JTo. 15390. LEÏDSCH DAGBLAD, Zaterdag* 23 April. Eerste Blad. Anno S9lO. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Ïs-Kia Harding*. Zooals reeds meer houdt ook in zijn laat ste Correspondentie" de Haagsclw mede- Werker der „Zutphensche Courant" )ich bezig met het leger vraagstuk. Hij doet uitkomen, dat alleen in een Jrolksleger heil is te zoeken. Maar, zegt hij, )iet een volksleger, waarbij ongeoefend onze Allerminst militair aangelegde burgers wor den sa am geraapt tot een vrijwel ongeorga niseerde bende, niet een volksleger, door Wn papieren wetsartikel uit den grond te ktampen. Op het bestaande moet worden voortgebouwd, in zooverre het deugt, en gaandeweg zullen daarnevens dï grond slagen voor het nieuwe worden gelegd. He [jeugd dient opgevoed te worden in de school jtot haar militaire taak en het gymnastiek onderwijs, de militoiro opleiding, aan onze knapen te verstrekken, zal tevens zijn oen fcamnerkclijk onderdeel van de lichamelijke en hygiënische opvoeding des volks. Het zal deswege niet als louterr militaire uit gaven op ons budget geboekt mogen worden. Zij, die na de lagere school nog onderwijs blijven genieten, kunnen, zoo zij daarvoor geschiktheid tooncn en hoevelen onzer sportlievende H. B.-scholieren en gymna siasten doen daarvan niet blijken l wor den opgeleid voor het kader; anderen, wién toch de technische vakken onderwezen wor den, kunnen als artilleristen reeds in de school practisch en theoretisch worden ge oefend. En wie hun opleiding staken bij hun 12de en 13de jaar, behooren gedwon gen te worden deel te nemen aan de noo- dige gymnastische en militaire oefeningen, terwijl het schieten aan allen op geregel de tijden wordt geleerd. Schrijver stemt toe, dat in één dag zulk teen organisatie niet uit den grond opkomt en dat zij voor weinig geld niet is le verkrijgen. Maar, vraagt hij, is iniot do li chamelijke opvoeding van ons volk Ireede te lang verwaarloosd dan dat ïnen er niet gaarne eenige millioenen voor over zou heb ben En heeft de overheid, die thans bij het gehoele onderwijs een woord heeft mee te siireken, het niet in haar macht om door middel van gemeente- en schoolbesturen de jeugd voor deze defensie-doeleinden te be reiken Vorenbedoelde militaire vóór-oplei ding is, naar schrijvers mocning, mogelijk en uitvoerbaar en zal bij dragen tot de physicke en morecle verheffing van "ons volk. To kennen geeft schrijver verder, idat hij soldaten begeert, van wie elk afzonderlijk van dor jeugd af aan heeft ingezien, dat, zoo het land in gevaar komt, een deel van de verantwoordelijkheid der verdedi ging op hem zal rusten. Soldaten ook, die spelenderwijs hun taak hebben geleerd |en door bewust, individueel begrip van wat van ben geeischt wordt, aanvullen, wat hun wellicht aan gezamenlijke tucht niet kan v. orden ingepompt in het kort kazer- neverblijf, dat hij zich naar het woord van dr. Bos denkt „als de kroon op de democratische opvoeding". In die laat ste periode zal de oefening worden geache veerd. geen uren en dagen zullen aan hand grepen en march oer oefeningen worden "be steed, maar het manoeuvreoren in massa's, !het tactisch element zal op den voorgTond jworuen gebracht. In 13 of 14 jaar zou men fci. aldus een groot, nat ion aal-denkend on goed geschoold, leger kunnen verkrijgen. Ten slot i r> waarschuwt schrijver togen de ptaatflmden, dio moenen het [nieuwe [beter ten eerder te bereiken, indien zij het oudo jruïnecren. Bij allo critick op onze legertoestanden "behoort men in het oog te houden, zegt hij dat hot volk 'geen afkoer mag wor- Iden ingeboezemd voor zijn nationale ver plichtingen en dat voor elk leger, en in Wolk vordedigiugsstelsel oolc, de geest, die 'do natie bezielt, de gewichtigste factor is. Is liet volk lauw ten onverschillig, en wat wordt er nagelaten en wat wordt er Piet gedaan om het daartoe te brengen! dan l:omt geen één systeem goed terecht. Begrijpt het daarentegen, dat het den plicht heeft te zorgen voor de onafhankelijkheid yan zijn land, laat hot zich niet leuren ïnet beloften van dienstvermindering, die het slechts op eigen gerief "bedacht maken, dan is de bodem vruchtbaar voor do ver wezenlijking van plannen, die op het eerste gezicht misschien vol van bezwaren schijnen. Door den gemeenteraad van Middelburg werd in een adres aan de Tweede Kamer over de gemeentefinanciën overbren ging van de kosten van het Openbaar Lager Onder w ijs van de gemeente naar het R ij k bepleit. Naar aanleiding hiervan sohrbft „D o Standaard" o.m.: Zoolang het geldelijk beheer van de Open bare Lagere Sohool in handen van de Ge meentebesturen blijft, bestaat er bij tal van Gemeenten een sterke neiging om de kasten van het Openbaar Lager Onderwijs aldoor op te drijven. Vooral Amsterdam weet er van mee te spreken. Men klaagt steen en been over den financieelen nood der Ge meente, en onderwijl gaat er geen jaar voor bij, dat de onderwijskosten niet op geheel onnoodige wijze worden opgezet. Dit zou niet zoo zijn, indien de Openbare onder wijzers niet zoo verreikenden invloed op de Gemeenteverkiezing oefenden. Elk Ge- Gemeenteraadslid, dat niet vóór alles toont mild en gul voor dc onderwijzers te wil len zijn, valt in ongenade, en loopt kans bij de aftreding zijn zetel te verliezen. Voor al enkele districten zijn er, waar deze in vloed der Schoolautoriteitcu zeer ver gaat, en geheel de samenstelling van den Gemeen teraad door hun inmenging in het ver- kiezingswerk schado lijdt. Bij overdracht aan het Kijk zou zich derhalve aanstonds do vraag stellen, of het Rijk enkel zou te betalen hebben, oftewel dat het Bijk ook de uitgaven zou hebben te controlac- ren. Op die vraag nu zou niet anders dan in laatstbedoelden zin te antwoorden zijn, en hiervan zou zeer stellig osïd verminde ring in uitgaven het gevolg wezen. Noode- loozc uitgaven zouden door het Kijk der halve worden afgesneden, en al is het moeilijk hierbij naar een bepaald cijfer een gis te wagen, toch rekent men niet te slout., zoo men acht, dat hierdoor reeds hot bij to betalen bedrag van 8 a 9 op 7 a S mil- lioen dalen zou. En hierbij zou dan nog een andere, niet minder gewichtige oorzaak der daling van deze extra-gemeentelijke uitga van moeten komen door de verhoo.ging van het.school geld. Het lage schoolgeld is nog steeds het meest on-edele concurrentiemiddel, waardoor dc Gemeentebesturen er de Vrije School po gen onder to houden Dikwijls wordt bij do Openbare Scholen door gegoede burgers voor hun schoolgaande kinderen nog niet per maand betaald, wat od de Christelijke scholen door gewone arbeiders voor hun kroost per week wordt bijgedragen. Gere kend naar wat op onze scholen aau school geld betaald wordt, zou het bedrag van bet schoolgeld aan de Openbare Scholen ten minste driemaal zooveel als thans kunnen beloopen, en ware het op een totaal van zes millioon te stellen. Doch al gaat men zóó ver niet, verdubbeld kan het in olk geval zeer wel worden. Op 563,137 kin deren is~êëh schoolgeld van ruim" 4 mil lioen per jaar stellig niet tc hoog geraamd. Dit zou ongeveer 13 fi 14 cents per kind per week gevten, zoo men het bedrag over alle kinderen uit alle standen door elkan der rekent, zoodat de totale som. die het Bijk zou hebben over te nemen, niet hooger dan 5 a 6 millioen zou beloopen. Dat dit bedrag, bij goede controle en pro portioneel geregeld schoolgild, alleszins vol doende zou zijn, weet elk kenner van het Vrije schoolwezen met zekerheid. De Open bare School werd op 15 Januari 1908 be zocht docr 563,187 kinderen, de Vrije door 316,088. Al nu wat de Vrije School thans van het JRjjk geniet, geniet ook de Ge- meonteschool. Bovendien ontvangt het Open baar Onderwijs nog bijna een half millioen volgens Art. 53 der Schoolwet en voorts nog enkele kleine bedragen. Vraagt mon nu wat wij nog elk jaar voor do Vrije School hebben bij to betalen, en brengt men dit bedrag, naar evenredigheid van het getal leerlingen, op de Openbare School over, dan blijkt zonneklaar, dat zelfs met een bijdrage Van 5 a 6 millioen nog zeer mildelijk in dc behoefte Van het Openbaar Onderwijs zou zijn voorzien. En dit tn meer, zoo men bedenkt, dat de Openbare School haar localilcit geheel vrij hoeft, bijna niet meer aanbouwt, en waar ze nog aanbouwt, een" vierde aan kapitaal voor grond en bouw ontvangt. Do vraag zou dus hierop neerkomen, of het Kijk dezo 5 a 6 millioen aan de Ge meenten zou kunnen afstaan. Aan de noodo- looze weelde bij het Openbaar Onderwijs zou dan paal en perk zijn gesteld. De on gerechtvaardigde invloed van de onderwij zers op dc Gemeenteraadsverkiezingen zou dan uit lfebben; en bij oen nadere overwe ging Van de wet van 24 Mei 1897 zou op de Vaste bijdragen aan de Gemeenten stellig nog zijn in to krimpen. De opmer king Van den Gemeenteraad van Middel burg verdient daarom alleszins de aandacht. De Gemeentefinanciën zouden althans voor den eersten tijd. uit den nood zijn geholpen, en de Onderwijskwestie zou een aanmerke lijke scbrcde tot haar finale oplossing ge naderd zijn. Slechts voor één illusie waohtc men zich hierbij. Men beelde zich namelijk niet in, dat de nood der Gemeentefinanciën hierdoor voor goed zou verholpen zijn. Bij meer ruimte van kas toch zou meer dan één Gemeente aanstonds weer op ander terrein haar uit gaven gaan uitzetten en binnen ettelijke jaren stond men tooh weer voor dezelfde moeilijkhedeu. Toch kan dit daarom nooit als argument tegen het Middelburgsche denkbeeld gelden, omdat, hoe men ook voor het oogenblik in den nood der Gemeenten voorzie, hot euvel waarop we wezen, altoos na ettelijke jaren terug zal koeren. Of men de Rijksbijdragon verhoogt, het belastinggebied der Gemeenten uitbreidt, of voor Bijksdiensten meer door het Bijk laat vorgocdcn, de Gemeentebesturen zijn steeds op uitbreiding van haar uitgaven bedacht, en telkens staat het tekort weer voor de deur. Ten opzichte van de sluiting der de- b at ten aangaande de sociale verze- ko ring en de uitdrukkingen, die do heer Schaper zich daarop aan het adros der rech terzijde veroorloofde, schrijft „Dc Va dor ian d o r" Het boetekleed ontsiert den man niet. Wij hopen, dat èn do heer Schaper èn do heer Lohman dit zullen inzien. Van den eerste verwachten wij, dat hij der rechter zijde zijn verontschuldiging zal aanbieden voor do w ij z e, waarop hij zijn veront waardiging uitte; van den laatste, dat hij, liefst namens de gehcelo rechterzijde, er kennen zal, dat het verkeerd geweest is, dat op 16 Maart de Kamermeerderheid haar stemmenmacht misbruikte om het geweld to smoren. Dat zou een chovnleresque daad van bei den zijn, die gelukkig niet zonder prece dent is in do Tweede Kamer. Toen toch op 1 Juni 1906 bij de be handeling van het arbeidscontract, waarbij de gemoederen zeer warm liepen over den „opzeggingstermijn", mr. Troelstra in zeer verstaanbaar, maar onparlementair Hol- landsch den heer Van Nispen tot Sovonaer verweet, dat hijonwaarheid sprak, werd hij tot de orde geroepen. Natuurlijk Maar in de daarop volgende zitting nam de leider der S.-D. A.-P. deze woorden ge- heel terug. De lieor Van Nis pen gaf daar over zijn blijdschap te kennen, tevens eer lijk erkennondc, dat hij, zij het onwille keurig, niet geheel zonder sohuld was, dat do hoer Troelstra zich zoo boos gemaakt had. Moeten zulke ridderlijkheden een unicum blijven De heer De Savt>rnin Lohman staat toch waarlijk hoog genoeg, om ongelijk te bekennen, cn dc goede verstandhouding tus- schen links en rechts, die door het <go- beurde op 16 Maart wel ietwat geleden heeft, zou or door hersteld worden. De „H a a g s o h c Courant" is al heiel weinig to spreken over liet ontwerp-Ar- menwet. Nadat zij ecnigc der hoofdbe palingen van het ontwerp en do toelich ting daurop medegedeeld heeft, concludeert zij, dat wie, na kennisneming daarvan, nog iets van deze proeve van hervorming van onze armenwetgeving verwacht, wel opti mistisch in hoogc mate is. En haar slot woord luidt: „Ons dunkt, „zij, die zich onledig houden met de practijk van de armenzorg" (zoals het ergens in do mo morie van antwoord wordt uitgedrukt), zul len wel wcnschen, dat deze droevige proeve van wetgevend talent het niet verder bnengo dan tot een Voorloopig Verslag tegen hat jaar 1913, opdat een volgende minister haar kunno vervangen door een ander ontwerp, dat werkelijk een oplossing van het groote vraagstuk tracht te geven." In een driester Onze boeren ge zocht zegt „De Standaard": Telkens leest men van groots landbouw ondernemingen in vorre streken, waar men onze Nederlandsohe boeren poogt heen te lokken. Onie booron zijn buitenaf bekend als kundig in hun vak, ijverig en arbeid zaam, rustig en stil van aard, zedelijk van karakter en van religieuzen zin. Nu liggen er in Amerika vooral groote landen braak, aio men voor weinig geld aankoopt. Gelukt het nu op die landen groote on kleine koloniën van Nederland- sche boeren zich te doen vestigen, dan is in tien jaren tijds de prijs van zulk land driemaal hooger geworden, soms tienmaal hooger. En tot dien prijs verkoopt men dan het land, en neemt afscheid van om» boeren, die den kooper dit enorme voordeel bezorgd hebben. De rijke groote kooper trekt zich tenig, onze boeren blijven er zit ten, ze verspaanscben of verengelschen en zijn voor den Nederlandschcn stam verlo ren. Dit gaat zoo door in Canada in de Vereenigde Staten, in Mexico, in Brazilië, in Argentinië, en achtereenvolgens worden geheole partijen van onze boeren van ons vervreemd. Het eerst geslacht leeft nog vrij wel met ons mee en in Michigan en Iowa, waar ze in grooten getale heentogon, on derhouden zo nog wel de gemeenschap met ons. Maar vooral de kleinere groepjes, die heinde en ver heentrekken, gaan spoorloos voor onzen stam verloren. En in ome Ko loniën dringen Chineeoen, Japanneezen, En- gelschen en Duitschers binnen4 en het ia- tionalo clement blijft cr klein. Daardoor vooral, dat men in ome Regeeringskringen zich hier niets van aantrekt, en zelfs van elke poging zich onthoudt, om, kon hot, een keer in dezen ongowensohten toestand te brengen. Nog pas verscheen in Amerika het ant woord op een prijsvraag over den invloed van onzen Stam in het Westen van Ameri ka. Het draagt ten titel: „What, the Dutch did in the West of the United States", en bespreekt achtereenvolgens de verschillen de groepen van Kolonisten, die uit ons land naar Michigan en elders togen, te be ginnen met den uittocht der hier vervolgde Afgescheidenen onder Yan Raalfce. En wat blijkt nu uit dab zaakrijk ge schrift? Dit, dat de mttrekkenden ondw Van Kaalte oorspronkelijk het voornemen hadden opgevat, om niet naar Amerika, maar naar onze Oost te gaan, en daar een Nederlandsohe Kolonie to stichten. En waarop stuitte dit plan af Uitslui tend op den onwil der Regeering, die niets voor het plan voelde, er eer tegen was. Nu liet zioli dit toen wel uit dc jegens „Fijnen" heerschende stemming begrijpen. Al wat hoog in Nederland stond, keerde zioh tegen de dompers. Vooral in de Oost wilde men niets van hen weten. Maar hierin is dan nu toch kentering ge komen, en daarom blijft do vraag zich op dringen, of wo van een dergelijke Kolonisa tie mogen en moeten af&ien, zoolang niet afdoende gebleken is, dat ^e, ook met do beste liegecringshulp, een onbereikbaar ideaal blijft. Mr S. Van Houten wijdt zijn der den „Staatkundigen Brief' van de serie 1910 aan het vraagstuk der Grondwetsherziening, in het bijzonder met heb oog op do mogelijkheid tot wegneming van de beperkingen, dio aan de invoering van het algemeen kiesrecht in den weg staan, in verband ook met het lid maatschap van mr. Troelstra van de com missie voor de Grondwetsherziening. Hij merkt daaromtrent op Troelstra bezit ook door mij hoog ge waardeerde bc-kwaamdheid als rechtsge leerde en als redonaav. Maar in politiekcn zin is hij gaandeweg dalende, daar hij zijn krachten verspilt in onvruchtbare kies- m&noeuvree. Revolutionaire krachten» om armenkiesrecht door to drijvon, zijn er niet, en zoodra de vraag werkelijk voor parlement of huidige kiezers ter beslissing komt, of er behoefte en lust bestaat om ook aan de klasse van bedeelden en wanbe talers van belasting kiesrecht te vcrleonon, zullen do voorstanders een verpletterende meerderheid tegenover zich vinden. Dit kan Troelstra evengoed weten als ik. Twijfelt hij nog, hij is in de gelegenheid er een proef van te nemen in de commissie. Daarin zal zeker het oude voorstel van 1S87, van Zijlker en mij, weder steun vin den, om èn dc metbode van kicswetrege- ling, èn de kicsrechtboperkingon maar aan den gewonen wetgever over te laten. Im mers de uitsluiting der vrouwen moot uit do Grondwet vervallen, en Troelstra en dc blanco-verbondenen van 1904 zullen dio uit sluiting wel niet willen schrappen, zonder te gelijk de verdere beporkingen, dio hun hinderlijk zijn, te laten vallen. Maar laat hij dan de proef op de som nemen door voor to stellen tegelijkertijd bij additioneelo be palingen alle beperkingen ook uit do kies wet te lichten. Dan zal hij do bokken zich van do sohapon zien scheiden. Ook onder do vrijzinnig-democraten en Unie-liberalen. Troelstra meent dozen aan het lijntjo te hebben; ik geloof het niet. Te velen van hen hebben steeds een slag om don arm gehouden, en als het er op aan komst, spij kers met koppen te slaan, hebben zij geen steun bij bun kiozers. Naar mijn opvattiqg staat de zaak zoo. Troelstra heeft in oen aantal districten over oen groep sociaal democratische kiezors te bcechikkcn, die den doorslag geven bij herstemming tus- sohen clericaal en liberaal. Nu vraagt hij, alvorens zijn vendel naar den liberaal te dirigeeren, van den cancüdaat oen knie buiging voor bot algemeen kiesrecht, zon der nadere omsohrijving. En zonder ook hunnerzijds tot klaarheid te brengen wat deze leus bij do sociaal-democraten indor- daad beteekont, geven Unie-liberalen on vrijzinnig-democraten hot geëisohte eore- saluut. En hun kiezers, ook zij, die cr niet mede instemmen, nemen hun dit niet kwa lijk, eensdeels ter wille van het oogon- blikkelijko succes, anderdeels omdat er tcch niets van komt. Zoodra Troelstra van hen vraagt een kies recht to helpen invoeren, dat workolijk alge meen kiesrecht is zooals de sociaal-democra tie het verstaat, d. i. kiesrecht van alle mannen en alle vrouwen bovon 21 jaron, be halve van die onkelen, aan wie bot bij rech terlijk vonnis is ontzegd, dan zal hij zaen, verklaart mr. Van Houten, wat adhaeeio aan algenieon kiesrecht bij hen en hun kie zers werkelijk te beteekenon heeft. Wie mot Troelstra meeging zou vallen. De taal onzer wetten. Er wordt schrijft „H et Vaderland" nogal een geldaagd, en dikwijls terecht, over do duistere cu ingewikkelde taal onzer wetten, waardoor het voor den leek maar al te dikwijls ondoenlijk is, de beteckcnis van een voorschrift of bepaling zelfs na gezetrc lering te begrijpen. Wij vinden dio klacht nu ook geuit in een stuk, uitgaand van de Tweede Kamer, en dit geeft ons hoop, dat er door de Regeering op gelet zal worden Immers, in het voorloopig verslag over de voorgestelde wet tot wijziging cn aanvul ling der Hinderwet leest men: „Voorts werd er op gewezen, dat de ar tikelen der Hinderwet, waaronder cr toch reeds zijn, waarvan het verstaan groote moeilijkhedon biedt, na de thans voorgestel de aanvullingen en wijzigingen len deele onleesbaar zullen worden. Niet elochts voor den gewonen burger, maar zelfs voor per sonen, dio wel gewoon zijn zich met wets teksten bezig te houden, zijn bopalingon, jxxjals er in dc gewijzigde wet verschei dene zullen voorkomen waarin andere ar tikelen, uit vole ledon bestaande, toepasse lijk worden verklaard, die zelve soms we der inhouden, dat zeker artikel toepasselijk ia, onverstaanbaar. Vooral voor een wet als deze, die in dc belangen van velen rechtstreeks ingrijpt, 13 dat onduldbaar en met één der hoofdbegin selen onzer wetgeving onverecnigbaar. Men wensohte daarom bij dezo gelegenheid er 82) Er was nooit eenige verklaring gegeven ycor haar tegenwoordigheid en or was cr ook nooit een gevraagd. Maar in den daafs.en tijd waren de erfgenamen aan de teedere zorgen van den. ex-gezant overge laten. „Ik wil oma natuurlijk niet graag in haar gevoelens kwetsen," daoht Vincent, in het bewustzijn van, den huiselijken disch te wil len vermijden, de Zondagsmenigte met zijn blik doorzoekend of hij ook een bekend ge- fcicht zag, „maar als ik een fatsoenlijk voor wendsel kon vinden." F,?n hand, die zwaar neerviel op zijn schouder, maakte, dat hij zich omkeerde. „Vin, bij Jupiter. Wat een geluk! Mijn laatste kans Zi.'n hand rustte in die van een gebaar den reus en werd zoo stevig gedrukt, dat het hem bijna pijn deed. Niettegenstaande dit helderde Vincents gezicht toch op. „Prachtig! Precies, wat ik noodig heb! 'Je bent mijn voorwendsel, Bob." „Je wat?" ..Mijn voorwendsel. Het doet er verder niet ioe. Wij wandelen regelrecht naar de sociëteit, ik leg beslag op je; neen, ik maak me van je meester voor de lunch. De reus raadpleegde zijn horloge. „Heel goed. Ik ben voor een. paar uur tot je beschikking. Mijn bagage is in orde en er zijn nog maar een paar kennissen, die ik moet opzoeken. Wat eei^ buitenkansje^. dat ik tegen jou bon opgeloopen, oude jon- gen. Ik was er zelfs niet zeker van, dat je niet al weg was met je zomer verlof. Of heb i je het te druk met het maken van intriges, j om er den tijd tot amusement af te nemen?" „Tk kan acht weken verlof krijgen, als ik er om vraag," zei Vincent, een tikje stijf, welke stijfheid te voorschijn was ge roepen door het woord intrige. Bob ook al 1 Het was te mal„Maar ik weet nog niet of ik het zal doen. Weldra zaten zij ieder aan een kant van een klein tafeltje k deux, met veel lekkere dingen er op om te eten en te drinken, ter wijl ze zioh konden amuse eren met den aanklik van Piccadilly, het kalmere Zon- dagsche Piccadilly. „Geniet zooveel mogelijk van het EDgel- sche eten, als je het hebt," zei Bob bijwijze van excuus voor zijn eetlust, die in vol maakte evenredigheid stond tot den om vang van zijn lichaam. Hij had zijn, servet in zijn kraag gestopt en het zorgvuldig uit gespreid over zijn Zondagsclie jas. Hij zag er beslist koloniaalsch uit te midden van die keurige Londensehe gestalten; de lit- teekens van pokken, waarmee zijn breed gezicht bedekt was, versterkten dien indruk, want waar zag men die dingen n,og, behalve in zulke uithoeken? Hij vertoonde ook eenige gelijkenis met een verweerd stee- nen beeld, waarop tallooze waterdruppels aam het wêrl: waren geweest. Zelfs de geel bruine- baard werkte mee tot die voorstel ling, aangezien hij net de tint had van die mosplanten, die zioh gaarne vastzetten op grof steenwerk. Behalve al die andere be koorlijkheden had Bob Kendall een paar blauwgrijze oogen, die iemand als „schreeu wend" eerlijk had beschreven, en een glim lach, die bekoorlijk was, ondanks zijn niet onberispelijke tanden. Diezelfde beschrijver had ook gezegd, dat liij er uitzag als de beste vriend van iemand, maar eigenlijk was zijn vriendschap geen monop>l;e; zij behoorde aan de heele mensohheid. Toen hij merkte, jlat Vincent niet gelijk met hem bleef, legde hij zijn vork vol mee gevoel naast zijn bord. „Zeg eens, ouwe kerel, dat is niet goed; ben je heusch van het eten af? Is dat het gevolg van te veel werken, of te veel pret maken? Ik heb je nooit over iets zien pein zen dan over politiek. Een dubbeltje voor je gedachten, beste kerel!" „Het zijn absoluut Zondagsche gedach ten. Ik zat toevallig na te donken over de preek, die ik vanmorgen gehoord heb." „Hum!" Bob keek hem twijfelend aan, want dat was een nieuw gezichtspunt. „En het onderwerp?" „De verblijfplaats der zaligen. Hij heeft ons zijn meening gezegd over het paradijs, weet je. Tusschen twee haakjes, ik vind, dat men iemands karakter nooit zoo goed kan bestudeeren als door hem naar zijn opvatting van de eeuwige zaligheid te vragen. En hierover ontspon zioh een heel ge sprek. Ten slotte zei Vincent: „En jouw idee? Laat me eens hooren, welke voorstellingen van het paradijs er in ZuicUAfrika ont staan?" „Ik voor mij beschouw als het paradijs die plaats, waar men niet meer van elkaar af behoeft te gaan," zei Bob met een plot- selingm ernst. „Natuurlek I Je hebt het pas weer door gemaakt, hè?" zei Vincent, terwijl hij zijn vriend met een snel opkomend meegevoel aankeek. Aangezien hij wist, welk een plaats het af scheid-nomen innam in het le ven van dien man, kon hij do boteekenis dier woorden volmaakt vatten. Op hetzelf de oogenblik kwam er een uitdrukking in hem op, dio Mina nog niet lang goledon ge bruikt had. „Een grauwe heldhaftigheid," had zij gezegd. Het was nog nooit m hem opgekomen, dat er eenige waarheid kon schuilen in die beschrijving van dien een- voudigen, grooten kerel, dio er altijd zoo opgewekt uitzag en zoo'n goeden eetlust aan den dag legde; maar er was in den toon, waarop hij dat zei, iets, dat verraad de, dat er wat achter stak. „Een held incognito." Was dat mogelijk? Vincent keek naar zijn vriend met meer aandacht dan hij nog nooit gedaan had en daoht daarbij aan zijn levensgeschiedenis. Het was eigenlijk een vrij allcdaagsche geschiedenis. Er was niets bijzonder tra gisch of opzienbarends in dat mislukte le ven van dio oudo vrienden zijner familie. Het was trouwens ook een ongeluk, dat aan zijn vader te wijten was, aangezien dezo bij zijn poging, om een zeer voldoend inkomen te verdubbelen, door zijn neigmg tot spe- ouleeren zijn heele gezin tot armoede had gebracht. De eenige zoon, die opgevoed wo^ om eenige millioenen in ontvangst te ne men, was juist klaar met die opvoeding om de eenige steun zijner ouders te worden. De omstandigheden spanden samen, om ver banning bij zijn andere beproevingen te voegen. Hij bestuurde al vijftien jaren lang een groote farm van een rijken „Boer" in Transvaal. De eigenaar stond toe, af en toe een snoepreisje naar huis te maken, en gaf hem een traktement, groot genoeg om zijn ouders te kunnen onderhouden, maar tc klein ora hem in staat te stollen aan bet vestigen van een eigen huishouden te kun nen denken. En zelfs al had hij een grootcr inkomen gehad, dan zou het nog niet moge lijk zijn geweest, want „het kleine meisje," dat bij aedert zijn jongensjaren trouw was gebleven, waa do eenige, dio voor de oude inenschen kou zorgen, en zou even stellig geweigerd hebben haar post te verlaten, als hij haar ooit zou vragen om het te doen. Dat geven van zijn woord was nu al een oude goschiodenis, zóó oud, dat het fijne profiel van „het kleine meisje" al scherp begon te worden en dat er in haar goud blond haar eenige te vroeg versohijnende zilveren draden glansdon. Hot was ook geen publieke verloving en Mina en Vincent dankten hun kennis van heb feit aan een vertrouwelijke bui en hadden allebei vast moeten beloven, dat zij er nooit één woord van zouden kikken tegenover do oudolui. „Waartoe zou het dienen om het hun te vertellen?" Zij zouden er maar hindei van hebben," had Bob gezegd, toen hij zijn hart uitstortte voor den jongen man (on danks zijn veertig jaren was hij op meei dan één punt jonger dan Vincent). „Zij zou. hen in geen geval alleen kunnen laten. Zij zijn vriendelijk voor haar geweest in do da gen, toen zij nog iete hadden, en zij niet» had, en dus kan zij hun, nu zij geen van al len meer iote hebben, haar rug toch nie' toekeeren." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5