Anekdoten. De kinderen der tuinsteden. De kleine regenprofeet. Ingeaonden door „Silvia". A.: „Ik ben gisteren lid van de vereeni- ging tot verfraaiing der stad geworden." B.„Zoo, nu dan moet je ten minste je baar eens laten knippen." Ingezonden door Anthonie de Graaff. Titulatuur. „Zeg, jonkje, jij bent tegenwoordig schoenmakersleerling, niet?" „Neen, meneer. Ik ben volontair in de voetbekleedingaindufltrie". m Ingezonden door'Hendrik Melchior. Uit kindermond. Mijnbeer Z. had van een vriend een gems- boren ten geschenke ontvangen. Op zekeren dag prijkt de horen aan den muur van zijn werkkabinet. Fritsje, die het voorwerp zag, kijkt er een oogenbllk sprakeloos naar, en loopt dan fluks naar zijn zusje; met den uitroep: „Zeg 'reis Marie, kom gauw mee, bij ons groeit een geit uit den muur - Tante: „Wie is de luiste in je klas, Mina?" Mina: „Dat weet ik niet, tante." Tante: „Dat kan je toch .vel weten Als anderen hun les leeren Qf ijverig ritten te rekenen, wie zit er dan werkeloos bij?" Mina (in de handen klappend)„De juf frouw, tante." Ingezonden door „Roodborstje". Onverbeterlijk, Mama: „Kind, schei tooh uitl Vraag toch oiet altijd waarom 1 Het kind: „Waarom niet?" Kindervraag. Jantje (tot zijn tante op een wandeling «en dashond ziende): „Tante, zijn dat hond je zijn pooten afgesleten door het lange loopen?" Ingezonden door Betsy van Wijk. Hij wist het. Meester: „Hoe groot is een RhinocerosV9 Leerling: „Hoogstens zoo groot als ik." Meester (verwonderd): „Hoe dat aoo?" Leerling: „Wel, mijn vader zegt altijd, grooter Rhinoceros, dan jij bent, bestaat er niet". zich slechts nog vaster tegen Miss Watsonn aandrukte, wat Melanie's ijverzucht nog ïneer gaande maakte, die d© kleine Sara nu ruw bij den arm greep en haar naar den anderen hoek van de kamer slingerde 1 „Moet die nare jodin mij dan altijd in den weg staan?" riep zij; „het sohijnt nog niet genoeg te zijn, dat men zoo'n kind hier op neemt, maar zij moet mij nog overal ver dringen ookl" Sara was tegen een tafel terecht geko men en had slechts met moeite haar even wicht bewaard; haar arm was echter ge schaafd en deed haar erg pijn, daar zij net tegen den scherpen kant aan geval len was; doodsbleek keek ze versohrikt den kring rond. En roerloos zaten Miss Wat sonn en de meisjes daar; zelfs Lina stak geen hand uit om het kleine meisje te be schermen, daar zij allen zonder uitzonde - ring, ten hoogste verbluft en ontsteld wa ren door Melanie's heftig optreden. „Moeder, Moeder I" riep het kleine ding, wanhopend, „Moeder, Moeder 1" en toen liep ze de deur uit, zonder verder meer een woord te zeggen. De gouvernante herstelde zich weer het eerst. „Melange", sprak ze innig bewogen, „zoo'n liefdeloos gedrag, had ik toch niet van je verwacht 1 Kind lkind 1 wat doe je mij aan ;e twijfelen, ik dacht toch, dat je meer tact hadtl En Miss Watsonn's stem beefde en kloDk zóó bedroefd, dat Melanie be schaamd het hoofdje liet hangen; haar trots was gebroken, haar wrok tegen Sara echter niet." Ingezonden door „Roea Fluweeltje". Een geniale veldheer. Fritsje speelt met Fransje het belegd- ringsspel. Hun goede oom zegt tot Fritsje „Je krijgt 25 cent, wanneer je de vesting in een kwartier inneemt" Na vjjf minuten komt Frita met een vroo- lijk gezicht binnen en roept: „Oom ik heb de vesting ingenomen!" „Zoo vlug, hoe heb je dat gedaan?" „Ik heb Fransje een dubbeltje beloofd, wanneer hij de soldaten binnen liet". Vroolijke huisjes met roode pannen, met muren, waartegen de klimop welig tiert, en rondom grasperken, waarop kinderen 6pelen, tuinen met malsche groenten en verder een uitgestrekt veld, waar blijde kinderstemmen weerklinken en het jonge volkje naar hartelust speelt en stoeit: wat is toch die mooie streek, beurtelings stad en dorp, waar alles helder en zindelijk is, waar de zuiverheid der luoht zich ver mengt met de geur der bloemen? Het is een „tuinstad". Wat, denkt gij, maar dat ia een aardsoh paradijs. In welke streek van de wereld heeft men die steden, waar het leven zoo heerlijk moet zijn? Men treft ze aan in Engeland en in Ame rika te Port-Sunlight, te Boumville, te Norwich, waar rijke industrieelen er aan gedacht hebben, dat het niet wensche- lijk voor hun werklieden is in ellendige krotten te huisvesten. Toen hebben zij voor hen die huisjes gebouwd, die tuintjes be plant, die parken aangelegd. Verder, veel verder achter die uitgestrek te groentenvelden verheft de fabriek haar gebouwen en schoorsteenen. Zoodra de dag taak volbracht is, haast ieder zich om zicb te reinigen, zijn werkpak uit te trekken cn zijn huisgezin op te zoeken, dat in een vreedzame, vroolijke omgeving woont. Is het noodig te zeggen, dat alles in deze „tuinsteden" is ingericht tot het welzijn, het geluk der kinderen? Voor het kindje, dat zijn eerste pasjes maakt is dat donzig grastapijt bestemd: de speelterreinen zijn voor de grooteren ingericht, die rich met de sport bezig bouden. De oudsten hebben afzonderlijke velden beschikbaar voor voetbal en cricket, de meisjes hebben „Dat nare kind, ik wou, dat ze mijlen kier vandaan zat» dan zou ze mij niet zoo alle vreugde benemen; ze heeft mij nu al uw liefde ontstolen." „Hè, Melanie," klonk nu Lina's stem, „kon je dat arme kind dan niet een paar vriendelijke woorden gunnen? Ze heeft pas haar moeder verloren en haar vader gaat op reis naar Australië! Hadt je daA geen medelijden met haar, toen je haar' zoo in diepen rouw gekleed zag, terwijl ze zoo heelemaal vreemd onder ons allen kwam en niemand had, die het hier voor haar opne men zou? Als je maar eens alles mee aan gehoord hadt, wat ze mij vanmiddag in den tuin verteld heeft, dan zou je haar niet zoo liefdeloos behandeld hebben." „Kom eens hier naast me zitten, Lina en vertel m© alles wat je weet van de kleine Sara," sprak Miss Watsonn. Lina gehoorzaamde, doodstil luisterden de anderen toe; Melanie stond nog onbeweeg lijk op dezelfde plek; steeds wendde ze zich verder van de andere meisjes afhaar ge- ziohtje schokte en met moeite hield ze haar tranen tegen. Lina had wel gelijk gehad, Melanie had wel degelijk een hart, maar ze liet zich alleen maar zoo gauw door haar minder goede eigenschappen tot een on- toombaren hartstocht verleiden en dat had haar zelve en anderen al menig onaange naam oogenblik bezorgd. Nu had ze zich, bij de kennismaking met Sara, al dadelijk in het hoofd gezet, dat ze laag op dit meisje moest neerzien en had haar daar ook naar behandeld; maar nu voelde ze toch wel gezellige zalen, om muziek te maken, t« zingen en to dansen. Ik hoor jullie al zeggen: „Gaat men in dat land dan niet naar school „Welzeker, gaat men naar school, alleen zijn het scholen, zooals weinig onder jullie ze hebben gezien. Groote, hooge, ruime zalen ontvangen de allerkleinsten. Voor hen, geen lessenaars, maar kasten met speelgoed en langs de mu-' ren en zijn flesschen met melk gerangschikt, die straks elk een eigenaar zullen vinden. Op de lieve meubeltjes staan vazen vol bloemen. De leerlingen zetten zioh rondom de onderwijzeres neer, in kleine armstoel- tjes, zij leeren rekenen met roode en blauwe balletjes, lezen uit boekjes, vol lieve plaat jes en schrijven op leien met gekleurd krijt. Ook de klassen voor de* ouderen rijn ge zelliger ingericht dan de Hollandsohe scho len, alhoewel het daar natuurlijk ernstiger toegaat. Maar wie weet, missahien verrijzen er in ons land ook wel spoedig zulke tuinste den." „Ia die vogel aan het zingen Jan?'' vroeg kleine Betsie aan haar broer. Het was jp een mooi en Augustusdag, laat op den mid dag; en drukkend-heet was de luoht en slap lieten de bloemen haar kopjes hangen; alles verlangde naar regen. Betsie stond op den drempel en Jan zat bij het raam te lezen. Hij hoorde het niet eens, tot rijn zusje nog eens vroeg: „Zeg, Jan, het is toch een vogel?" „Ik hoor niets", antwoordde Jan, even opkijkend van zijn boek „Daar", zei ze, „daar zingt hij nu weer ,,0, ja; nou hoor ik hem ook", zei hij naar buiten tredend; maar het is geen vo gel; het is een boomkikvorsch. Misschien kan ik je hem wel eens laten zien; maar hier, in dezen boom, zit hij niet". „Kikvorschen klimmen tooh niet in hoo rnen?" vroeg ze. „Stil; wacht maar even, tot hij terug komt", zei haar broeder. En een paar se conden later werd het zachte trillende ge zang weer gehoord. „Daar is het nou weer", en Jan wees op een tak, onder aan den boom, waar een klein bruin plekje op te zien was, net van de kleur van den stam. degelijk, dat ze in haar even goed haar naaste had te zien als in de anderen. Z© vroeg richzelve af, hoe rij het gevonden zou hebben, als ze zóó bejegend was door een der kameraadjes, want daar was ze juist zéór, zédr gevoelig voor I Bijzonder was zij er altijd op gesteld, een eerste plaats in te nemen bij haar vriendinnen; en hoog- aangescheven, te staan bij de leerareasen. En die arme Sara had nu nog al pas haai moeder verloren, en haar vader ging naar Australië; zij Melanie, bezat nog haar beide ouders en mocht altijd met vacantie thuiskomen. Verdiende ze het eigenlijk wel, dat het haar zooveel beter ging? Nog nooit tevoren had ze zich zulke vragen gesteld. „Ik ga eens zien, waar Sara is." zei Lina, opspringend, nadat zii alles verteld had. „Goed bind," zei Miss Watsonn, „en zeg haar dan meieen uit aller naam, dat het ons erg spijt, wat er hier voorgevallen ia, maar, dat de schuldige bereid is haar ver giffenis te vragen, zonder dat ik dat nog speciaal gebied." „Om vergiffenis vragen?" Melanie's oogen fonkelden weer toornig. Wèl had ze nu vóór en in zichzelve bekend, dat zij on gelijk had gehad, maar daar nu tegenover nlle schoolkameraadjes voor uitkomen en Melanie zelve nog wel om vergiffenis vra gen, dkt was toch te veel gevergd van haar trots (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 13