Zindelijk Berlijn.
spook, naar mijn schoenen. Voor niets ter
wereld zou ik zijn blikken hebben willen
volgen, want ik wist, dat aan een der kan
ten een stukje vuile sok te voorschijn
gluurde.
„Ja, maar waar is uw vriend?" vroeg hij
belangstellend, terwijl zijn blik medelijdend
op mijn gekeerden boord bleef rusten. „Ik
ben hier pas in dienst, en ik ken mijnheer
Jaw vriend nog niet. Hoe heet hij
„Dat mag Joost weten," erkende ik open
hartig. „"Wij raakten met elkaar in gesprek
en hij noodigde mij uit, enMet een
schouderophalen eindigde ik den zin.
„Zool" klonk het gerekt van zijn lippen.
„En," met een blik op mijn papieren man
chetten, „indien ik mij de vraag mag ver
oorloven, waar is die mijnheer op het
pogenblik
„Waarschijnlijk hier in 't gebouw. Ik
[wilde hem juist gaan zoeken."
„Hm. Maar u wilt toch wel eerst even
liit kleine bedrag voor uw vriend betalen?
66 shilling, alsjeblieft." Met een valsch glim
lachje keek hij naar de plaats op mijn jas,
[waarachter zich een portefeuille had kun-
pen bevinden.
„56 shilling," herhaalde hij droog.
„Maar begrijp je dan niet, dat ik dat
onmogelijk kan betalen? Wat zal mijn vriend
wel van mij denken? Ik zou er hem mee
beleedigen I"
„Zou u denken? Hij zal het toch zoo
kwalijk niet nemen, dat u even die kleinig
heid voorschiet 1"
„Luister eens, mijn waarde," waarschuwde
ik hem vriendschappelijk, „ik zou niet graag
zien, dat je door je optreden eenige onaan
genaamheid kreeg."
„U is zeer vriendelijk 1" mompelde hij.
„Natuurlijk," ging ik voort, „zou ik met
alle plezier zelf even deze kwestie willen
regelen, alleen reeds" met een verach
telijk schouderophalen en een blik zeer uit
de hoogte „om aan dit on aanga name ge
sprek met een kellner een einde te maken."
„Dat echter dringend noodig is," riep hij
uit, „want ik heb geen tijd om mot lederen
gast een kwartier te staan praten over het
betalen van de vertering."
„Je wordt onbeschaamdvoegde ik hem
toe. „Tot jo geluk weet je niet, wien je
voor je hebt, anderse"
„In ieder geval geen lid van de clubl"
hoonde hij.
Die woorden brachten mij op een ander
idee.
„Dat nu wel niet. Mijn vriend
„Ik heb u al gezegd, dat ik dien Iniet
ken," viel hij mij woedend in de rede.
„Best, best 1" trachtte ik hem te kalmeeren.
„En al ben ik nu geen lid, wat helpt
jou dat? Ik heb het diner niet besteld
en wanneer jij een jou onbekenden heer
hebt bediend, die misschien evenmin lid van
de olub is, weet ik 'tl dan is dat
een laakbare lichtzinnigheid van jou! Je
hadt wat voorzichtiger moeten zijn, mijn
waardel Nu ben je er in geloopen."
„Toe, spreek wat zachter I" vroeg hij op
heel wat minder zelf be wus ten toon.
„Aha!" klonk het zegevierend van mijn
lippen, „je wordt al wat verstandiger. Ik
wist wel, dat we nog als beste vrienden
zouden scheiden I Waar zou het ook toe
dienen, indien je er thans den gérant van
de inrichting, of wien ook, bijhaalde I Neen,
dat dient tot niets. De zaak is dezeik
heb geen geld om te betalen, zelfs indien
ik, wat ik sterk betwijfel, voor de ver
tering aansprakelijk gesteld kon worden,
yerder: wat zou de goede naam van de
plub er niet onder lijden, wanneer deze
ïatale geschiedenis bekend werd, als er het
een en ander van in de bladen kwam I Je
mag er niet aan denken 1 Verscheidene leden
zouden bedanken; de paar, die lid bleven,
zouden den gérant allerlei verwijten naar
het hoofd gooien en deze zou de grofheden,
behoorlijk versterkt, aan den oberkellner
êndosseeren en die zou weer, om dien smaad
niet op ach te laten zitten, jou verant
woordelijk stellen. Nu jij Een zondenbok
is gauw gevonden en wat voordeel heb jij
er nu a»", wanneer ze je bier op stel
en sprong uit zoo'n mooie betrekking weg
jagen? Het zou me spijten 1 De wereld i6
nog slecht"
„Nu weet ik niet, zal ik je er uit laten
gooien, pf
„Dat zul je wel laten, rampzalige I" riep
ik uit. „Je daagt het noodlot eenvoudig
uit, ongeluksvogel 1"
Hij liet het werkelijk. Ongehinderd, Vroo-
lijk mijn wandelstokje zwaaiend, passeerde
ik met minzamen groet den met goud ge-
galonneerden portier en verdween ik in het
drukke straatgewoel van Londen.
Salto mortale op bet rijwiel. Een nieuwe
toer van den kunstrijder Merril in den
Berlijnschen Wintertuin.
De geestdrift van den vreemdeling over
de reinheid der straten te Berlijn kent geen
grenzen. Die ruime, rechte asfaltvlaktea,
waar geen modder ligt, noch 's zomers stof,
geen papier, zelden onzindelijkheden, ach
tergelaten door paard of hond, ze wekken
ieders bewondering.
De straten alléén doen het hem echter
niet. Ook de menscheu, die oyer het alge
meen fatsoenlijk gekleed zijn. De armsten
schamen zioh nog, in lompen gekleed to zijn.
Voor Nederlanders is dit zéér opvallend,
daar bij ons veel bedelvolk langs den weg
loopt in zéér armelijke plunje. In Berlijn
waar natuurlijk evengoed armoede is
wordt ook gebedeld. Niet op straat, maar
aan de huisdeur. Wanneer althans de por
tier den toegang niet weigert. Flink in
de kleeren steekt echter zulk een bedelaar.
Heel zijn voorkomen is weinig m edelijden-
wekkend, en dus voor het beroep ondeugde
lijk. Toch zijn er voorbeelden te noemen
van dergelijke stakkers, die, zoodra de huis
deur gesloten was, gulzig hapten in het
brood, dat hun gegeven werd.
De borden, aangebracht in treinen, trams,
o&fé's, kortom in alle gelegenheden, waar
veel en wisselend publiek komt, met het
opsohrift: „Nicht auf den Boden spucken",
ze mogen het aeethetiscii gevoel niet pret
tig stemmen, practisch zijn ze zeker. In
trams en treinen kan men er zeker van zijn,
niet een buurman te treffen, die langs een
andermans schoenen spuwt of er op. En deze
reinheid wordt vanzelf ook op straat be
tracht. De mensohen zijn zóó gedrild, dat
ze beseffen, waar dergelijke onhebbelijkheden
gedeponeerd behooren te worden.
De Berlijnsche overheid, die zelf uitnemend
voor de reinheid zorgt, heeft het publiek
geleerd zich zindelijk te gedragen door prac-
tische voorschriften te geven en te zorgen,
dat deze voorschriften opgevolgd worden. Nu
is deze reinheid een tweede natuur geworden.
Want van aard is de Bexlijner niet meer
op zuiverheid gesteld dan andere West-
Europeesche volkeren, hetgeen het duide
lijkst blijkt in de woningen. Daarbij dient
echter erkend, dat door de zeer hooge huur
prijzen de grootst mogelijke beperking ge
boden is, zoodat bijv. de badkamer, die bijna
in geen woning ontbreekt, maar al te dik
wijls gebruikt wordt als rommelzolder, de
gang bij gebrek aan ingebouwde muurkas
ten als kastenkamer.
In de groote Duitsche «teden, Ba. lijn
yoor op, heeft men 's zomers pa genoeg geen
last van stof, dank zij de besproeiing. Min
stens tweemaal per dag, dikwijls driemaal,
worden de straten kletsnat gemaakt, en dan
onmiddellijk droog gewreven met dikke
gummi-borstel-rollen. Het water loopt in de
laag gelegen rioolgaten, beneden aan den
trottoirband. Bovendien vegen etraatreini-
gers nog het vuil op hoopen, welke in
kruiwagens verwijderd worden.
Sinds eenigen tijd zijn de automatische
electrische sproeiwagens in gebruik. Zulke
machines rijden met een veertig-kilometer
vaart langs de chaussees van den Ti er gor
ten, bespuiten met één machtigen straal de
geheele breedte.
In de parken, op de pleinen staan overal'
manden uit ijzerdraad, waarin papier en
ander afval geworpen kan worden. Is een
kind zoo vergeetachtig of een volwassen
mensch zoo nonchalant tegen dit voorschrift
te handelen, dan i9 een politie-agent, die
de overtreding ziet, wel zoo vrij vriende
lijk te verzoeken het papier op te rapen
van trottoir of rijweg, om het te deponeeren
ter plaatse waar het behoort.
In den Xiergarten worden deze publieke
prullenmanden en alles, wat, opzettelijk of
bij ongeluk, er naast terecht gekomen is,
dagelijks geledigd. Voor een bosch als
het Grunewald, dat 5000 hectaren groot is„
gaat dit natuurlijk niet. Daar kan de over-j
heid moeilijk anders doen, dan zooveel man-(
den plaatsen als maar mogelijk is* en het,
publiek onophoudelijk aan het verstand!
brengen, dat boterhammenpapier, verscheurde!
kranten, leege flesschen op den grond de,
schoonheid van het bosch niet verhoogen.,
Kon zij, met 9Ucoes, d. w. z. met bestraf
fing van elke overtreding, deze verontrei
niging verbieden, zij zou het natuurlijk doen.
Evengoed als zij thans den huiseigenaren
Voorschrijft, de trottoirs schoon te houden,
van sneeuw, van papier, van vruchten-
schillen, en2., enz. Zware boete moet de
huiseigenaar betalen, wielis nalatige por
tier de schuld draagt, dat een passant voor
de woning is uitgegleden over een sinaas-,
appelschil, of 's winters over een bevroren
plas.
De huiseigenaren, om dergelijke onaange
naamheden te voorkomen, dragen dikwijls
de zorg voor het schoonhouden van de trot
toirs op aan een maatschappij, welke den
naam draagt: „Trottoir-Reiniging". Voor
drie mark in de maand neemt deze de
moeite en verantwoording op zich.
Het huisafval wordt, evenals bij ons, af
gehaald. Doch op practischer manier. Vooral
het gemeentebestuur van Charlottenburg
beeft hierin veel doorzicht getoond. Het
heeft op de binnenplaats van elk huis drie
groote ijzeren bakken doen zetten, welke
na gebruik gesloten moeten worden. Of lie
ver, niet open kunnen blijven. Eén bak voor
asch en aangeveegd stof, de tweede voor pa
pier en doozen, de derde voor keuken-af
val, vleeschresten, beenderen, aardappel
schillen, broodkorsten, enz.
Waarom zoo omslachtig? Omdat het prac-
tisehe dagelijksche bestuur het zonde vindt,
veel weg te gooien, dat nog goed bruikbaar
is. Men kocht varkens en voedt nu duizen
den van die dieren met afval uit bak No. 3
Gooit een dienstbare gee3t in bak No. 3
wat in 1 of 2 thuis behoort, dan volgt
er boete. En er wordt niet door de vin
gers gekeken I
Een paar maal in de wéék worden die
bakken geleegd. De eigenaar van het buis
moet daarvoor 0.75 pCt. betalen van de
huurwaarde. (Hij is natuurlijk zoo vrij dit
bedrag ponds-ponds-gewijze te beffen van
zijn huurders). Dit leegen geschiedt ook zeer
practisch. De volle bak wordt naar buiten
gedragen, achter op den wagen gezet, om
een draaibare spil gekeerd, en de inhoud
rolt naar binnen, zonder dat een atoom stof
opwaait Onze vaderlandsché ratelaars zijn'
huiselijk knus en gezellig, maar niet zóó
hygiënisch.
Het niet te gebruiken vuil wordt met bet
afval-water van straten en huizen gebracht
naar de „Rieselfelder", groote lappen gronds'
buiten Berlijn, welke op deze wijze goeden
mest krijgen voor de vruchtboomen, daarop
geplant. Is deze mest niet van voldoendej
dualiteit, dan wordt door toevoegen vanj
cicniicsliën de. boedanigheid yerbetsrd«