Anekdoten.
FEUILLETON.
De macht van het voorbeeld.
En met koen besluit nam hij de vier in
een mandje en bracht ze bij buurman.
„Ik kom u de eieren brengen, die uw
kippen bij ons in het hok gelegd hebben",
Mi de kleine vent duidelijk.
„En vri? heeft je gezegd, dat je ze hier
rondt brengen?"
„Niemand."
„Heb je ze dan heelemaal uit jezelf hier
heen gebracht?"
„Ja", zei Wim „want ik dacht, u zult
de kippen wel mi86en, nog voordat vader
thuiskomt, en daarom wou ik u even waar
schuw en, dat ze weer bij ons in het hok
rijn."
„Dank je wel, hoor, je bent een brave
jongen, Wim".
En dien middag hadden ze bij Stok alleen
maar wat aardappelen voor hun middag
maal!
Een paar maanden waren zoo al voorbij
gegaan rn Wim was dat heele geval met
de eieren al vergeten, toen Lukas op een
goeden dag bij hen aan huis kwam met een
mandje aan den arm. Hij riep kleinen
Wim en die mocht toen even in 't mandje
kijken en hij zag.... vier kleine kuikentjes,
net groot genoeg om moeder kloek te ver
laten.
„O, wat een lieve diertjes; zijn dat de
kindertjee van onze kippen?"
„Ja{ en nu heb ik ze maar hier gebracht,
want ik dacht, zoo een kleinen jongen, die
mij zoo eerlijk die vier eitjes terug bracht,
mooht ik ook wel eens wat weerom geven.
Daarom breng ik je nu die vier kuikentjes;
die kunnen je nog menig lekker eitje
leggen
Nu en óf Wim blij was. Zijn heele leven
lang heeft hij zeker niet vergeten, wat va
'der daarop tegen hem zei:
„Ja, mijn jongen, je moet maar altijd
denken:
„Eerlijk duurt het langBt".
De boot van zeildoek.
Meer dan tweehonderd jaren geleden,
werden zeven Engelsche zeelieden gevan
gen genomen door zeeroovers en naar Al
giers gevoerd op de Noordkust van Afnka.
Hier brachten zij vijf afschuwelijke jaren
door, waarin zij niet alleen als gevangenen
maar als slaven behandeld werden. Einde-
iijk konden zij him hard lot niet langer ver
dragen. Zij hadden niet het vooruitzicht
door hun meester rij gelaten te worden of
door vrienden bevrijd te worden. Zij beslo
ten daarom te ontvluchten.
Men bewaakte ben zóó soherp en liet ze
zóó hard werken, dat het ontvluchten zeer
bemoeilijkt werd. Maar ieder ander lot dan
slavernij zou hun welkom zijn en de moeilijk
heden, die zij te overwinnen hadden, spoor
den hen nog meer aan hun plan te volvoe
ren.
Zij kwamen nu overeen een boot uit af
zonderlijke deelen te maken, deze naar de
kust te brengen en ze daar bijeen te voegen.
Gelukkig moest een van ben in den kelder
werken,- waarin hij de goederen moest op
stapelen, die hij voor zijn meester verkocht.
Hier kwamen de gevangenen, zoo dikwijls
dit maar kon bijeen, om hun plannen te be
spreken en hier maakten zij in verloren
halfuurtjes hun toebereidselen.
Eerst maakten zij de ldel in twee deelen;
toen de spanten. Zij waren bang, dat, als
zij deze met planken bekleedden, het geluid
van het hameren hun geheim zou verraden
Zij namen daarom een stuk zeildoek en
maakten hiervan een dubbele bedekking
voor hun bootje en om het waterdicht te
maken doopten zij het in talk en overdek
ten het geheel met pek.
Daar zij eiken dag maar weinig aan hun
boot konden werken, en er dikwijls dagen
voorbijgingen, dat zij er niet aan vorderen
konden, duurde het zoo lang, voor het
bootje af was.
Eindelijk was het kant en klaar, waarover
zij heel blij waren. En toen zij een stuk
goed vonden, dat als zeil kon dienst doen,
waren zij den koning te rijk.
Voorzichtig droegen zij het bootje stuk
voor stuk naar een kleine vallei op een
halve mijl af stands van zee.
Hier zetten zij de deelen in elkander en
brachten hun boot in triomf naa zee. Toen
zij het in het water lieten, bemerkten zij tot
hun groote teleurstelling dat het bootje
slechts vijf personen kon bevatten. Zij loot
ten er om, wie er achter zou blijven en na
een treurig afscheid stak het bootje van
wal, nadat de inzittenden belooft hadden,
dat, als zij ooit hun vaderland zouden berei
ken, zij daar het lot van hun kameraden
zouden bekend maken.
De eenige voorraad, dien zij mee konden
nemen, was twee flesschen water en een
beetje brood.
Ze bemerkten spoedig, dat hun boot erg
lekte en zij moesten daarom voortdurend
hoozen.
Voor zij drie dagen gevaren hadden, was
hun voorraad brood door het zeewater be
dorven en het zoete water was ondrinkbaar
geworden. Er was bijna geen wind en he*
roeien met ruwe roeispanen en onder een
brandend heete zon begon zelfs de sterkste
armen te vermoeien en deed allen den moed
in de schoenen zinken.
Zij zetten koers naar het eiland Minorca
met behulp van een zakcompas overdag en
de sterren 's nachts.
Er waren vijf dagen voorbij gegaan en nog
was er geen land in het zicht. Aan alle kan
ten strekten zich de glinsterende wateren
uit. Er stond hen hongersnood te wachten.
't Was dus geen wonder, dat rij allen
moed verloren. Zij wierpen de roeispanen
in wanhoop neer en zetten zich op den bo*
dem der boot. Hun doodsbleeks gezichten
toonden duidelijk aan, dat bet einde niet!
ver af was. Willem Adams, hun aanvoerder*
was de laatste om het op te geven. Zijn
hand omklemde nog zenuwachtig een apa&ol
en hij hield het oog strak op den horizon ge
richt.
Plotseling riep hij uit:
„Houdt moed, jongens, wij hdbfcen nog
een kansje. Ziet ge die donkere plek bo
ven het lichte water Ik zou mij erg vergis
sen, als dat niet een schildpad is."
Zwijgend nam ieder zijn riem weer op en
begon te roeien. Zij bereikten het dier en
grepen het. Dadelijk snoden zij het den kop
af, aten het vleesch en dronken het bloed
op.
De hoop herleefde in hun hart en zij
merkten dat hun krachten terugkeerden. Zij
roeiden uit alle macht en vóór er eenige
uren verloopen waren, ontdekte het scherpt
oog van Adams een smalle, grijze streep,
die zich tusschen lucht en zee afteekende.
Voor de avond viel, waren zij er zeker van*
dat het land was en den volgenden morgen
zagen zij de woeste bergen van Minorca zich
duidelijk tegen de lucht afteekenen.
's Avonds kwamen zij om tien uren aan
het eiland aan en dankten God voor de uit.
komst.
De Spanjaarden voorzagen hen van voed
sel en behandelden hen met de grootste
vriendelijkheid. Zij werden op een Spaansch
9ohip naar Engeland gezonden. De boot van-'
zeildoek werd al^ een herinnering in dei
groote kerk te Minorca opgehangen, waar
van de spanten en het skelet meer dan hom
derd jaren later nog door reizigers bezich
tigd werden.
Ingez. door „Rosa Fluweeltje."
Te donker.
Mama: „Maar er waren toch twee ap
pels in de provisiekast en nu is er nog maai
een! Hoe komt dat?"
Tommy: ,,Ja het was er zoo donker,
ik den anderen niet heb kunnen zien."
Ingez. door „Vera."
Spotter.
Een Fransohman, een spotter, maaktd
zioh eens lustig over het kleine Holland ep
zijn legertje. Vooral moest de infanterie het!
misgelden. Een stevig grenadier, die daar
bij tegenwoordig was, had zijn bloed reedq
lang voelen koken, en toen de Fransohmap
Mifie Watsonn zag het kind alleen met
droevigen blik aan en. sprak met kal en
nadruk:
„Mélanie, ik wil je geen aanmerking ma
ken op je oogenblikkelijk gedrag, je gewe
ten zal je echter strenger berispen ~an da
menschelijke stem dat vermag."
En dikwijls daoht Mélanie Later aan deze
woorden terug en o, zoozeer zou het haar
berouwen, dat ze toen Miss Watsonn's raad
niet had opgevolgd.
Lina doorzocht intusschen het heele huis
steeds angstiger en geagiteerdereindelijk
wae er geen hoekje of gaatje meer door
haar vergeten, maar van Sara had ze nog
geen spoor ontdekt! Waar kon dat arme
kind toch sijn? Buiten donderde het nog
altijd en het weerlicht flikkerde tusecher.-
beide hel op, terwijl de regen met kracht
tegen de vensters aan sloeg. Met schrik
dacht Lina, dat Sara dan zeker buiten
was, haastig liep ze de trap af, deed de
tuindeur open en keek den tuin in. Net
flitste daar een bliksemstraal en de regen
sloeg haar in het gezicht. Toch trad ze moe
dig naar voren:
„Sara! Sara", riep ze in den stikdouke-
ren nacht, maar ze kreeg geen antwoord.
Een vreeselijke angst maakte zich van haar
meester; ze bedacht, hoe ontzettend groot
Sara's verdriet waa geweest, en hoe opge
wonden die ook kon zijn, dat had ze dien
middag nog gemerkt. Zou ze Miss Watsonn
en de anderen er bij roepen? Zou ze haar
hulp inroepen? Weineen 1 ze was immers
zoo gewoon altijd voor anderen te zorgen
en haar moeilijkheden alleen te dragen,
dat ze er ook nu niemand bij wilde halen. Ze
liep vlug naar haar eigen slaapkamertje,
haalde daar haar cape uit de kast en sloeg
den kap over haar hoofd. De luiken waren
nog niet dicht en dus kon ze vrij naar
buiten kijken en wèl rilde ze bij de ge
dachte, dat se in dat vreeselijke weer naar
buiten zou moeten gaan. Even trad se aan
het venster, en net bij het licht vm een
bliksemstraal, meende ze daar iets zwarts
te onderscheiden op de witte bank, waar
Sara en zij dien morgen geseten hadden
Als een wervelwind stormde zij nu de trap
af, en het was, als hoorde zij weer die
vertwijfelde kreet van; „Moeder! Moe
der 1" waarmede het arme kind weggeloo-
pen was.
In een ommezien bereikte se zoo de bank
=- - J
en knielde daar neer, naast haar bescher
melinge. Instinctmatig was die daarheen
geloopen, waar ze 's middags zooveel vrien
delijks ondervonden 1 1, nadat Ze haan
'b avonds ooo mishandeld hadden. Luid'
snikkend was ze daar neergevallen, terwijl
de bliksem onophoudelijk zijn stralen'
schoot en de regen bij stroomen neerviel.
Het was nog donker, toen Mélanie van
Rotteveld ontwaakte; ze wreef zich de
oogen en vertrouwde haar zinnen niet Li-
na van Dornheim en Martha Kerst-ers deel
den de kamer met haar en die laatste was
nog in de rust, maar Lina kleedde zich]
haastig aan, bij het licht van een kaars.
Ze zag er ontzettend bleek en treurig uit,
„Wat doe jij Lina?" Waarom kleed je'
je zoo vroeg al aan? Het is nog heelemaalj
geen dag!" Bij het hooren van die steur
schrikte Lina op en verontschuldigen^
sprak se:
„Het spijt me, dat ik je gewekt heb; ik
had zoo gehoopt, dat je rustig door zoudt
slapen."
„Ja, maar; dat is geen antwoord op mijn
vraag; waarom sta je nu al op?"
„Miss Watsonn heeft me geroepen", ant
woordde Lina aarzelend.
„Maar wat is er dan toch?" vroeg M6*