VOOR DEJEUGD
V 16IDSCH DAGB1AD
No. 15399.
Woensdag1 4 Mei.
Anno 1910.
;i iiiMiiiilIijiltlii iir.ii iiïiiiiiïiiiii;:i iiic\SI^°-.
TWEE VERRASSINGEN.
Voor één daad van medelijden.
%z<
.1#
'»v»>
Jan lag op zijn armoedige stroomatras en
keek naar het smalle streepje lucht, dat
hij juist door de glasruit, dat hij venster
noemde, kon-zien; maar voor het eerst van
zijn leven \ond hij den dag niet lang on
saai. Was hij vandaag niet jarig en zou
Karei vanavond niet die groote verrassing
meebrengen, waarover Jan zich al twee
heele weken had liggen te verheugen
Vanavond zou het groot feest zijn, want
Moeder had beloofd gerookte bokking mee
te brengen. Moeder kwam om zes uren vit
haar werkhuis thuis en zij zou een halfuur
later bij hem zijn, tegen dien tijd zou Karei
ook vrij zijn en dan zou de kleine, kreupele
Jan den koning te rijk zijn.
Nauwelijks had de groote torenklok half
zeven geslagen, of de deur werd geopend
en Moeder en Karei kwamen te zamen
binnen, zijn broertje met een groot pak
onder den arm en een stralend gezicht.
Jan had een oogenblik een gevoel van
teleurstelling, toen hij het vuile houten
kistje zag, met een stuk krant toegedekt,
dat zijn broertje droeg. Dat kon niet het
leitje zijn, waarnaar hij zoo verlangd had.
Karei had hem verteld van leitjes, waarop
je kon teekenen, die op den hoek voor een
stuiver te koop lagen.
Maar Karei zette zijn vrachtje naast de
matras neer en hielp zijn broertje voorzich
tig bij het overeind komen in zijn bedje.
,,Nu Jan," zei hij op een verlangenden
tcon, ,,doe eens gauw het palier van de
kist en kijk eens wat er in zit."
De bedekking werd met bevende vingers
er af gedaan en toen
,,0, juichte Jan en Ol" zei hij weer, zijn
smal gezichtje kleurde van vreugde en op
winding. „O, Karei is het echt?"
„Of het eoht is'', zei Karei met trots.
Echt groeiend gras, in een veld opgegra
ven, toen wij een wandeling maakten met
de klasse van de Zondagsschool. Juffrouw
Marie gaf mij het kistje om het gras in te
bewaren..."
„Wat is dat?" vroeg Jan met een soort
van schrik en hij wees naar een teer bloem
pje, dat in het midden op de graszoden
bloeide.
„Wel, dat is een madeliefje. Je kent toch
wel boterbloempjes en madeliefjes?"
„O," zuchtte Jan weer, maar hoewel hij
zich niet goed wist uit te drukken was zijn
vreugde groot en hij kon ternauwernood
scheiden van zijn nieuwen schat, dien Karei
op de vensterbank buiten het raam wilde
zetten, omdat het gras niet kon groeien
zonder buitenlucht.
Eenige avonden later toen Karei thuw
kwam, groette Jan hem bijzonder opgewekt.
„Ik zal jou een verrassing op je verjaar
dag geven, een echte groote verrassing I"
zei &ij.
„Dat is heerlijk," zei Karei vrooliik; maar
ïiij kon in de verste verte niet raden, wat
dat zou zijn.
Maar op den avond van zijn verjaardag,
een paar maanden latei, bleef hij vol ver
wondering staan toen hij het vlieringka
mertje binnen kwam, want Jan lag niet op
zijn gewone plaats.
„Waar ben je," vroeg Karei, maar uitte
toen een kreet, want Jan stond bij het vens
ter en keek hem triomfantelijk aan.
„Herinner je je niet Karei, dat de dokter
eens zei, dat, als ik erg tnijn best deed, ik
een beetje kon gaan leeren loopen, maar ik
wilde het niet probeeren, omdat het zoo'n
pijn deedNu verlangde ik er zoo naar mijn
aardig tuintje te zien en dat was die pijn
wel waard en daarom oefende ik mij eiken
dag een beetje en nu...
„O Jan, hoe heerlijkriep Karei uit en
Hoewel hij een groote jongen was, stonden
de vreugdetranen hem in de oogen; hij
sloeg de armen om Jan heen en kuste hem.
En toen Jan na een langen tijd sterk ge
noeg was om alleen te kunnen loopen, zei
hij altijd, dat Kareis tuintje hem genezen
had.
't Was een barre Novemberdag. Woest
gierde de wind door de bladerlooae takken
der boomen en een fijne, doordringende
iegen sieperde omlaag.
Een sohamel gekleede vreemdeling spoed
de zich door de straten van San-Francisco.
Naar zijn uiterlijk te oordeelen soheen hij
geen Amerikaan te zijn, want een gele huid
vertoonde zich onder zijn slappen hoed en
de kleine glinsterende oogjes stonden schuin
in het hoofd.
Een troep scholieren kwam van den tegen
over gestelden kant aanloopen. Het weer
scheen op hun stemming van weinig invloed
te zijn, want druk redeneerend liepen zij
naast elkander voort en zij zetten aan 1 n
gesprekken door levendige gebaren
gloed bij.
Eensklaps had een hunner den vreemde
ling opgemerkt.
„Een Japaneesl" schreeuwde hij. In een
oogwenk was aller aandacht op den zoon
van het Rijk der Opgaande Zon gevestigd.
De Japanners waren in San-Francisco ge
haat. Langzamerhand hadden zij zich van
een groot deel van den handel in den Stillen
Oceaan en het WesteD van Amerika mees
ter gemaakt en verschillende Amerikaan-
sche handelshuizen geheel verdrongen. Het
bestuur van den Staat Californiè had een
wet uitgevaardigd, waarbij den Japanners
het verblijf in dezen Staat ontzegd werd.
De Bondsregeering had echter deze wet
nietig verklaard, hetgeen natuurlijk den
haat der Californiërs tegen het gele ras
allerminst verminderde
Nauwelijks hadden dan ook de scholieren
den Japanner ontdekt of zij brachten aller
lei verw ensohingen tegen hem uit en wier
pen zelfs met steenen naar hem Een groote
steen trof den man tegen het voorhoofd en
bloedend stortte hij ter aarde. Op dit ge
zicht namen de scholieren ijlings de vlucht
en lieten den Japanner aan zijn lot over.
Bijna een kwartier had de man zoo bewus
teloos op straat gelegen toen een lief meisje
van omstreeks twaalf jaar met haar kin
derjuffrouw voorbij kwam. Zij was de
dochter van een rijken Italiaan Carbonezzi.
Nauwelijks had zij den bcwusteloozert
en bloedenden vreemdeling ontdekt, of zij
snel do op hem toe. J uist opende de J apan-
ner even zijn oogen.
„Heb jé pijn, arme man?'' vroeg het me
delijdende meisje.
„Mijn hoofd, mijn hoofd"' zuchtte de ge
wonde. Ijlings bracht het meisje haar zak
doekje te voorschijn en wischte zoo goed zaj
kon het bloed van zijn voorhoofd. De Ja
pannor beloonde haar met een dankfcareu
blik. Moeizaam stond hij op, drukte het
kind de hand en vroeg haar in zuiver En-
gelsoh: „Hoe heet je lief kind?"
„Lina Carbonezzi," antwoordde het
meisje.
„Ik beloof u, jongejuffrouw Carbonezzi,
dat de Japanner WaYou eeuwig dankbaar
zal blijveD, voor de daad van medelijden,
"die u aan hem verricht hebt." Dit gezegd
hebbende wehkte hij haar nog eens vriend
delijk toe en verdween in een zijstriwit.
De Linooln-Avenuo in San-Francisco ver»
keerde in groote opschudding. En geert
wonder, in den afgeloopen nacht was Lina,
het eenige dochtertje van den rijken Car*
bonezzi door booswichten ontvoerd.
Boven haar bedje was op het behangsel
een afdruk zichtbaar, die een groote hand
voorstelde.
't Leed geen twijfel of het meisje wart
door de beruchte bende „De Zwart«'
Hand" geroofd.
Dit genootschap brandschatte elkea
rijken Italiaan, die in Amerika woonde.
Weigerde een hunner goedschiks de ge
dwongen schatting té betalen, dan trachtten'
de booswichten op allerlei wijzen hun doel-1
einden te bereiken. Het meest gebruikelijke
middel was wel de kinderroof.
Ook Carbonezzi had geweigerd een som
van honderdduizend dollars aan de bende te
betalen, en daarom had zij hem dezen nacht
zijn eenig dochtertje ontroofd. De man
stond thans voor de keuze het bedrag te
betalen of zijn kind te verliezen.
Carbonezzi was wanhopig. De gevraagde
som was enorm en bedroeg meer dan de
helft van zijn vermogen, maar aan den
anderen kant wilde hij tooh niet van zijn
geliefde kind afstand doen. De radelooze
vader liep handenwringend op zijn kantoor
op en neer, toen men een Japanees bij hem
aandiende. De man werd toegelaten.
„Mijnheer," sprak hij, „Uw dochtertje
heeft eenmaal een daad van medelijden
«jegens mij verricht. Ik wil haar thans mijn
dankbaarheid toonen. De schuilplaats der
bende „De Zwarte Hand" ia mij bekend,
Ik vraag u alleen een goede revolver en
verzoek u te willen zorgen, dat hedenavond
om elf uren een rijtuig gereed staat op de
Jeffersons-Bay, en ik beloof u dat om half-
twaalf uw dochtertje bij u terug is. Ik
waarschuw u eohter, het huis niet door
politie te laten omsingelen, daar de bende
maatregelen genomen heeft, om bij een mo-
golijken aanval het huis in de lucht te
laten springen.
„Hoe weet gij dan de schuilplaats der