1 RECEPT. LANDVERHUIZERS. Nog steeds verlaten, jaar in jaar uit, duizenden Nederlanders het vaderland. Yodgens den „Almanach de Gotha", blz. 636, vestigden zich alleen in de Vereenigde Staten allengs 168,720 Nederlanders; in 1908 alleen 6946. Anderen trokken naar Argentinië, naar Texas, naar Zuid-Afrika, naar Canada, of naar eenig Europeesch land. Volgens de „Jaarcijfers" verloren we alleen in 1908 aan vreemde landen 15,630 mannen en 14,401 vrouwen, alzoo &),931 personen» En wel onder de ongunstige tegenstelling, dat naar ad onze koloniën samen slechts 3729 mannen en niet meer drm 978 vrouwen, of 4707 personen, uitgingen. Natuurlijk zijn de tien duizenden arbeiders, die tijdelijk in Rijn-PruiBen en Westfalen werk zochten, zonder zich in Duitschland te laten neutraliseeren, hieronder niet begre pen. Feitelijk verliezen we alzoo elk jaar een 30,000 personen voor onze nationaliteit. Voor een zoo kleine natie als de onze is dit een zeer aanmerkelijk verlies. Al is het toch, dat in Amerika onze landverhuizers aanvankelijk nog hun taal pogen bij te hou den,, op den duur slijt ook dit uit, en ten slotte zijn ze voor onze zoo kleine natie gansch verloren. Vandaar de reeds zoo vaak opgeworpen vraag, of deze stroom van landverhuizing niet naar onze eigen koloniën ware te leiden. Spanje heeft dit stelsel in de 16de en 16de eeuw op alle manier in practijk gebracht. Milhoenen Spanjaarden zijn toen naar Mid den- en Zuid-Amerika uitgetogen, door geen klimaat afgeschrikt, en de uitkomst is geweest, dat heel Midden- en Zuid- Amerika thans door lieden van Spaansche, deels Portugeesche herkomst bevolkt is, en zelfs op Cuba de meerderheid der bevol king van Spaanschen bloede is. Ook op de Philippijnen wist het de Spaansche taal o verheer schend te maken, en een Christe lijke Kerk té stichten, die met een eigen Universiteit onder één Aartsbisschop vijf bisdommen telt. Wij daarentegen deden zoo alleen aan de Kaap, ten deede op Ceylon, en ook wel in Suriname. Nu vielen de Kaap en Ceylon voor ons weg, en Suriname oefent geen aantrekkingskracht meer uit. Alleen in onze Oost zou dan ook een kolonisatie op eenigs- zins uitgebreide schaal, zoo ze mogelijk bleek, de landverhuizers duurzaam voor onze nationaliteit kunnen behouden. Nu zijn de proeven, eertijds hiermede ge nomen, niet zeer bemoedigend. Als eerste proeve kan men den maatregel beschouwen, waarbij op Banda grond aan de Com pagnie-dienaren werd afgestaan. Eigenlijke landverhuizers waren dit echter niet. Van daar, dat ze zich, meest uit mannelijk per soneel bestaande, al spoedig met de iniand- Bche bevolking vermengden, nu van half bloed zijn, en eerst met slaven, nu met contract-koelies, de notenperken bearbei den. Tusschen 1623 en 1631 heeft men op Am- bon enkele huisgezinnen gevestigd, maar veel te weinig om stand te houden, zoodat deze enkele gezinnen zich van lieverlede in de bevolking hebben opgelost. Op Ceylon is men beter geslaagd, zoodat thans nog de herinneringen aan de in 1666 begonnen kolonisatie er na werken, en de „Dutch Burger Union", zij het al voor den invloed van het Engelsch bezweken, er de Neder- landsche traditie op kerkelijk en sociaal gebied in eere houdt. De kolonisatie aan d' Kaap is zelfs het begin geweest van een machtige beweging, die nog als historisch evenement' doorwerkt. In, onze eigenlijke Oost daarentegen is kolonisatie nooit ern stig, nooit op breede schaal beproefd, en het blijft daarom nog steeds een open vraag, in hoeverre nier een kolonisatie de ons verlatende landverhuizers zou kunnen opvangen. Onder den Gouverneur-Generaal Van, Im- hoff in 1745 zijn aan eenige Nederlandsche landbouwers gronden in West-Java ge schonken, en deze kolonisatie liep aanvan kelijk niet kwaad, tot een inval der Ban- tammers de kolonie deed te niet gaan. Eerst lang daarna is in 1857 door onze Begeering een Staatscommissie benoemd, om te onderzoeken in hoeverre het op den weg van ons Gouvernement kon liggen, steun te verleenen aan een destijds opgekomen plan, om Nederlandsche koloniën op de hooge, en daarom minder heete, en dus gezonder berg- plateaux te vestigen. Gunstig voor de kolo nisatie was dit rapport niet. Vooral prof. Donders, die lid der Commissie was, achtte het plan te moeten ontraden op medische gronden. Toch bleef dit advies niet onaan gevochten. Met name prof. Stokvis, van Am sterdam, heeft er zich toe gezet om in 1894 de meening te verdedigen, dat medisch zulk een kolonisatie zeer wel aan te bevelen was. Toch is hiermede de zaak niet uitgemaakt. Dat het heete tropische klimaat bezwaar oplevert, behoeft geen betoog, maar rle er varing, door Spanje opgedaan, toont toch, dat dit bezwaar niet overwgend is. Java is natuurlijk te overbevolkt, om plaats in te ruimen aan een eenigszins uitgebreide ko lonisatie, maar op Sumatra is de bevolking nog zeer dun, en ook enkele kleine eilan den zouden ziek zeer wel tot zulk doel lee- nen kunnen. Er leven een 80,000 Europea nen van allen landaard in onzen Archipel, die er zeer goed acclimatiseerden. Ernstiger bezwaar levert de oeconomische vraag, aan welken arbeid zulke kolonisten zich zouden te wijden hebben. Euxopeesche producten zouden niet genoegzaam afne mers vindon, en het concurreer en in rijst- aanplant met de inlandsche bevolking zou weinig aanlokkelijk zijn. Ook dit punt zou alzoo ernstig moeten worden bestudeerd. Op goed geluk af mag geen kolonisatie ge waagd worden. Vermenging met de inland sche rassen zou uitteraard streng moeten geweerd worden; ten eerste door zulk een kolonie aan te leggen in een verlaten, zoo goed als onbewoonde stre k, waar geen in landers woonden; ten andere door altoos een gelijk aantal mannen en vrouwen te laten uitgaan, en geheel de kolonie kerke lijk en so^jaal te organise eren. Zuid-Afrika toont, dat onze Boeren steeds het opgaan in een half-bloed ras hebben weten te voor komen. Waarom zou dit ook in onze Oost niet kunnen? De Engelsche kolonisten aan de Kaap zijn niet aan dit gevaar ontkomen. De Nederlandsche wel, juist door hun hoo- gei' ernst en hun kerkelijke organisatie. Alle hoop van welslagen behoeft, zegt j,De Standaard", daarom niet te worden opgegeven, ook al zou een terdege grondig onderzoek moeten voorafgaan. Er ia ook veel te doen, om de betrekkingen, thans door Duitechers, BelgeD en Engelschen bij onze industrie op Java bezet, almeer door Nederlanders te doen vervullen; iets, wat zou kunnen, zoo we maar een goede Middel bare Technische School bezaten, die er onze jongelui voor bekwamen kon, Hoe minder vreemden, en hoe meer Nederlanders zich in onze Oost vestigen, des te beter en de Regeering kan zeer stellig ook dit doel be vorderen. Maar dit zullen altoos op zichzelf staande personen blijven, meest ongehuw- den zijn, en daardoor het gevaar van ver menging met het inlandsohe ras steeds met zich brengen. Voor de hoofdzaak van wat we bedoelen, baat dit dus niet. Ook niet, omdat zulke technici over heel Java en Sumatra verspreid zullen blijven en geen kolonie zullen kunnen vormen. Voor zulk oen kolonie zou het uittrekken van land verhuizers noodig zijn, die, man, vrouw en kinderen tot een aantal van ten minste twee- driehonderd gezinnen, zich in een zelfde, zoo gezond mogelijke streek kondeu vestigen, op zichzelf konden leven, en een geheel eigen gemeentelijke en kerkelijke huishouding konden inrichten. Dit nu is in onze Oost eigenlijk nog nooit beproefd. En vandaar onze vraag, of dit denkbeeld niet in nadere overweging ware te nemen, en of langs dien weg de stroom der landverhui zing niet naar onze Oost, in plaats van naar de Vereenigde Staten e„ naar Argentinië, kon geleid worden. Wat daar heengaat is in een halve eeuw tijds voor onze nationaliteit verloren; wat in de Oost als kolonie zich kon vestigen, bleef behouden, en zou ons sterken in ons koloniaal bezit* Vorsten bij ongevalien» De „Gaulois" gaf onlangs een overzicht van de houding van Vorsten bij ongevallen. Toen koning Victor Emanuel nauwelijks drie dagen koning was, had er een groot spoorwegongeluk plaats. De Koning ging \n haast naar de plaats des ©nheils, en werk te zelf h.v 1 mede bij den reddingsarbeid. Ook heeft hij re^ds bij een vroegere aard beving in Calabrië de bevolking hulp en troost gebracht. Koning Alfons van Spanje heeft meer dan eens op gelijke wijze zijn innige deelneming in net lijden der bevolking doen blijken. Kort nadat hij Koning geworden was, had hij in Madrid hiertoe de eerste gelegenheid; ook bij de groote overstroomingen in An- dalusië spoedde hij zich naar de overstroom de landen om te helpen. Beide Koningen hebben-in de gesohiede- nis hun voorgangers. Bekend is het, dat de Fransche koning Lodewijk de Heilige de pestlijders opzochty en hen troostte. Napoleon I volgde dit voorbeeld. Een be kend schilderij van Groe stelt den consul Bo naparte voor, te midden der pestlijders te Jaffa. Napoleon III l.ad gelegenheid bij bet reddingswerk te Lyon na groote overstroo mingen helpend op te treden. Toen \.as hij niet slechts organiseerend werkzaam, maar hij hielp zelf, in een boot varend, de men- ach en van de daken halen. Zijn gemalin, keizerin .v-jénie, gaf een bewijs van haar moed, door de lijders aan cholera in Amiens op te zoeken on in het ziekenhuis van bed tot bc.. te gaan. Van de Presidenten der Republiek volg de Mac Mahon het voorbeeld der Vorsten, door bij het reddingswerk bij de groote ovsrstrou'. -ngen van Toulouse zelf krach tig mee te helpen. Zuur of gemarineerd vleosoh. Men kookt een flesch azijn met twee kop jes water vermeng^ en met de volgende kruiden: vier uien van middelmatige groot te, fijngesneden, vier Laurierbladen en aokfc 6tuks kruidnagelen. Men neemt een stuk vleesch van 2£ of 3 pond, zonder vet, liefst van den haas, wascht het goed af en giet er den azijn kokend overheen; het vleesch moet meer dan half onder liggen, zes dagen er in blijven en alle dagen worden omge keerd. Dan neemt men het er uit, wrijft het. flink in met zout, peper en een weinig ge stampte kruidnagelen. Een paar lepels bo ter en dito gesmolten niervet worden in de braadpan goed bruin gebraden, daarin legt men het vleesoh, met eenige dunne ree pen spek belegd, en bakt bet in de saus lichtbruin. De pan moet in dien tijd open blijven en het vleesch gedurig worden be wogen en omgekeerd. Nu giet men er de marinade en nog een ruime hoeveelheid kokend water bij, sluit haastig de pan en dekt die goed dioht. Men laat het daarin nu ruim twee uur smoren en keert het in dien tijd nog eens om. Ie het noodig, dan giet men er tegelijkertijd nog wat kokend water bij en een kopje melk verhoogt den smaak van de saus. Als het vleesch uit de pan is genomen, giet men de saus door een zeef, laat haar nog even aan de kook ko men en giet haar over het gebraad. STOPGOUD. Laat de helderheid var», uw geest zich afdrukken op uw lichaam, uw kleederen en uw woning. George Herbert. "Welwillendheid is het kenmerk der hoog ste beschaving. Carmen S y i v

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 21