Wraakoefening in het Woud.
Nieuwe Raadsels.
FEUILLETON.
De macht van het voorbeeld.
dat door hun geheele leger omsingeld wordt.
Vele predikanten, onderwijzers, soldaten
en anderen, die niet intijds naar het kasteel
vluchten konden, vallen nu den Chineezen
in handen. Onder hen bevindt zioh ook An-
toniua Hambroek met zijn. vrouw en twee
zijner kinderen.
Cotsing-Cha is woedend over den tegen
stand, dien de bezetting biedt
„Ga naar het kasteel", gebiedt hij Ham
broek, „en haal den bevelhebber tot over
gave over. Gelukt het u niet, dan zal ik na
uw terugkomst u en uw kinderen laten om
brengen." Hambroek vertrekt en vraagt-
een onderhoud met Corjet.
„Dappere bevelhebber", zegt hij tot
hem, „men heeft mij gezonden, om u tot
overgave te bewegen, onder bedreiging mij
en mijn vrouw en kinderen te zullen om
brengen, zoo ik onverrichter zake terugkeer.
Maar ik raad u, blijft u verdedigen, val
niet in handen van den woe9ten zeeroover.
Wellicht ia reeds d© hulp uit Batavia in
aantocht."
»>Wij geven ons niet over", herneemt Cor-
iet, getroffen door Hambroek's edelmoedig
heid, maar gaarne zal ik u een schuilplaats
aanbieden, keer niet terug, gij zult immers
gedood worden, zonder dat gij uw vrouw
en kinderen kunt redden".
„Maar wel mijn eer", luidt Hambroek's
bescheid. „Ik gaf eenmaal mijn woord terug
te zullen keeren, dat mag ik niet breken."
Intusschen rijn zijn doch Iers, die het kas
teel nog bijtijds hadden bereikt aan de
poort gekomen, en gaan naar hun vader
toe.
„Vader", roepen zij jammerend „blijf bij
ons, ga niet terug naar dien wreedaardwe
moeten toch reeds moeder en de andere
zustere missen, laat ons dan ten minste u
nog behouden." Maar hoe zij schreiden en
hun vader om den hals vallen, Hambroek
blijft onwrikbaar.
„Kinderen," zegt hij, „zoudt gij een vader
willen behouden, die sohandelijk zijn eene
gegeven woord brak, neen, dat m&g dat kèn
ik niet".
Hij neemt een aandoenlijk afscheid, raadt
vervolgens de bezetting nog eens aan stand
vastig te blijven en keert daarna naar Oot-
ting-Cha terug. Nauwelijks heeft Hambroek
den uitslag zijner zonding meegedeeld, of
de zeeroover wordt zoo woedend, dat hij aJ
de gevangenen, waaronder ook Hambroek,
laat onthoofden. Zoo stierf de edele Neder
lander, die in het verre Oosten zijn woord,
aan een wreeden zeeroover gegeven, niet
wilde breken; wel kostte het hem het le
ven, maar de herinnering aan zrijn grootmoe
dige daad blijft in onze geschiedenis steeds
voortleven.
Carillon, de oude houthakker, ging op een
ochtend, met de bijl in de hanj al vroeg
het bosch in, om de oudste beuken op den
berg te vellen Houw 1 houw l op den eer
sten slag stond de boom al te schudden en
op den tweeden sprong er een klein man
netje uit, lioht als een veer en luchtig als
een eekhoorntje, met een langen, witten
baard en heelemaal in het groen gekleed;
een echt kaboutertje 1 Op het oogenblik, dat
bij op den grond sprong, wierp hij nog eens
een laatsten blik op den boom, uitte eon
doordringenden kreet en was meteen wegl
Het was een van dio geesten,
die den boom bewonen, van het eerste
oogenblik, dat hij opschiet uit den grond,
tot het oogenblik, waarop hij sterft van
ouderdom of geveld wordt door de bijl van
den houthakker. Carillon, die in gedachten
vervuld was van de goudstukken, die hij in
ruil zou ontvangen voor het goede hout van
den beuk, had hem er niet uifc zien springen.
De geest sprong het bosch in en ging daar
binnen in een grot waar de Koning van
den Berg woonde, die al héél oud, en héél
waardig was.
De kleine dwerg vertelde hem, hoe de
houthakker hem pas verjaagd had uit den
boom en hoe hij dion armen reus zelf zijn
mes in 't hart had geboord, zoo maar zon
der mededoogen, terwijl zij belden den man
toch nooit andere dan goed hadden ge
daan: de schaduw van de groene bla-
derenkroon had vocht en frischheid onder
houden voor hem, zijn gezin en zijn bees
ten en nu had hij zóó ondankbaar gehandeld
jegens hem I
„Wreek mij, wreek mijo, Koning", zoo
eindigde de kleine man. De Koning ant
woordde echter doodkalm:
„Dat is nu al jaren en eeuwen lang, dat
dergelijke wezens al6 jij, mij dergelijke
klachten doen hooren; altijd en altijd weer;
en altijd ook eindigen zij met dat
zelfde verlangen, dat ik wraak zal nemen
voor hen", sprak de eerwaardige vorst in
volle kalmte. Het koomkTuipertje werd al
driftiger
„Ze hebben groot gelijk ook", barstte hij
los, „die menschen, ze zullen hoe langer ho©
brutaler worden en ten laatste blijft er geen
boom of geen rots meer staan als dat zoo
doorgaat I" Even kalm antwoordde d© Ko
ning toen:
„Geduld 1 Geduld 1 mijn waarde 1" en, on
getroost ging het kaboutertje toen weef
heen.
Ingez. door „Aronskelk".
h
Mijn geheel bestaat uit 0 lettere en is
een' dorp in Zuid-Holland.
1 2 3 4 is niet warm.
6 7 8 9 vindt men in elke plaats.
8 2 5 is een viervoetig dier.
Op een 8 7 0 kan men goed drogen.
9 8 3 1 vindt men aan, elke deur.
4 7 is een voorzetsel
8 2 6 9 ia een vogel
II.
Met acht letters schrijft men een water
in ons vaderland.
6 7 5 heeft dezelfde beteekenis als „tam",
3 4 5 is een rivierschip, en
3 2 gebruikt men des winters.
1 7 2 5 is een zeeschip.
5 2 3 4 6 vindt men op de kermis, en
5 2 3 4 8 bevindt zich aan het vat.
5 2 4 1 vindt men in de zee, en
5 2 4 6 slaat men in den muur.
Ingez.door „Aaschepoetater."
III.
Mijn geheel is een schuilnaam van een,
onzer raadselkinderen en bestaat uifc
8 letters.
6 7 8 is een visch.
Iq elk huis is een 5 6 7 3.
1 5 is een wintervermaak.
5 6 7 2 dit nu eens gauw.
4 2 7 ia een meisjesnaam.
1 2 6 3 was de eerste mensch.
Ingez. door „Wilhelminq".
IV.
Verborgen meisj esnamen.
Aan namen ontbreekt het haar niet, ze
heeft er wel vijf.
Laat de kachel maar staan, til daar die
kast liever op.
Bij die keet, je weet wel, waar de tim
merlieden werken.
V.
In den, winter kom ik met een h uit de
lucht vallen; geef mdj een anderen kop,|
J
dan zit ik met een n aan uw vinger.
„Zou je niet graag rijk rijn?" vroeg Sara,
„Rijk? O, ja."
„Niet waar, dat zou veel beter zijn, dan
gouvernante te moetan worden; wat kon je
je dan niet van alles koopen hè?"
„O neen, zoo bedoel ik het niet; maar
dan behoefde vader niet meer zoo hard te
werken en dan konden wij toch een goede
opvoeding krijgen, zie je, want daar heb
ben je ouders het altijd zoo over," rede
neerde Lina wijs. „Daarom waren wij ook
allemaal heel dankbaar toen die nicht be
loofde, dat zij wel verder voor mij zou zor
gen; nu en dan betaalt zij mijn schoolgeld
en geeft me nog een rijksdaalder zakgeld
in de maand, en daar zend ik dan weer van
naar huis, al wat ik maar missen kan."
„Maar als je nu eens opeens héél veel geld
hadt, zou je dan heelemaal niets voor jezelf
koopen?" hield Sara maar aan.
„O, ja, natuurlijk; iets £an iedereen al
tijd wel gebruikennü ook zend ik niet den
heelen rijksdaalder naar huis; dat zou niet
Sara had zich nog dichter togen haar
vriendinnetje aangedrukt en met vuurroode
wangen en gloeiende oogen, sprak zij.
„Zeg, Lina, jij bent zoo vóél beter dan
ik, en je bent hier al zoo lief voor mij ge
weest; zou je mij een groot pleizier willen
doen? Ik krijg altijd zooveel geld van Va
der voor snoeperij en dergelijke en dat heb
ik natuurlijk heelemaal niet noodig; zou
jij dat nu ook willen hebben, dan kon je wat
meer naar huis* zenden voor je broertjes en
zusjesl" En misschien deed het Lina pijn
lijk aan, maar dan verraadde- rij het
toch heel niet, want ze wist, dat Sara het
uit de goedheid van haar hart deed; en
daarom klonk haar antwoord wél héél
vriendelijk, maar toch fier:
„Als dat noodig was, dan zou ik net
graag aannemen, Sara; maar dat hoeft
toch niet gelukkig."
Ze zag echter, dat Sara erg teleurgesteld
was en zoo vriendelijk mogelijk voegde ze
er toen nog aan toe:
„Dank je nog wel, hoor Sara; ik wil het
Moeder nog wel eens vragen, maar
„O, schrijf het dan dadelijk; toe, als je
blieft," dj-ong de kleine aan. „Ja,
ik beloof het je, maar ik ge
loof, dat we nu maar beter doen met in
huis te gaan, want er komt daar een ergo
zwarte lucht opzetten." En daarmee trok
Lina haar besohermelinge met zich mee in
huis en Sara was zóózéér gewoon voor elk
regendropje en elk windvlaagje ontzien te
worden, dat het haar niets uijzonder trof.
Buiten onweerde het van belang, de don
der rolde met zware slagen, het weerlicht
flitste af en toe tussc-hen oe kletterende
regenstroomen en de meisjes zaten gezellig
om de Engelsche gouvernante geschaard,
die nog juist bijtijds van de bruiloft har^
nicht teruggekeerd was. De kleintjes vroe
gen haar honderd uit over het feest, maar
Miss Watsonn wilde allereerst 'n paar vrien
delijke woorden wisselen met do kleine
nieuwelinge, die er nog zoo innig-bedroefd
uitzag met haar bleek gezichtje en gitzwarte
oogen. De twee oudste leerlingen, Lina van
Doorn en Melanie van Rotteveld stonden
wat ter zijde van dit groepje; Lina ver
heugde zich zeer over de vriendelijke woor
den, die Miss Watsonn haar beschermelinge,
toevoegde; maar Melanie's gezicht stond
lang niet vroolijk; haar lippen trilden ca
een paar keer leek het wel, of ze op MiBs
Watsonn en Sara wilde toèloopen, maar Jan
bedacht zij zioh toch weer ineens. De gou
vernante had net den arm om het kleine
ding heengeslagen en sprak troostend:
„Je zult je wel gauw wat beter op je
gemak voelen, Sara, als je maar eens een
maal hebt kennis gemaakt."
Toen hield ze ineens op, want Melanie
was naderbjj gekomen en duwde Sara on
zacht opzij, terwijl haar donkere oogen
vuur schoten en haar wangen, gloeiden van
hartstocht. De kl. Sara was juist een beetje
aan het bekomen, door de hartelijke toe
spraak van Miss Watsonn; maar dat had
juist in hooge mate de jalousie opgewekt
van Melanie's heftig karakter, die tot nog
toe altijd een eerste plaats had ingenomen
in Miss Watsonn's hart, en die nu deze
vriendelijke omgang met het jodinnetje als
een groot onrecht beschouwde haar aan
gedaan. Sara verschrikte zoozeer, van den
toornigen blik uit Melanie's oogen, dat ze