ALLERLEI, Oude beschaving. Weldra zal het Britsch Museum een ver zameling voorworpen bevatten, die getuige nis afleggen van een veel ouder bescha- vingstijdperk dan dat ons voor oogen wordt gesteld in de overblijfselen die uit Babylonië en Assyrië afkomstig zijn. De ontdekkingen, die voor betrekkelijk korten tijd in Peru zijn gedaan, toonen aan, dat voor meer dan 5000 jaren aan de hellingen van de Andes een cultuur heeft geheerscht, waarvan men tot nog toe geen begrip had. De huishoudelijke voorwerpen, uit klei ver vaardigd, leveren hiervan het bewijs. Als kunstwerken staan de gevonden ge- bruiks- en weelde-artikelen, boven de vond sten uit de streken, die tot nu toe als de wieg der beschaving werden beschouwd, West-Azië en Egypte. In het zand bedolven, beschermd door het droge klimaat, zijn de voorwerpen goed be swaard gebleven. Op geen enkel van de 700 stuks, waaruit de verzameling bestaat, is een spoor te vin den van een letter of een alphabet. Ook kenden de vervaardigers er van het paard niet, maar reden, naar zich uit de versie ringen laat opmaken, op een dier met broe den rug en een kop, die aan een hertach tig dier doet denken. Hun eenige wapenen, waren de werpspies, de knots en het schildbogen, pijlen en slingers waren hun onbekend, want zij ko men op geen der voorwerpen voor. Deze nieuwe verzameling is gevonden op een begraafplaats en de on,derdeelen geven een beter beeld van het volksleven onder die oude bewoners dan de weinige voorwer pen, die buiten deze, in de Europeesche museums bewaard werden. Het geheimzinnige volk, dat zich aan de westkust van Amerika zoo vroeg ontwik kelde, had reeds een godsdienst-, die vreemd was van demonenaanbidding; dat volk hield van, muziek, zooals de talrijke instrumen ten bewijzen, die gevonden werden; niet ge rekend de fluiten, die denkelijk dienden om booze geesten te verdrijven. Ook ,,mode" heerschte daar reeds, want de hoeden en kapsels der vrouwenfiguren op het aardewerk munten uit door veel soortigheid en zijn samengestelder dan een iParijsch mode-atelier ze kon verzinnen. Eüeine exemplaren van de gevonden voor werpen dienden misschien als speelgoed, niet ongelijk aan onze artikelen voor de poppenkamer en de kleine voorwerpjes, die tegenwoordig in koper en zilver bij ons zoo gezocht zijn. Het was ook een volk, dat de natuur waarnam en de dierenwereld liefhad, wai\t overal ziet men op de voorwerpen afbeel dingen van land- en zeedieren, van vogels en kruipende dieren. Ook vindt men, waar het afbeeldingen geldt van mens oh en, allerlei versoheiden- heid in de gelaatsuitdrukking: moed, smart, verlangen, nijd en afgunst; zelfs ziekten schijnen er in te herkennen. Zelfs ?s op een der vaatwerken, een tooneel weer gegeven, dat doet denken aan een voorstel ling der bekende Prometheus-mythe. Ooievaarsnesten. Vóór eenige jaren waren op een groot landgoed in Gelderland een aantal ooievaarsnesten aanwezig, zoowel midden op het dak als op de vier schoorsteenkappen van het kasteel; ook op de daken der bij- gebouwen, alsmede op het plein voor en om het huis, hooge en lage nesten; het huis was er om vermaard. Indertijd in die streek woonachtig zijnde, gingen wij inlich tingen inwinnen op welke wijze men het moest aanleggen om met goede uitkomsten ooievaars te trekken en ook te behouden. Men gaf den volgenden raad, die met goed succes gevolgd werd. Men laat een zeskan- tigen bak maken, het best is van eikenhout, groot- anderhalven meter in diameter, met opstaanden rand van een halven meter hoog. Aan de buitenzijde van den opstaanden rand bevestigt men stevig, met wilgentwij gen of gegalvaniseerd draad, een rand van gevlochten elzentakken, een hal ven meter breed. Aan de binnenzijde van den bak strooit men langs den rand wat korten paar- denmest. In den bodem 5 6 centerboorga ten voor afvoer van het regenwater. Meer niets. Zij dragen zelf het nest wel vol. Daar na bevestigt men het nest op een sterken paal of boom, die stevig in den grond staat, opdat er bij wind zoo min mogelijk bewe ging in is. Tot behoud van den bak is het goed den bak eenigen tijd voor de plaat sing te carboliniseeren. Op deze wijze het nest aangelegd, zal men zelden tevergeefs op ooievaars wachten en komen ze op plaat sen, waar ze anders moeilijk te trekken zijn. Het is raadzaam de nesten niet te diebt bij openbare wegen te plaatsen, daar jon gens de dieren spoedig op steenen zullen onthalen en ze gauw zullen doen vertrek ken. Mejuffrouw Róthor, een danseres in een groot theater te Parijs, met haar tamme slang, die zich als een tulband om het hoofd van haar meesteres windt. PELZEN. Een te Archangel (Noord-Rusland) verschijnend blad deelt interessante bijzonderheden mee omtrent een onlangs in het gouvernement ArchaDgel gestichte pelsdierenhoeve". Deze onderneming, die door Duitsoh kapitaal tot stand kwam en ge leid wordt door den Duitschen houtvester Rosenow, heeft ten doel de teelt van ver schillende waardevolle pelsdieren zooals de KamschadaaJsohe vischotter, de blauwe vos, 't sabeldier, de edelmartor, e.a. Behalve dat die teelt met het oog op het klimaat en de bodemgesteldheid als vanzelf gaat, zijn de bedrijfskosten, wat het verkrijgen van grond betreft, uiterst gering. Men betaalt aan pacht per H.A. en per jaar ongeveer 30 cents. Men zou dus schitterende finan- cdeele uitkomsten verwachten. Doch daar bij dient men niet te vergeten, dat de ge- heele oppervlakte der hoeve, ter grootte van 500 H.A., door een schutting van blik moest omringd worden, waaraan reeds 130,000 roebel ten koste is gelegd. Waar schijnlijk zal deze afschutting ook nog een eind in den grond voortgezet moeten worden omdat de vossen en knaagdieren zich anders onder door de schutting uitgraven en ont snappen. Eenridderord e-k w e s t i e. Een bankier, een van de publieke weldoe ners in wijlen het koninkrijk Hannover, deed al lang moeite om eens aan een rid derorde te komen; hij versmaadde het zelfs niet, een der hofbeambten een zekere soon ge Ids aan to bieden voor de verwezenlijking van zijn vurig verlangen. Dit kwam koning George ter ooren en deze vergunde den ambtenaar het geld aan j te nemen en den man de vurig gewenschte j ridderorde te beloven. Zulks geschiedde, en I weldra meldde dezelfde hofbeambte zioh bij den bankier aan. Deze laatste was natuurlijk ten zeerste verheugd en wist bij den aanblik van het schitterend sieraad zijn blijdaohap nauwe lijks te bedwingen. Weldra kreeg zijn gelaat echter een an dere uitdrukking, toen hij las, hoe in de oorkonde de voorwaarde gesteld was, dat de ridderorde op de bloote borst moest gedragen worden. De arme rijke man stond als vernietigd daar. Toen de beambte, dankbaar voor het reede ontvangen ge schenk, dit zag, wendde hij zich tot den te- leurgestelden man en sprak: „Er is maar één middel om de orde, niettegenstaande de beperkende bepaling, toch zichtbaar te kun nen dragen." „En dat is?" vroeg de bankier aange naam verrast. ,,'t Is wel wat omslachtig", was het ant woord. „Ga onder de wilden 1" Door andermans leed Ver worven. „Dat is een prachtig huis," zei Tip tegett Top, toen ze langs een monumentaal ge bouw kwamen, dat kort te voren voltooid en nu bewoond was; maar ik kan het niet met droge oogen aanzien." „Niet? Hoezoo?" vroeg Top. „Dat zal ik je vertellen. Omdat 'de eigenaar het, om zoo te zeggen, door de smart, het gejammer, het bloed van, zijn medemensohen heeft verworven, ja, zelfs door het geweeklaag van weerlooze vrou wen en kinderen." „Dat is ontzettend 1 Wat een gruwel. Wie is die rampzalige dan? Zeker een geweten- looze woekeraar?" „Neen, dat niet; maar hij is tandarts." Taalgevoel. Dit is opgeschreven, omdat het gezegd werd door een dienst meisje, dat door haar mevrouw werd uitge stuurd, om eenige huishoudelijke artikelen te gaan, halen; terwijl ze het hoofd om de huiskamerdeur steekt, zegt zij: „Mevrouw, ik ga even om zeep." Een jonge man, die op een paar uren sporens van zijn bruid verwijderd woont, mist op den trouwdag den trein. In angst telegrafeert hij: „Niet trouwen vóór ik kom 1" Uit een brief van een eega aan haar echtgenoot, die zich op reis bevindt: „Huichelaar! De heimweetranen, waar mee, zooals je schreef, je laatste brief be vlekt was, heb ik scheikundig laten onder zoeken, en toen, is gebleken, dat het oham» pagnedroppels waren." j De koopman. „Deze hond, me- i vrouw, heb je voor een koopje. Voor twintig I gulden." „Ja, ik zou hem wel willen hebben, maar ik ben hang, dat mijn man er bezwaar tegen heeft." „Mevrouw, u kunt véél gemakkelijker een anderen man krijgen dan zoo'n hond." Vriend: „Je hebt een mooie vrouw, ben je nooit jaloersah?" Eohtgeno o t: „Oah, ik haal nooit een kerel, die er maar een beetje toonbaar uit ziet, in huis." V eelzegge nd e onderbreking. Op een familiefeest vraagt ook de heer Van Toffelen het woord en begint: „Waar de feestgenooten..." Opeens roept zijn zoontje: „Moeder, kijk oreis I Vader durft ook wat zeggen... Troef op troef. „Je grootste vijand is de jenever." „Er staat toch, dat we ook onze vijanden moeten liefhebben." „Zeker, maar niet dat je ze mo*t ver slinden l" Dame, inform-esrend ten kantore van een uitgever: „Hebt u ook quatre-mains in voorraad, mijnheer?" B edi ende: „Neen, dame, wij geven alleen maar piano-muziek uit."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 26