ZONDAG5BIAD IÉID5CN DAGblAD No. 153'72. 2 April. Anno 1910i MAJOOR EN KAPITEIN. •i. M iSoIva I ilili*il|ii««lili*iiilitil|li«i -V VAN ME.T "*411;*'*41 p* In een café-restaurant te Korrelhuizen zat ien klein ventje, rookte zijn pijpje en las ie nieuwsbladen. Hij was in het zwart en volgens den laatsten 6maak gekleed: een ^eer fijne, witle das was het eenige wit >an zijn kleeding. Plotseling stormde majoor von Losser het vortrek binnen; een man, die iedereen norsch bejegende; iemand, voor wien iedereen uit den weg ging, omdat hij altijd een lomp heid op de tong had. Hij was vergezeld yan eenige officieren. De mij oor was goed geluimd. Hij ging achter den man in het zwart staan, maakte grimassen en blies, blijk baar uit vergissing, het naastbijzijnde licht uit Zijn gevolg lachte. De vreemdeling stak het weder bedaard aan en las verder. Hu kende de inajoor zijn man: hij durfde iets wagen. „Goeden avond, schoolmeestertje!" zeide hij en bood hem de hand, en met denzelfden greep was zijn aarden pijp in stukken ge broken. „Kellner, andere pijpl" riep de vreemde ling. Het gevolg lachte luider. De majoor noemde, den kleinen, zwarten man een heer lijken kerel. Daar men er echter niet in kon slagen, hem kwaad te maken, en de majoor tot een partij whist geïnviteerd werd, ging hij met de officieren in een zijver trek >en men liet den man in het zwart alleen zitten. Deze las zijn blad, rookte zijn pijp en dronk thee, zonder het minste blijk van verstoordheid te geven over de beleedigende handelwijze van den majoor. Eindelijk stond hij op, ging in het zijver trek, waar de majoor bezig was met spelen, trad op hem toe en zeide op vastberaden toon: „Mijnheer, morgen vroeg duelleeren rü „Zoo zoo," viel de majoor hem lachend in de rede, „brengt de schoolmeester dan zijn a-b-c.boek mee „Ge behoeft u over mij niet te schamen, ik ben kapitein ter zee in Franschen dienst- Morgen VToeg om zes uren op het plein achter de groote kazerne." De kapitein ging zonder verder een woord te spreken de deur uit. Do majoor lachte nog lang over den klei nen schoolmeester, maar de kwinkslagen wilden toch niet goed meer vlotten. Het dwergachtige mannetje moest hem geweldig in het gelaat gekeken hebbenhij maakte de meest in het oog loopende fouten in het spel, en toen hem eenige officieren schert send vroegen, of wellicht de zwarte school meester hiervan de oorzaak was, zweeg hij. Den volgendon morgen verschenen de majoor en zijn gezelschap van den vorigen avond te bestemder plaatse. De kapitein wachtte hem reedsHij had zijn prach tige uniform aan. Een beleefde groet werd van weerszijden gewisseld. Toen de vrien den van den majoor zagen, dat de kapi tein zonder getuigen was, bood zich een hunner daartoe aan „Mijnheer," antwoordde do kapitein, „ik heb niemand noodig: mijn bediende is mij voldoende. Zqu ik komen te vallen, dan weet hij, wat hem te doeu staat. Gij allen zijt officieren van een leger, dat ik be min en hoogacht. Gij zult geen onrecht dulden of geweld gebruiken te mijnen op zichte. Majoor, indien gij geen goede pisto len hebt, kunt gij er een van de mijne kiezen." Dit zeggende opende de kapitein een ma rokijnen kistje en vier kostbare pistolen schitterden in de morgenzon. De majoor bedankte en zeide van zijn eigen wapenen gebruik te willen maken. Hij was buitengewoon ernstig en. statig. Zoo bad nog niemand hem gezien. De manieren en houding van den kapitein brachten hem in de war; in dat kalm en bedaard gozicht lag zijn pistool. De pistolen werden ge laden en vijftien passen afgemeten. De tegenstanders stonden op hun plaats. „Mijnheer," zeide de getuige van den ma joor, „gij zijt de beleedigda partij, gij hebt het eerste schot." De kapitein legde aangrafstilte heerschte onder de toeschouwers; de majoor ver bleekte. De kapitein zette af, terwijl nij zeide: „Daar de majoor het tweede schot niet zal hebben, als ik het eerste heb, moet hij het eerst schieten." „Mijnheer," antwoordde de getuige, „gij schijnt wel zeker te zijn van uw kunst; des te edeler is uw afstand van het eerste schot. Ik echter, wij allen hier, mogen zulks niet gedoogen. Gij staat hier alleen zonder getuigen, gij hebt u onder onze bescher ming, onder onze wetten gesteld. Schiet gij het ^erst." „Ik schijn niet zeker, «maai' ik ben zeker van mijn kunst 't Is mijn gewoonte niet te snoeven; mijn pistolen schieten zeer goed; gij zult het zien. Jules," riep hij zijn be diende in het Fransch toe, „werp iets om hoog." Het jongmensch trok zijn zakdoek uit. „Heen, iets anders; geld of een knoop of zoo iets." De bediende haalde een knoojj uit zijn zak. „Goed!" riep de kapitein, „werp hem hoog in de lucht!" Do jonkman gehoorzaamde; do kapitein mikte, schoot en de knoop vloog spattend in honderd stukken uiteen. Den toeschouwers liep een koude rilling langs den rug. De majoor was reeds levend dood; zijn lippen beefden; hij wilde kloek moedig blijven on den kapitein mondeling zijn bewondering betuigen, maar hij kon niet spreken, zijn keel was hem dichtgc- snoerd en nauwelijks kon hij ademhalen. De kapitein sprak geen woord over zijn meesterlijk schot. In het bijzijn der getui gen laadde hij opnieuw zijn pistool en keerde naar zijn plaats terug. Ook de majoor vatte wederom post; hij had zich een weinig her steld. „Schiet!" klonk het van de lippen van den kapitein. De majoorschoot cu miste. „Schiet nog eens, majoorriep de ka pitein, „gij hebt niet goed gemikt. Indien ik kom te vallen, is het een geluk voor de andere heeren hier; zij hebben allen gelachen gisteravond en moeten dus ook' allen met mijn pistool kennis maken 1" Deze woorden waren als een donderslag voor de officiereniedereen betuigde niefc gelachen te hebben. De getuige verzette zich' tegen het tweede schot niet meer. De ma joor schoot nu voor hen allen; volde hij dat ernstige monster niot neder, dan schoot het hen allen als musschon dood. Deze over tuiging had een ieder. De majoor legde aan. Het werd hem zwart en wit voor de oogen. Het manneke zag hem vast en be- daard in het gelaat. „Gisteren," zeide hij glimlachend, „wa* ik uw kleine schoolmeester, vandaag moet ik uw groote zijn. Gij houdt het pistooj te hoog; zóó zult gij mij niet treffen." De majoor schoot en miste; allen warei^ in bange verwachting. Hu legde de kapL tein aan; hij zotte wederom of. „Majoor," zeide hij, „gij zijt oen slechtj menschik heb gisteravond naar u goln-j formeerd; allo menschen spreken kwaad vai^ u. Gij zijt ig twee minuten dood. Doe uw) laatste gebed en vraag allen, die gij be^ leedigd hebt, om vergiffenis. Moge God uw;, ziel genadig zijn! Mijne heeren, hoeden af; als wij met den grooten Meester van da gansche wereld spreken, moeten wij bloots» hoofds zijn. Bid, majoor!" Allen ontdekten zich. Een vreeselijke pauze. Hicmand was in staat zich te verroeren. De majoor was geweldig aangedaan; het hart klopte hem hoorbaar; hij stond op deaj scheidsweg tusschen leven en dood. Het gebed was geëindigd. Het laatste uuij van den majoor had geslagen. Hij ha4 reeds geen druppel bloed meer in het ge» laat; hij beefde zoo hevig, dat hij niet meer rechtop kon staan. Om aan zijn doods, angst een einde te maken, legde de kapi- tein gauw aan, mikte enzette af, het pistool aan zijn bediende en zeide ge-, mei ijk: „Dat mensch is geen Franschen koge/ waard 1" en ging heen. Des avonds zat de man in het zwar^ wederom in het koffiehuis. Hiemand stoordij hem. Do majoor had het hazenpad gekozen.; Het wijnhuis Kempinski te Berlijn. Dezer dagen is Berthold Kempinski ge storven en begraven. Volgens de kranteij dekten honderden kransen zijn baar. Zijn naam is onsterfelijk. Zoolang Ber* lijn bestaan zal, zal er gegeten en gedron» ken worden bij Kempinski in de Leipziger» strasse. En zoolang een Berlijner een vreemd deling de merkwaardigheden wil laten zien van zijn stad, zal hij hem brengen naaxj Kempinski, het marmeren paleis, woa* in de reusachtige zalen beDeden eD bovem van den vroegen morgen tot het holle vax| den nacht, bijna nooit één der honderdex^ en nog eens honderden wit-gedekte tafeltje^ onbezet is. Kempinski heeft het ideaal vervuld val)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 19