust kunnen babbelen. In dit vrouwendorp heerschen strenge puriteineche zeden. Nooit wordt er gedanst of eenige publieke vermakelijkheid ver toond. Het 6pel is streng verboden en ro mans worden geweerd. Een paar gods dienstige blaadjes vormen buiten den Bij bel de eenige lectuur Aan do Zondagshei liging wordt zeer streng de hand gehouden. Het dorp heeft geen enkele herberg; allen, mannen zoowel als vrouwen, zijn geheel onthouders. Alleen wanneer een jong meisje een man neemt, schenkt de moeder der bruid bier, maar in heel kleine hoeveelheid., D u i d e 1 ij k. Een heereboer had te- gon zijn dienstbode gozegd, dat de groote os zou geslacht worden, als zijn zoon op de universitoit door zijn examen kwam. De dag van het examen is gekomen en er komt een brief. Knecht (die den brief binnengebracht heeft): „Hoe is het met den os, mijnheer?" Heereboer (nijdig)„Ja, de os, de os moet ik Zaterdag van den trein halen." Een plattel&ndach joi\getje, welks va-, der Franschman van geboorte is, doch dafcl zelf in Nederland is geboren en hier steeds heeft gewoond, gaat er trotscb op Neder lander te zijn. Hij kwam onlangs van de geschiedenisles thuis en zei tot zijn vader: „Neen maar, wat hebben jullie bij Water loo leelijk van ons op den kop gehad 1" Welgemeende raad..— Een oude beer bad zich door zijn zoon laten overha len om een poos bij hem in een groote stad, te komen logeeren. Toen hij terugkwam, wilde een van de notabelen van het dorp,| een parvenu, zich wel eens amuseeren met de verhalen van den ouden man en hij liet hem daarom oens bij zich aan huis komen. Het boertjo kwam. „En wat heeft je nu wel 't meeste gctrof-| fen daar in die groote stad?" vroeg bij neerbuigend. „Nou, meneer," zei de boer, ,,'t aller meeste trof me m'n eigen nietigheid tus- schen al die mcnschen. Ja, meneer, ik kan u bopaald aanraden, ook eens te gaan. 't Zou u 'n boel goed doen, meneer! Stellig 1", Zoo'n nest. Moderne schil der: „Lizo, als je nu nog eens bij het etofafnemen in mijn atelier neuriet „Ich weiss nicht was soil es bedouten," dan ga je op staanden voet het huis uit." Nieuwsgierig mensoh: „Is 't waar, mijnheer, dat u 't leven begonnen bent als schoenpoetser?" Rijk koopman: „Neen, mijnheer, ik hen begonnen als 'n kleine schreeuwende' zuigeling. Goeden morgen, meneer 1" Een dominee zei onlangs op den kansel: „In ieder grassprietjo ligt een predikatie opgesloten." Een dag daarna kwam een der hoorders voorbij den tuin van de pastorie, waarin de dominee bezig was met een grassehaar zijn perken op te knappen. ,,'t Doet me genoegen, dat ik u bezig zie uw preeken wat in te korten," merkte hij glimlachend op. Een dame op zeer geanimeerd bal wil een Fransohen gast in zijn taal aan spreken: „Ah monsieur, il y a beaucoup d'animo ici, n'esfc ce pas?" De Franschman verbaasd: „Beaucoup d'animaux? 1" „Conduoteur I" roept tante Mietje, in de tram gezeten tot den conducteur, „moet ik hier uitstappen?" „Neen, juffrouw, u blijft zitten." „Oud nieuws!" merkte een jongmensch in haar nabijheid op. Op schooll Meester: „Sampie, noem me eens een woord met een „ij". Sampie: „Omelet, meesterI" Uit een brief uifc het kamp. Den derden dag kregen we voeling met den vijand en spek. •V VAN HE.T ,,U weet," zoo vertelde een reeds bejaard heer, die aan onzo stamtafel zat, en aan wiens uiterlijk men den oud-militair her kende, wo waren aan *t praten over taoed cn doodsverachting „u weet, dat in den oorlog tusschcn Noord- en Zuidamori- kaansche staten, ieder, dio maar een geweer ïn zijn handen kon dragen, in óén van do heide legers meevocht. Ikzelf was kapitein hij de vrijwilligers dor Vereenigdc Staten en ingedeeld bij een cavalcrie-brigade van het Potoma-legcr. In den herfst van hot jaar 1864 hadden we onzo tenten vier of vijf mijlen ten zuiden van "Winchester, in Virginia, opgeslagen. Daar ik voor fou- ïage zorg moest dragen, ging ik eiken dag met een wagen op weg om mij levensmid delen en schietbenoodigdhcdon in de stad aan to schaffen. Ik was er zóó van over tuigd, dat zich op ld>eii weg, dien ik eiken dag aflegde, nooit een vijand vertoonen zou; dat ik niet do moeite nam, sabel on pistool mee te nemen. Op oen mooien namiddag in de tweedo helft van November reed ik met mijn ordonnans, een dapperen kerel, •Leonard geheefcen? aan de spits van don trein. Ik ergerde me, dat do muilezels zoo langzaam opschoten, droeg het com mando aan mijn onderofficier over en ga loppeerde, alleen van mijn ordonnans ver gezeld, vooruit Wij kwamen van de stad terug en hadden al meer dan do helft van den wog afgelegd, de straatweg voerde door hot bosch toen ik bij een bocht van 'den weg een viertal ruiters zag, een kwart mijl van ons Verwijderd. Ik riep mijn or donnans en "vroep wat hij er van dacht vHet zijn soldaten van onze troepen, ka pitein! Zij hebben ook onzo uniformed aan en bovendien, stel, dat het „Johnnies" wa ren, de spotnaam voor de soldaten der Zuidelijke Stoten dan zouden ze zich pog niet zoo dicht hij onze linie wagen." Hoewel dit ook mijn meening was, verbeeldde ik mij toch steeds te gevoelen, dat er iets niet in orde was. De ruiten? hadden pns gezien of gehoord, want zij vertraagden hun gang en reden slechts lang zaam verder. Nu koesterde ik niet meer den minsten twijfelals zij van de Zui delijke Staten geweest waren, hadden ze het niet gewaagd, zich tusschen twee vuren het kamp cn nyj te plaatsen. Ik zette mijn paard in galop en had spoedig do an dere ruiters ingehaald. Toen mijn ordonnans en ik hen voorbijreden, gingen zij aan den kant van den weg, om ona te laten pas- seeren. Nauwelijks echter waren wij voor bij» of oen half dozijn pistolen was op ons gericht, oen gebiedende stem riep ons „Halt toe. „Als jullie den mond niet houdt, ziet 't er leelijk voor jo uit!" riep ons de chef van het troepje toe. „Voorwaarts, marsch!" En in lichten draf reden we verder. Leo nard en ik waren geheel door de „Johnnies" omsingeld. Eenigen tijd draafden wij nog voort, toen ploegen wij een zijweg in en nadat wij on geveer oen mijl geroden hadden, bracht ons het commando „Haltr!" tot 6taan. Mijn ordonnans werd van zijn wapenen beroofd. Toen stegen wij weer op cu wer den op niet al te zachtzinnige wijze aan onze zadels vastgebonden. Toen ik vroeg, waar wc hoen moesten cn door wien we waren gevangengenomen, werd mij geant woord, dat we naar Mosky's legerplaats ge bracht zouden worden; verder werd ons be volen, stilzwijgen in acht te nemen, wilden wo niet als honden worden neergeschoten. Ik raaakto de gevolgtrekking, dat wo zeer dicht bij onzo voorposten voorbij kwamen, cn hoopte gelegenheid te vinden tot ont vluchten. Maar gedurendo den ganschen weg zag ik geen enkelen soldaat van mijn troe pen cn dozo weg 6chocn er voor gemaakt, ieder, die hom kende, vrijen doortocht door onzo troepen te verzekeren. Na een uur bereikten wij weer den straat weg. Het was donker geworden. Flauwtjes verlichtte de maan onzo omgeving. De chef van het troepje, con luitenant, kwam naar ons loc, vertelde, dat we de posten van dc Yankces achter den rug hadden en gaf verlof, to spreken. Ik antwoorddo alleen, dat de riemen, waar moe jk vastgebonden was, pijn veroorzaak ten. Hij liet Btilhouden; Leonard on ik wer den losgobonden, doch gewaarschuwd, dat elk© roging om 1© ontvluchten, onherroe pelijk op onzen dood zou uitloopen. Wij reden nu een borg op en kwamen niet vlug voorwaarts. Plotseling zagen wo do vlakte zich voor ons uitstrekken; ik zag een kamp van oen vijfhonderd man. „Wo zyn, waar we wezen morion," ver klaarde do luitenant en spoedig waren Leo nard en ik onder sterke bewaking in het hoofdkwartier van overste Mosky onderge bracht Een twintigtal andere Yankees deel den ons lot. Wo kregen brood, koud vlecsch cn een kruik water. Een paar van mijn mede-ge van genen waren, zooals ik zcide, infanteristen. Ook een jon gen van nauwelijks veertien jaar, een tam boer, was er bij. Het grootste gedeelte be stond uit cavaleristen, die zich te ver van hun commando hadden gewaagd. Ik alleen was officier, maar daar ik oen overjas aan had als van een gewoon soldaat-, herkenden mijn lotgonooton mijn rang niet. Do schildwacht liep op cn neer, dc ge vangenen sliepen bijna allenik zat op een boomstam to rooken, toen ik bij het schijnsel van het legervuur bemerkte, dat er een bereden pfficier naderde. Bij den schildwacht hield dc gestalte stil en spoedig daarop riep de bevelvoerende onderofficier: „Aantreden! Aantreden, jullie Yankees! Haast jullie toch wat! Gaat daar staan!" Toen alle gevangenen zich hadden opge steld, trad do onderofficier eenige passen naar voren, salueerde voor den ruiter en zeide: „Do gevangenen zijn ter plaatse, over ste „Hoeveel zijn er?" vroeg de ruiter. „In het geheel twee en twintig, overste." Toen begreep ik, dat we den vermaar den John Mosky voor ons hadden, een, van de geduchtoto officieren der Zuidelijken^ Toen Mosky wat naderbij trad, was ik) door zijn verschijning een oogenblik ver-' rast, want zijn uiterlijk verried in 't ge heel geen dolle dapperheid of overmoed* Toch begreep ik, dat hij het moest zijn.. Hij zag er in 't geheel niet tyrunnick uit,; oen oogenblik rustte zijn blik op ons, nl*. of hij onze gedachten wilde doopgrondcm.' Toon 6prak hij tot ons: „Lieden, jullie generaal geeft mijn sol daten, dio in zijn handen vallen, geen par don; hij laat zo op do plaats doodschieten of ophangen. Ik voor mij billijk een der-! gclijko wijze 4van oorlogvoeren niet, maar ik moot nu wei kwaad met kwaad, ver- goldon, cn bijzonder zwaar valt me dat ook niet, want het aantal krijgsgevangenen,, dat wij liebbon gemaakt, is two inaal zoo groot ala hot aantal soldaten, dat jullie generaal gevangen hoeft. Ook nu ziet het er niet bijster prettig voor jullio uit: vijf vau do twoo on twintig moeten sterven." U kunt begrijpen, hoe wij bij deze mo- dedoeling te moede waren. „Het staat mo echter niet nan, vijf van jullie uifc tokiezen, die doodgeschoten moeten worden. Hot rcohtvaardigsto is, als julli© om jo loven loot." En zich tot dc® onderofficier wondend©, ging hij voort: „Neem twoo en twintig gclijko fltukj-»' papier. Zot op vijf papiertjes nummers van ócn tot vijf cn laat de andcro zeventien onbeschreven. Iedereen moet trekken en jij jnoct controlccrcn." Do onderofficier haalde een stuk papior ©n een lantaarn voor den dag. Tot dusver ha<l ik nog met niemand ovor mijn rang gesprokon. Nu echter ontdeed ik mij van mijn jas, deed een schrede voor waarts on vroeg den bereden officior, of' hij misschien overste Mosky was. Kalm antwoorddo hij; „Zoo heet ik." Toon deed de woede mij een oogenblik do bedaardheid vergeten en ik riep hem toe: „Ik bon een officier en gentleman en dezo lieden zijn rechtschapen soldaten van' het leger der Vereenigdc Staten. U zult zo toch niet als spiounen of honden be handelen, omdat het krijgsgeluk ze in uw handen spoelde? Wat u op het oog hebt, overste, is geen gerechtigheid, maar moord." Nooit zal ik de uitdrukking van Mosky'i gezicht vergeten, toen hij me doordringend aankeek en antwoordde: „Wat voor gerechtigheid heb ik dan wel te wachten, als ik in de handen van uw, soldaten val Eén ding echter wil ik u zeggen: het leven van den geringste mijner kameraden schat ik honger dan dut van twintig Yankees. Maar ik wil slechts met gelijke maat meten: man om man. Ik wist niet, dat u officier was, ik ben overtuigd, dat u op geen andere behandeling aansprnnk maken wilt, als die den gewonen soldaten ten deel zal vallen." Intussohen was do onderofficier tcruggc- keord cn de vrcesclijke „lutorij om het lo ven" nam ©en aanvanf. Ook ik trok, toen du beurt aan mij kwam, uit den helm, een «tukje papier, maar ik

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 11