Ho. 15367. LEISSCH DACtBLAD, Zaterdag1 26 Kaart. Tweede Blad. Anno 1910. Offieieele Kennisgeving. Gemeenteraad van Leiden. De aanstaande Pliiloktctes-opToering in den Schouwburg tc Leiden op Haart 1910. Voorjaarsachouw. Burgemeester en Wethouders van Leiden Gezien artikel 17 der verordening van den 6den Juli 1899 (Gemeenteblad No. 15), laatstelijk gewijzigd bij de verordening van den 3den Juni 1909 (Gem.blad No. 9). Brengen ter kennis van belanghebbenden, dat te beginnen met Maandag4 April e.k. zullen geschouwd worden: alle wegen, lanen, paden, straten, kaden, pleinen, hof jes, stegen, sloppen of poorten en gangen, benevens de daarin gelegen of daartoe be- hoorende bruggen en andere kunstwerken, voor zoover die bijzonder eigendom zijn en met gedoogen van de rechthebbenden voor het publiek verkeer openstaan; en alle wateringen en slooten en de rio len, ter vervanging daarvan gemaakt, be nevens de daartoe behoorende sluizen, dui kers, buizen, toegangskokers en dergelijke werken, voor zoover die bijzonder eigendom zijn. Burgemeester en Wethouders voornoemd, N. C. DE GIJSELAAR, Burgemeester. YAN HEYST, Secretaris. Leiden, 15 Maart 1910. Jacht en Vissclierij. De Burgemeester van Leiden herinnert aan hen, die zich voor het aanstaande sei zoen 19101911 in het bezit wensohen te zien van Jacht- en Vischakten, of wel van een kosteloozo vergun ning tot uitoefening der vis- 8 c h e r ij, dat de blanco-verzoekschriften, ter bekoming daarvan gratis verkrijg baar zijn ter Gemccnte-isecretarie, alwaar zij, behoorlijk ingevuld en onderteekend, vóór den lsten April a.s., moeten zijn te rugbezorgd ten einde aan den Commisnris der Koningin in deze provincie te worden ingezonden. Tevens wordt belanghebbenden herinnerd dat blanco-verzoekschriften tot het bekomea van buitengewone machtiging tot het ver drijven van schadelijk gevogelte, door mid del van pistoolschoten, het schieten van ko nijnen en ander schadelijk gedierte, en het vissehen als het water met ijs is bedekt, mede gratie ter Gemeente-Secretarie ter in vulling verkrijgbaar gesteld zijn. De burgemeester voornoemd, N. 0. DE GIJSELAAR. Leiden, 17 Maart 1910. Vervolg van de Vergadering van Donderdagmiddag. Punt 10: Verzoek van N. Brouwer om eervol ontslag als directeur der Kweek school voor onderwijzers en onderswijzo- ressen (79). Het verslag wordt op de meest eervolle wijze verleend onder dankbetuiging voor de veeljarige en uitstekende diensten aan het onderwijs en de Gemeente bewenen. (Applaus). De punten 1122 gaan zonder discussie onder den hamer door en worden conform het praeadvies aangenomen of verworpen, zooals reeds in ons blad van. Donderdag is vermeld. Punt 23. Verordening regelende de sa menstelling en inrichting van de Plaatse lijke Schoolcommissie te Leiden (40 en 78). De heer S ij t s m a zou gaarne een woord spreken ter verdediging van het door hem te dezer zake gedaan voorstel. Spr. meent dat, al moge de Schoolcom missie en B. en Ws. er tegen rijn om de be noeming van vrouwen in de Commissie ver plicht te stellen, spr. toch vrij is om zijn voorstel te handhaven. Spr. begrijpt bet standplint van de Schoolcommissie niet. Deze wil wèl vrou wen in de commissie hebben, maar bet niet verplicht stellen. Met zulke platonische liefde kan spr. niet meegaan. (Gelach). Spr. handhaaft daarom zijn idee. Er be hooren vrouwen in die Commissie ook al om den materialistischen geest, die in ons on derwijs heerscht te doen plaats maken voor een idealistische. Nu zegt de Commissie: „We laten de vraag hoeveel vrouwen er in behooren, on beantwoord. Dat hangt van omstandighe den af." Spr. wenscht echter te lezen in de ver ordening, dat er ten minste 4 vrouwen moe ten zitting hebben. Spr. doet een beroep op de mannen van den Raad om zoo billijk te zijn tegenover de dames als mogelijk is. Laat men het nu toonen. De heer v. d. Eist deelt mede, dat do Commissie voor de huishoudelijke verorde ning geen opmerking heeft te maken naar aanleiding van dit voorstel. De heer Carpentier Alting merkt op, dat het beginsel, waaruit de uit breiding van de Schoolcommissie voortkomt juist was om dames te kunnen benoemen. Maar waarom nu den Raad voor de toe komst te binden. Veel beter is toch dit van de omstandigheden te doen afhangen. En bovendien de Schoolcommissie wil niet al leen de dames hebben voor het handwerk- onderwijs, maar ook voor allerlei ander onderwijs waarvoor ook vrouwelijk advies van waarde kan zijn. Spr. hoopt dat de Raad de verordening ongewijzigd zal aannemen. De heer Vergouwen is er ook voor in de Commissie dames te benoemen. Maar spr. wil niet voorschrijven bet getal. Dat moet de Commissie zelf weten. Het voor- stel-Sijtema kan spr. dus niet goedkeuren. De heer Zwiers zou het voorstel- Sijtsma hebben gesteund maar na dc woor den van den lieer Carpentier Alting is spr. van mecning geworden, dat een bin dend voorschrift in de verordening niet gc- wenscht is. Het geval zou zich kunnen voor doen, dat er geen 4 geschikte vrouwen te vinden waren. Wat dan? Spr. is dus vóór de ongewijzigde verordening. De heer Roem merkt op, dat het hoofd motief waarom de benoeming van dames gevraagd wordt, is hun advies over bet handwerk-onderwijs. Maar als spr. nagaat, dat men in Den Haag ten aanzien van dit onderwijs Leiden tot voorbeeld neemt, dan schijnt het opnemen van dames niet zoo urgent. Dat de Schoolcommissie ze toch wil be noemen, daar blijkt uit, dat deze verder ziet, nóg verder dan de heer Sijtsma. (Gelach.) De heer S ij t s m a beantwoordt de spre kers en erkent natuurlijk de goede bedoe lingen van de Schoolcommissie, ofschoon bij de laatete vacature weer geen vrouw werd voorgedragen. De strooming echter in die Commissie zou zich wel eens tegen de emancipatie kunnen verzetten. En daar om is het gewenschb een bindend voorschrift in de verordening op te nemen. En 4 dames zijn er toch wel te vinden. Spr. deelt de vrees van den heer Zwiers niet en hand haaft zijn voorstel, door in art. 1 te lezen „minstens 4 vrouwen". De heer P e r a geeft eenige verklaringen omtrent de laatste benoeming van een lid der Schoolcommissie nl. prof. Iiuenen. Hier was een vacature, waarin moest voorzien worden door iemand met speciale capaci teiten, omdat dit lid in een speciale Com missie zitting moest nemen. Do heer Fokker heeft de dis cussie met belangstelling gehoord. De voor standers der vrouwenbeweging kunnen te vreden zijn. Maar spr. is zoo bang, dat men altijd wel 'n man zal vinden beter ge schikt voor de benoeming dan eenige vtouw. En om dat te voorkomen zou een bindend voorschrift niet kwaad zijn. In tegenstel ling met den heer Zwiers meent spr., dat er wel degelijk 4 geschikte vrouwen zullen te vinden zijn. De heer Zwiers heeft niet bedoeld, dat er geen geschikte vrouwen zouden zijn, maar de vraag is of ze ook wel zich be schikbaar kunnen stellen met bet oog op hun buisgezin of anderszins. En het gevaar zou dam zijn dat we juist de meest geschikte vrouwen niet zouden krijgen. De discussie wordt gesloten. Bij art. 1 dient de heer S ij ts m a zijn amendement in, luidende om achter de woor den: „De plaatselijke Schoolcommissie be staat uit 16 leden" te lezen de woorden „w aarvan minstens 4 vrou wen z ij n'\ Het amendement komt in stemming en wordt met 24 tegen 5 stommen verworpen. Vóór stemden de hoerenDe Boer, Van der Eist, Fokker, P. J. Mulder en Sijtsma. Art. 1 en de volgende artikelen worden daarop aangenomen. Vervolgens wordt de gobeele verordening 2onder hoofdelijke stemming aangenomen. Thans komt in behandeling de motie van orde van den heer Fockema Andrea e naar aanleiding van het antwoord van B. en Ws. op de door hem in den Raad gedane vraag omtrent de voordrachten voor onderwij zers. i De motie luidt aldus: De Raad, gezien de inlichtingen door B. en Ws. ge geven naar aanleiding van de vraag in den Raad gedaan omtrent do voordrachten voor onderwijzers instemmende met de daarin uiteengezette beginselen vertrouwende op het beleid van B. en Ws. bij het opmaken dezer voordrachten; gaat over tot de orde van den dag. De heer Fockema Andreae wenscht een kort woord van toelichting te spreken. Spr. dankt B. en Ws. voor bun antwoord in deze zaak. Het is nooit spr.'s bedoeling geweest B. en Ws. te binden, maar alleen om te weten hoe deze over de bewuste kwestie denken. Na het thans verkregen, antwoord zal spr. met vertrouwen de voor dracht van onderwijzers aan hen overlaten. Spr.'s standpunt is dit, dat voor onder wijzer menschen, van allerlei richting en kleur gesohikt zijn, mits ze zich in en bui ten de school onthouden van die uitingen eq gedragingen die in verband met hun positie niet gewensoht zijn. De heer Pera wenscht de vraag to be spreken of godsdienstige neutraliteit ook staatkundige neutraliteit in zich sluit. Spr. meent van niet en begeeft zich daartoe in historische beschouwingen. Sedert 1813 wordt de leuze „Oranje en Nederland" éón- stemmig gehoord. En dat n.u Rijks ambtenaren gaan meewerken om die stem ming te verbreken, noht spr. verkeerd. Onaangenaam is spr. echter getroffen door de opmerking in het praeadvies dat B. en Ws. een inquisitoriaal onderzoek niet noodig achten. Is zuik een onderzoek naar de politieke overtuiging nu inquisi toriaal? Spr. toont uitvoerig aan dat dit niet het geval is. Dit onderzoek moet plaats heb ben, anders wordt onze nationale veer kracht aan ontbinding prijs gegeven. Spr. gaat ook na do opmerking in bet praeadvies dat de voordracht van onder wijzers een zaak is van B. en, Ws. en niet van den Raad. Spr. meent echter dat het de plicht van den Raad is om te zorgen voor de belangen van. de kinderen en het onderwijs. Hoewel spr. gaarne vertrouwen stelt in B. en Ws., zal spr. toch tegen de motic-Fockema Andreae stemmen. De heer Fokker is het geheel eens met het praeadvies. Spr. meent echter, dat de vrees van B. en Ws. dat er aanstoot zal worden gegeven door ostentatief optreden in verkeerden geest buiten de school, onge grond is. Wanneer treedt men ostentatief op in anti-monarchalea geest? Spr. stelt het geval dat iemand alleen monarchaal zou zijn, zoolang het Oranjehuis aan het bestuur is. Maar daarna bijv. niet meer, en een Republiek beter zou achten, dan een of ander Duitsch vorst. Spr. gaat overigens met het praeadvies gaarne moe en ook met het onwensohelijke van inquisitoriaal onderzoek to dezer zake. De heer S ij t s m a klaagt over de vage formuleering van de vraag van den heer Andreae. En ook het antwoord van B. en Ws. is vaag. Maar één ding doet spr. genoegen dat B. en Ws. geen inquisitoriaal onderzoek willen. Toch is er nog iets in het praeadvies dat spr. zou willen aanroeren. Spr. is 14 daar bij het onderwijs geweest en heeft de ver gadering van den Bond van Onderwijzers, waarin de heer Ossendorp sprak, bijge woond. Spr. gaat de bedoeling der neutra- liteits-motie na Die was niet gericht tegen den bestaanden Regeeringsvorm. De zaak werd paedogogisch besproken. We moeten deze zaak evenzoo bespreken als bijv. de vraag of do onderwijzers academisch ge vormd moeten zijn of niet. Spr. meent dan ook, dat als niet een geestelijke wildebras als de heer Meer kerk, er tegen opgekomen was, dat dan nooit zulk een, storm zou zijn opgestoken. Spr. oonstateert dat er niets oneerbie- nigs op die vergadering is gesproken tegen het Vorstelijk Huis en tegen de wetten Maar gesteld het ware zoo. Dan is het toeh tijd genoeg om op te treden wanneer wer kelijk een onderwijzer de perken te buiten gaat. Maar eerder niet. En bovendien als de onderwijzers zoo worden, ligt dit niet zoozeer aan hen, dan wel aan de oplei ding, die verkeerd is. Wil men verandering, dan moet men van het begin af beginnen Of men moet de onderwijzers recruteeren niet uit den kleineren stand maar uit een anderen. Tegen de democratische strooming onder do onderwijzers is dit het eenige middel. Spr. meent dat de heele zaak opgeblazen is. De onderwijzers doen hun plicht. Waar om nu een onderzoek, dat hen óf tot huiche laars óf tot slachtoffers maakt? Spr. gaat wél met de motie mee, mits de 3de alinea luidende: „Instemmende met do daarin uiteengezette beginselen" er worde uitgelicht. De heer Vergouwen is ook tegen de motie om dezelfde reden nL die 3de alinea. Spr. meent dat deze zaak van zeer groot gewicht is. De vraag hoe art. 35 der Wet op het Lager Onderwijs moet worden uitge legd, is nog steeds onbeantwoord. Toch moeten we ons houden aan de wet. Spr. constateert dat het openbaar onder wijs langzamerhand min of meer zijn godsdienstig karakter verloren heeft, [n spr.'s tijd was dit nog anders. Do geschie denis-boeken van tegenwoordig staan op het beginsel van Darwin en de evolutie. In die lijn, die materialistische lijn ligt ook de politieke neutraliteit. Spr. erkent overigen^ dat de onderwijzers niet zoover zuiden gaan om do kinderen tegen het Vorstenhuis op te zetten. Maar het ligt in de lijn. En, nu is gezegd dat negen tiende van de onderwijzers den ken zooals de mannen van den Bond. Wanneer nu een republikein zioh op do school als een gced onderwijzer gedraagt, is er geen bezwaar. Maar gaat hij buiben do school zijn beginselen verkondigen, kan men hem dan nog wed als onderwijzer be houden? Spr. meent van wèl, anders zou hij daarin zien een aanranding van de per soonlijke vrijheid. Het begrip „Christelijke en maatschap pelijke deugden" is zoo vaag en onbepaald dat ieder daarin iets anders leest. Spr. zou daarom liever zien dat B. en Ws. naar om standigheden handelen en daarom do alinea 3 laten vervallen; anders geven we interpre tatie op een bepaald punt van de wet zoo- aJs B. en Ws. meenen dat die geïnterpre teerd moet worden. Er is nog een andere kwestie. De school opziener spreekt ook mee. Het hoofd der school geeft advies. Ook daarmee moet rekening worden gehouden en daarom kun nen we hier niet een beginsel stellen. Spr. meent dat de motie daarom van nol en ge ener waarde is. Men kan den goe«t niet keeren. Gaarne wil epr. echter ver trouwen stellen is en Ws. lir moet worden gewaakt tegen excessen maar meer kunnen B. en Ws. niet doen. De heer Aalborse vereenigt zioh vol komen met het standpunt van don heer Vergouwen. Spr. is wel wat verbaasd door de motio van den heer Fockema Andreae en had verwacht dat deze niet door het antwoord van B. en Ws. zou voldaan zijn. Een Inquisitoriaal onderzoek heeft do heer Fockema Andreae niet gevraagd. Boven dien, een inquisitoriaal onderzoek is een tautologie; het be teekent: een onderzoe kend onderzoek. Waarom toch dat woord „inquisitie" er weer bijgehaald? De vraag waarom het hier gaat, is niet een politieke maar een paedagogische, nL of mon aan kinderen al of niet godsdien stige en staatkundige dogma's zal onderwij zen. Do consequentie van hot neutraal on derwijs voert onafwijsbaar tot de thans door den Bond gevolgde gedragslijn. Do onderwijzers hebben de logica aan bun zijde. Dcch een school toegankelijk voor iedoroon waar alle ouders mee kunnen in stemmen, en waar zij met gerustheid hun kinderen heen zullen stuien, is een illusie. Spr. is van een ander gevoelen en meent dat het juist goed is, den kinderen reeds vroegtijdig godsdienstige en nationale et staatkundige beginselen in tc prenten. En juist door di* consequentie van de openbare school komen nu de warme voor standers er van tot inkeer, en daaruit blijkt dat de opvatting van de voorstanders van hot bijzonder onderwijs ten aanzien van de neutrale school eigenlijk juist is. Nu hoopt spr. één ding, dat men n.l. ook zal gaan waardeoren do houding van spr. en de zijnen toen /ndertijd besloten werd op de school niet meer van God en Gods dienst to spreken. Spr. acht in tcgen^.cJling met den heer Sijtsma de vraag van den heer Andreae zeer duidelijk. Er is goed pa/xlagogisoh in- zioht noodig. Maar ju'sb daarom bracht hot antwoord B. en Ws. in een moeilijk parket, en hebben zij het ontween. Do heer An- droae heeft dus eigenlijk geen antwo0rd go- kregen, heeft dit ook niet verlangd. Spr. wil gaarne rijn vertrouwen in bet beleid van B. en Ws. uiten, maar wenscht ook de derde alinea der motie te doen ver vallen. Uit de discussion blijkt bovonditn dat dc 3de alinea tot een onzuivere stemming zou leiden. De heer Fockema Androao zal kort zijn. Er is gezegd dat al wat er op do bewuste oDdorwijzers-vergadering is gozegd, louter theorio is. Spr. wil niet ontkennen dat het tot n*.»g toe goed gaat; maar wat theorio is moet theorie blijven. Spr. heeft zijn vraag wat vaag gesteld om B. en Ws. te helpen, had zelfs niet eens oen antwoord verwacht. Dat do vrijheid van gedaohte aan gerand zou worden, ziet spr. niet in. Maar wanneer een onderwijzor van een riohting die niet gowenscht is, liet noodig oordeelt om tegenover de kinderen en el ders daarvan op ostentatieve wijze tc doen blijken bijv. door bij het Wilhelmus rijn hood op to houden, dan blijkt dat deze geen voldoendJen rem in zioh heeft en daarom op de openbare school niet thuis behoort. Spr. gaat geheel met hot standpunt van B. en Ws. mee, dat hem alleszins juist voorkomt. Wanneer echter do hoer Aalberse zegt: „ziet ge nu wel, nu krijgen wij, voor standers van bijzonder onderwijs gelijk", dan moet epr. daar dit op antwoorden dat we alleen op hot punt van godsdienst een neutralen staat hebben maar nog niet op staatkundig gebied. Daarom gaat een vor-> gel ijking hier niet op. Spr. wenscht te erKcnncn dat hij wel degelijk het antwoord van en Ws. oen antwoord op rijn vraag acht en daarmee ge heel instemt. Daarom zou hij niet graag de gewraakte 3de alinea uit zijn motie wil len liohten. De heer Pora heeft mot belangstelling c-^ooooooocoo Oudgrieksche tooneelstukken worden in de ons omringende landen niet zeiden op gevoerd, hetzij in min of meer vrije na volging. zooals bijvoorbeeld laatstelijk in Frankrijk Rivollet de Alcestis van Euripi des, een andere dichter den Herakles van denzelfden tragicus, Donnay dc Lysistrata van Aristophanes heeft omgewerkt, hetzij in getrouwe vertaling; soms ook wel in het oorspronkelijk. Kan het laatste uit den aard der zaak slechts in kleinen kring waardeering vinden, vertaald of vrij be werkt wekken die oude kunstwerken ge regeld bij velen belangstelling, en blijken telkens weer een merkwaardige levens kracht te bezitten. Ook ten onzent is men meer cn meer gaan beseffen wat schatten in die oude drama's ter beschikking liggen van schouwburgbesturen en schouwburgbe zoekers; hoeveel daarin is dat voor alle beschaafden niet maar al leen voor het onderwijs of voor vakge leerden 1 nog steeds waarde heeft. Men heeft herhaaldelijk ervaren dat die stuk ken, na drie en twintig eeuwen voor het voetlicht gebracht, nog even versch en aantrekkelijk blijken, ook voor hef groote publiek, als toen zij werden gedicht. Meer dan eens hebben studenten en gymna siasten welgeslaagde opvoeiingen gegeven, waaraan zij niet alleen te danken hadden dat oen van de meesterwerken der oud heid voor hen zelf waarlijk was gaan leven en hun was geworden tot geestelijk eigen dom, maar waardoor zij ook een talrijke schaar van toeschouwers wisten te boeien; va onze beroepsacteurs, onze declama tors hebben vaak volle zalen getrokken en luide toejuichingen behaald door hun uit beelding van een Oedipus of een Antigone. Thans hebben de leerlingen van het Utrechtsche stedelijk Gymnasium den Phi- loktetes van Sophokles ingestudeerd, cn zullen dat stuk het eerst in den Schouwburg te Leiden ten tooneele bren gen ter gelegenheid van het aanstaande Philologen-congres hier ter stede. Zeker zijn er velen hier en elders, die zich met ingenomenheid herinneren de voortreffe lijke opvoering van den Oedipus door Utrechtsche studenten ongeveer twintig jaar geleden; degeen die toen de hoofdrol op uitnemende wijze vervulde, de heer Van Noorle Jansen, is thans leeraar aan het genoemde Gymnasium, en heeft de jon geren voortgeholpen met zijn talent en zijn ervaring, onder medewerking van zijn col lega, den bekenden musicus Nolthenius. Men mag dus een zorgvuldig voorbereide en goed geleide opvoering verwachten van het stuk, dat eenige maanden geleden ook door de Gentsche studenten met groot sue- ces is ten tooneele gebracht. De Philoktetes is het schitterend slot van een welbesteed dichterleven. Hoog bejaard behaalde Sophokles bij den jaar- lijkschen openbaren dichterwedstrijd te Athene den eersten prijs met dit stuk. dat het einde van een belangrijk ontwikkelings tijdperk der dramatische kunst aangeeft» „Karakterteekening I" dat werd in zijn da gen, als in de onze, meer en meer de eisch der snel en rijk zich ontwikkelende letter kunde te Atheneniet gebeurtenissen voor al, verwikkelingen, lotgevallen, niet het spel van onverklaarde, schijnbaar toeval lige feiten en feitjes van den dag, als buiten de menschen om tot stand gekomen door toedoen van hef fatum of den wil der goden: neen, de persoonlijkheid der menschen zelve wilde men leeren kennen, hun inwendig leven, hun zïelestrijd, het samenbotsen van hun overtuigingen en liun hartstochten, het „waarom?" en het „hoe?" veeleer dan het „wat?" Een langen weg heeft het Grieksche Drama in weinig meer dan een halve eeuw doorloopen, een weg dien men als het ware kan afmeten door een der oudere werken van Aeschylus met het laatste gedicht van Sophokles, zijn Philoktetes, te vergelijken. Zijn stof heeft Sophokles ook ditmaal, ge lijk het gebruik medebracht, ontleend aan de oude, gewijde sagen, maar hij heeft van de gegevens der overlevering een spaar zaam gebruik gemaakt, alleen het onmis bare er uit overgenomen. Het karakter daarentegen der beide hoofdpersonen, Neoptolemos en Philoktetes zelf, is haarfijn ontleed, en vooral voor het samentreffen dier beiden vraagt de dichter de aandacht. Hetgeen er gebeurt is uiterst eenvoudig, maar hef spei der aandoeningen en harts tochten is met liefdevol meesterschap ge- teekend. Karakterteekening en werkelijkheid I Geen typen, uit de oude sagen onveran derd overgenomen, maar levende personen van gelijke bewegingen als wij. Wie slechts vage voorstellingen mocht hebben van *het Grieksche Drama en zich dat, gelijk liet vroeger althans vaak is voorgesteld, in boeien van conventie geslagen denkt en aan allerlei wetten gehoorzamend, die het niet durft of niet wil overtreden, moet wel verbaasd staan over het modernisme van een Sophokles, die er niet tegen op heeft gezien om bijvoorbeeld in een zijner oudste stukken den held Aias zelfmoord te laten plegen op het tooneel, en in zijn laatste? meesterstuk den ongelukkigen Philoktetes ten prooi toont aan een aanval van dei verschrikkelijkste lichaamspijn. Bloed én noodkreten van een voor onze oogen ge folterde: hoever zijn we van de zooge naamde klassieke rust en zelfbeheer- schingl De korte inhoud van het stuk is öezds Toen de vloot' der Grieken op weg naar Troje hef eiland Chryse aandeed, werd een der aanvoerders, Philoktetes, daar door een vergiftige slang gebeten; zijn tochtgenooten lieten hem toen, als onge neeslijk, op het onbewoonde eiland Lem- nos achter. Jarenlang heeft hij daar in een grot aan de zeekust een jammerlijk be staan geleid, voortdurend gemarteld door dc wond in zijn been. Inmiddels is de krijg voor Troje onbeslist gebleven, Achilleus en Aias en vele andere helden zijn ge sneuveld, en thans is voorspeld dat de Grieken de stad niet zullen nemen tenzij aangevoerd door Neoptolemos, den jeugdigen zoon van Achilleus, en door Philoktetes, die den heiligen boog van He rakles in zijn bezit heeft. Men besluit dus den balling terug te roepen; de nieuwe leider Neoptolemos en Odysseus, de be leidvolle held, komen hem van Lemnos af halen^ Maar het was juist Odysseus, op wiens raad Philoktetes eertijds in de een zaamheid werd achtergelaten, en zich aan den banneling vertoonen zou dus voor dezen gelijk staan met te worden door schoten, en óók spreekt het wel vanzelf dat de gewonde held niet zal rijn te bewegen om ter wille van zijn vroegere bondge- nooten nu nog naar Troje te gaan. Zijn boog en pijlen moeten hem dus door list worden afhandig gemaakt, en dan moet hij weerloos naar Troje worden gevoerd. Neoptolemos, die jegens hem geen schuld heeft, moet daarom trachten zijn vertrou wen te winnen en zijn wapenen te ver meesteren. Dezen jeugdigen, eerlijken en openhartigen held weet Odysseus te over reden om, ter wille van het schoone doel, den balling te misleiden. Maar als het bedrog is gelukt, dan zegeviert de betere natuur van den jongeling over de hem opgedrongen levenswijsheid van den lis- tigen Odysseus, en vrijwillig geeft hij den heiligen boog aan Philoktetes terug. Zijn hoop dezen over te halen nu vrijwillig naar Troje mede te gAan Llijkf echter ijdeL; straks, toen Philoktetes hem had licfgc- kregen en hem zijn volle vertrouwen had geschonken, zou hem dat allicht zijn ge lukt nü is de balling wantrouwend ge worden en nog meer dan tc voren verbit terd op Odysseus en dc overige Grieken* Zoo is dan het listige plan van Odysseus niet geslaagd; Philoktetes zal niet naar Troje gaan? dc stad niet worden geno men? Ja tochl Herakles zelf, die na den dood van zijn aardschc lichaam in het verblijf der goden is opgenomen, ver schijnt aan zijn voormaligcn krijgsmakker en zegt hem dat Hij gaan moet. Ilot is de wil der goden: ginds wacht Philoktetes genezing van zijn vrccselijke wond, den verrader Paris zal hij een der heilige pijlen door het hart drijven, Troje za! nog dezen, zomer vallen. Aan die roepstem geeft Phi loktetes gewillig gehoor en door zijn jeug digen vriend ondersteund begeeft hij zich* scheepwaarts. Aan de acteurs, vooral aan den ver tolker van de hoofdrol, stelt het stuk zware eischen, cischen waaraan men zeker, tegenover jeugdige beoefenaars der too-: neelspeelkunst niet al te streng zal willen vasthouden. Wat deze in ervaring nood zakelijkerwijze te lcort moeten schieten, zal trouwens allicht worden goedgemaakt door hun liefde voor de goede zaak en hui* vertrouwdheid met de oude wereld, waar mede zij zoo lang op het Gymnasium heb'-i ben kennis gemaakt. Zoo zij hun dan veel belangstelling cn alle mogelijke succes toc-i ge wenscht bij hun schoone en cervolld poging. Ook niet-lcden van het Congres zullen van de opvoering kunnen genio» ten, daar op alle rangen plaatsen voor hetj publiek zijn beschikbaar gehouden. De vertaling van Van Leeuwen is dezeij dagen in tweede uitgave bij A. W. Sijt-c hoff's Uitgeversmaatschappij verschenen*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 9