No. 15344.
LSIDSGH DAGBL&B, Zatsriag1 28 Pebruari. Eer3to Blad.
Anno 1910.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Het Huwelijk van den Prins.
Dr. W. H. Nolens schrijft in de „N i e u*
jre Venloosche Courant":
De Tweede Kamer is voornemen»
na afloop van het afdeelingsonderzoek de
sociale verzekeringen in het
openbaar te bespreken. Reeds voor eenjge
weken gaf ik als mijn meening te kennen,
dat deze bespreking geheel in de iijn der
werkzaamheden van de Kamer ligt, en dat
ze zeer nuttig kan zijn.
Door anderen wordt er niet zoo over ge
dacht.
Op het voornemen der Kamer wordt cri
tiek geoefend
Die bespreking heeft thans geen doel,
zoo zegt meiv Er is geen wetsontwerp.
Schriftelijke behandeling i3 niet voorafge
gaan. De Kamer noch de Regeering zal zich
door motiën willen laten binden. Het zal
niet een parlementair debat, maar een aca
demisch dispuut worden.
Nu ia critiek op de handelingen en voor
nemens van een college als de Tweede
Kamer veiliger dan die op een enkel per
soon.
De individueele leden behoeven zich het
kwaad, dat van het collego gezegd wordt,
niet aan te trekken. Zelfs aan de leden, die
positief aan de regeling hebben meeg©-
iwerkt, of althans negatief, door er zich
niet tegen te verzetten, is die critiek ge
oorloofd.
In dit geval komt ze mij daarom echter
niet te minder onbillijk voor.
Immers: wat is de gang Y-vn zaken, ge
weest
De bespreking van het regeeringsbeleid
aangaande de verzekeringen werd van
Hoofdstuk I, waartoe het eigenlijk behoort,
verschoven naar.Hoofdstuk X.
Met den fatalen termijn van Kerstmis in
uitzicht, lichtte de Kamer, op voorstel van
den Voorzitter, het punt uit de beschou
wingen, met het uitgesproken doel na het
reces tot de openbare behandeling, voorbe
reid door de schriftelijke stukken, over te
gaan.
Dat deze uitgestelde bespreking direct-,
waarneembaar, gevolg zal hebben, mag be
twijfeld worden. Maar ook bij een hespre-
king in den begroobingstijd bestaat daarover
geen zekerheid.
Moest echter in deze gevallen van uitstel
afstel komen, dan zou dat een gemakkelijk
middel kunnen worden om het regeerings
beleid betreffende een zoo belangrijke aan-
gelegenheid als de arbeidersverzekeringen,
aan dc oontröle der Kamer te onttrekken.
Wat door sommigen gevreesd wordt, dat
1^.1. het parlementair debat zal verlooperi,
ontaarden, in een academisch dispuut, kan
zich ook bij het begrootingsdebat voordoen.
Daartegen heeft de Kamer zelf te waken.
Zij redeneere niet over het hoofd der
Regeering heen, maar over de plannen der
Regeering, zooals die uit de Troonrede en
uit de sinds gewisselde schriftelijke stukken
en uit de behandeling in de Eerste Kamer,
bekend ziin.
En zij stelle ook van haar kant o.m. in
het licht, dat hoofdpunt van het regee-
ringsfcoleid ten deze moet zijn: invaliditeits
verzekering en tarief.
Eenige drang harerzijds in die richting
mag van haar verwacht worden en is niet
overbodig, der Regeering allicht welkom.
De vier jaren van het verleDgd leven van
dit Kabinet verloopen even spoedig als die
van vorige Kabinetten.
En de ervaring leert, dat wat in het
eerste, der vier jaren, voor zoover het
groote ontwerpen betreft, niet gezaaid
wordt, voor het einde der vier jaren niet
kan worden geoogst.
Al zullen velen met mij gaarne zien, dat
in 1913 bet tegenwoordige Kabinet kan aan
blijven, met 1905 voor oogen is het veiligst
rekening te houden met de mogelijkheid,
dat wisseling weer noodig kan zijn.
De vrees is niet ongegrond, dat, als tarief
on invaliditeitsverzekering in den loop van
dit zittingsjaar niet zijn ingediend, van
beide niets terecht zal komen in den loop
der in 1909 begonnen vierjarige periode
van wetgeving.
„De Standaard" driestart:
Naar men vertrouwen mag, zal het vraag
stuk van denachtru s t- en Zondag s-
r u s t der bakkers nu wel eerlang
tot afdoening komen, en zullen de twee
hiervoor ingediende ontwerpen van wen
hun weg naar het „Staatsblad" vin
den.
Gelijk men weet, was onze eenige beden
king, dat het niet aanging, een patroon te
verbieden in zijn eigen huis, met zijn huri-
genooten, te arbeiden wanneer hij dat zelf
wilde. Aan deze bedenking is in zooverre
te gemoet gekomen, dat dit thans niet ver
boden wordt, zoolang de Bakkersraden
hiertegen geen bezwaar maken, en we er
kennen, dat biermede reeds veel gewonnen
is.
Toch hadden wij liever een anderen weg
zien inslaan. Het blijft toch altoos bedenke
lijk door concurrenten den bakker in zijn
persoonlijke huis-vrijheid aan banden te la
ten leggen. Ons trok het daarom meer aan,
opening van den winkel en uitzending uit
den winkel vóór een bepaald uur in den
morgen, te verbieden.
Dit toch raakt niet de h u i s-v r ij h e i d,
maar het bedrijf, en het bedrijf is al
toos ten deele een publieke aangelegenheid.
De lettres patentes brachten dit
vroeger tot uitdrukking, en zelfs in ons
patent-recht sprak dit nog. Daarop kan de
wet alzoo bepalingen maken zonder d9
persoonlijke vrijheid aan te tasten.
Ook zou dit middel meer afdoende ge
weest zijn, daar het op alle bakkersbedrij
ven van toepassing ware geweest. Geheel
de instelling der Bakkersraden had dan
achterwege kunnen blijven.
Nu echter de Regeering een anderen weg
insloeg, zal het 't veiligst zijn, op dien afwij
kenden weg met haar mee te gaan. De toe
komst zal dan moeten leeren, of men er
op die wijze komt.
De „Staatscourant" deelt mede,
hoe de examencommissies voor de
hulpaktolageronderw ij s zul
len worden samengesteld.
Tot voorzitter te Breda is benoemd de
schoolopziener tz.. Eindhoven.
De schoolopziener te Breda is benoemd
in de commissie teArnhem.
Te Maastricht is lid de schoolopziener van
Den Bosch.
Terwijl die van Maastricht voorzitter is
gemaakt te 's-Hertogenbosch.
Waarom zonden ze die he eren toch zoo
door elkaar vraagt het „D a g b 1 a d v.
Noor d-B r a b a n t".
„Als ieder in zijn eigen plaats bleef, zou
dit examen aan onze schatkist toch niet half
zoo veel kosten
Kijk nu eens naar die twee van Den Bosch
en Maastricht: zc hebben gewoon met el
kaar gewisseld.
Let hier nog eens op:
Leden der Bredosche oommissie worden
gehaald uit Roermond, Heusden, Eist, Gel-
dcrmalsen en Sittard.
Dus zoo ver mogelijk af.
Van 's avonds naar huis gaan geen sprake.
De leden-p laatsv er vanger s zijn
benoemd uit Zevenbergen, Roozendaal, Til
burg en Waalwijk.
Als men dat nu eens net andersom ge
daan had 1
Men wet© hierbij, dat de schoolopzieners
in de arrondissementen Zevenbergen en
Roozendaal... t3 Breda wonen!"
Het blad vindt, zegt „D e Residen
tiebod e," dat men wel wat zuiniger
kan zijn en ongerechtvaardigd lijkt zulks
niet, al valt er natuurlijk voor te zeggen,
dat de commissieleden steeds van elders
worden gehaald. Zoo veel mogelijk toch
dient voorkomen, dat men door zijn eigen
leeraren geëxamineerd wordt.
En ,,D o T ij d" merkt op:
Alleen van financieelen kant be
schouwd, schijnt de samenstelling van be
doelde examencommissies inderdaad onver
standig. Maar zouden er geen redenen
kunnen bestaan, waartegen de geldelijke
offers niet opwegen, om de examinatoren
niet uit de streek te nemen, waaruit do
examinanten afkomstig zijn?Wij denken hier
aan de noodigc waarborgen en van onpartij
digheid, irrzonderhei 1 met het oog op dc
Yele onderwijzers en leeraren, die candida-
ten voor het examen-hulpakte L. O. voorbe
reidden.
Wij geven toe, evenwel, dat onze opmer
king niet geldt voor de schoolopzieners en
anderen, die aan de opleiding part noch
deel hebben gehad.
In een driestar gemeente-finan-
c i c n, zegt „De Standaard":
Ook wat het wetsontwerp tot voorziening
in den financieelen nood van onze gemeen
ten betreft, zal men het veiligst gaan, door
aan het Kabinet zijn steun te verleenen.
Hooger bijslag van het Rijk zal met het
oog on den financieelen nood van het Rijk
niet wel in te voeren zijn, en zou op niets
anders uitloopen dan op het druppelen van
wegvloeiend water in de zee. Amsterdam
kreeg bij de jongste wetswijziging ruim een
millioen meer uit 's Rijks kas, en toch was
dit millioen in minder dan vier jaar door
hooger uitgaven reeds geheel verzwolgen.
Zoo zou het ook nu gaan. Een millioen voor
Amsterdam, met zijn ruim één tiende van .'e
bevolking van Nederland, zou naar propor
tie het Rijk op tien mallioen te staan ko
men, cn in minder dan geen tijd zou de
nood toch met gelijken drang zijn, terug
gekeerd. Een gemeente, die vrij blijft in het
doen van haar uitgaven, onderneemt altoos
een steepleohase met wat het Rijk meer
geeft, en staat, eer men, tot bezinning
korat, straks toch weer voor heteelfde
tekort.
De grondgedachte van het ontwerp ver
dient daarom toejuiching. Ze zegt: Wilt ge
meer uitgeven, ga uw gang, maar hef het
dan zelf van uw Gcmeentcnaren. Die moe
ten dan zeiven weten of ze dit dragen kun
nen, en bij de samenstelling van den Raad,
zoo het te ver gaat, hun invloed doen gel
den. Of men voor dc krankzinnigen, die de
gemeenten zoo oDgelijk drukken, en zoo
ook voor het traktement van Burgemeester
en Wethouders, en desnoods van den
Secretaris, niet iets meer van Rijkswege
kan doen, blijve hierbij in overweging,
maar in geen geval kan van het Rijk ge
vergd, dat het de Gemeente Daloope bij
hanr gestadige uitbreiding van de uitgaven.
Wat bet aanslaan van de rechtspersonen
aangaat, zal eenige nadere voorzieniDg niet
wel kunnen uitblijven, vooral met het oog
op de controle onzer Indische maatschap
pijen, die anders eenvoudig het kantoor
verplaatsen, en zich zoodoende aan alle be
lasting zouden weten te onttrekken. Vooral
ook bij Rechtspersonen, die zaken in meer
dere gemeenten doen, zal het altoos hache
lijk ziin, ze zoo te treffen, dat de op hen
gelegde druk hen niet noodzake tot verhui
zing.
Ook kan dc vraag rijzen of de Gemeente
het recht moet erlangen een eigen belasting
op den uitwendigen staat te heffen, naast
dc hooge opcenten op het personeel, dat
toch evenzoo een belasting op den uit
wendigen staat is.
Deze en andere vragen zullen zeer stel ig
aan de orde komen; maar, hoe hierin ook
beslist worde, de grondgedachte van bet
ontwerp leidt ons op den cenig gceden
weg. Gaat dit ontwerp door, dan hebben
de Gemeenten het zeiven. in baar macht,
tot uitgaven, die de Gemeenteraden zeiven
willen, zich de noodige middelen te ver
schaffen, en wordt toch tevens de breidel
aangelegd, zoo het Gemeen' ebcstuur, door
steeds meer uit te geven, de vraag of de
Gemeente dit dragen kan, aan de beslissing
der Gcmeentenaren heeft over te laten.
In een driestar N a a ml o o z e ven
nootschappen zegt „D e
Standaard":
Een uitstekend werk heeft minister Ne-
lissen verricht, door, nog eer hij liet land
verliet, het lang ingewachte ontwerp van
wet op de Naamlooze Vennootschappen in
staat van wijze te brengen. Wel was ook
aan dit ontwerp reeds vroeger de hand ge
legd, maar aan minister Nelissên komt toch
de eer toe, er zulk een spoed achter te heh-
gen gezet, dat de Kamer het thans in over
weging kan nemen. Rekent men nu hierbij,
welke belangrijke wetsontwerpen deze Mi
nister bovendien inzond, dan behoeft men
zich waarlijk niet te verbazon, dat hier
overwerking intrad en dat do overspanning,
dio hiervan het gevolg was, hem opbrak.
Het is nu maar de vraag, wanneer da
Tweede Kamer ook deze materie zal kunnen
afdoen. Er ligt reeds zóóveel op afdoening
te wachten, dat men niet zonder bezorgd
heid de komende maanden te gemoet gaat.
Ook deze week zit de Kamer nog dagen
lang in de Afdeelingen, en alleen reeds de
Bakkerswetten en de Gemeentefinancicn
zullen schriftelijk en mondeling de veer
kracht der Kamer op harde proef stellen.
Toch ware het zoo gewenscht, dat de
Kamer nu haar tijd niet aan een academisch
tornooi over het Verzekeringswezen suil
de, maar zulk een ontwerp als dit op de
Naamlooze Vennootschappen onverwijld in
behandeling nam.
De Naamlooze Vennootschappen ten on
zent staan reeds sedert lang in kwade reu-
kc; niet alsof we de Naamlooze Vennoot
schappen missen konden, maar omdat de
verantwoordelijkheid der oprichters en be
stuurders door de thans bestaande regeling
niet naar behooren is gedekt.
Dit had ten gevolge, dat het publiek,
hiervan niet genoegzaam op de hoogte, vaak
door eenige luidklinkc-nde namen verleid
weid, om zijn geld af te staan, en maar al
te vaak van achteren merkte, op hoe wei
nig solide basis do Vennootschap rustte.
Vergeleken bij andere landen, zijn deze
Naamlooze Vennootschappen ten ontaent-
dan ook veel te veel vormengvuldigd. Men
heeft wel eens gezegd, dat ze als padden
stoelen uit den grond zijn opgeschoten. En
de bijlagen van de „Staatscourant"
loveren het bewijs, dat hierin niet louter
overdrijving schuilt.
Gevolg van wolken ongeregelden toestand
dan weer was, dat thans de goeden met
de kwaden lijden moeten, en er een alge-
meene tegenzin tegen die Vennootschappen
in de lucht zit, die toch bij vele uitnemen
de en door en door solide Vennootschap
pen geheel misplaatst is.
Daarom nu zou het te bejammeren zijn,
zoo de weg naar het „Staatsblad"
voor dit uiterst belangrijke ontwerp de weg
van Kralingen werd.
Omtrent hot octrooirecht merkt
„D e Standaard" op:
Met ernst en kracht komt onze nijver
heid thans weer op voor de invoering van
een octrooirecht. Zelfs heeft zich hiervoor
een vereoniging gevormd, die de invoering
van een octrooirecht bespoedigen wil.
De afschaffing van dit octrooirecht was
ccn der blunders van den vrijhandel en
is als consequentie van dfl stelsel ten on
zent van liberale zijde doorgedreven. Het
octrooi toch is voor dc nijverheid wat ds
vrijhandel voor den handel is. Is dc vrij
handel in alle landen geldende, dan kan
ook ons land dit stelsel zonder schade vol
gen, en evenzoo wordt de uitvinding in
geen enkel land door een octrooi beschermd,
dan kan men ook onze nijverheid in dit
opzicht onbeschermd laten. Bestaan er
daarentegen in schier alle landen octrooien,
dan moet ook onze nijverheid door een
octrooirecht gesteund worden, of ze kan
de ooncurrentie niet volhouden.
Het was minister De Maroz Oyens, die
in het Kabinet van 1901 het eerst het ini
tiatief nam, om de begane fout to beteren
en weer als vanouds een octrooirecht hier
te lande in te voeren. Ook het tegenwoor
dig Kabinet sloot zich hierbij aan cn hot
is algemeen te vorwaohten, dat Nederland
nogmaals in het bezit van zulk een regeling
geraken zal. Van rechts zal niemand er te
gen zijn en zoo deze nieuwe verocniging, die
uit mannen van alle partijen bestaat, hav
aotic krachtig doorzet, mag men zelfs hoop
koesteren, dat ook links voor een goed deel
steun aan een desbetreffend wetsontwerp
verleenen zal.
Eerst dan zal de vindingrijkheid, om
nieuwe methodes van bereiding der produc
ten op te 'sporen, ook onder ons weor gaan
opleven. De zekerheid, dat men door het
octrooi bescherming van zijn uitvinding zal
erlangen en alzoo zijn uitvinding in kapi
taal zal kunnen omzetten, zal geesten,
daartoe aangelegd, tot zinnen en peinzen,
tot zoeken en vinden brengen; iets, wat
geheel in onzen nationalcn aard lag, maar
door de afschaffing van het octrooi bij ons'
volk slapen ging.
In „H et Centru m" lozen wij onder
het hoofd Voor de bijzondere
scholon:
Gelijk men weet, is bij Besluit van De
cember 1909 wijziging gebracht in het
Koninklijk Besluit van 12 September 1905,
tot vaststelling van de regelen omtrent
den bouw en de inrichting vau
schoollokalen.
Moesten de lokalen, waarin reeds bijzon
der onderwijs werd gegeven vóór 1 Januari
1906, in overeenstemming worden gebracht
met de regelen, gesteld in het Besluit van
12 September 1905, vóór 1 Januari 19 10,
ingevolge de jongste wijziging behoeft»
zulks pas te geschieden vóór 1 Jsnuari
19 11.
Van sommige regelen, gesteld bij Besluit
van 12 September 1905, kon door ien dis-
tricts-schoolopziener ontheffing worden
verleend, mits het schoolbestuur zulks
aanvroeg vóór l Januari 1910; o. a. van
den eisch, dat binnenshuis geen gemeen
schap tussehen schoolgebouw en onderwij
zerswoning wezen mag.
Nu doet zich hier cn daar het volgend
geval voor: Een schoolbestuur heeft in don
loop van het jaar 1909 ontheffing aan den
district-s-schoolopziener gevraagd voor het
verbod van woninggemeenschapdie dis
pensatie is geweigerd; daarna is gekomen
do bovengenoemde wijziging van 29 Decem
ber 1909. Wat is daarvan het gevolg? Moest
dat schoolbestuur de woninggemeemchap
nu opheffen vóór 1 Jan. 1910? Neen.
De dispensatie is geweigerd en blijft ge
weigerd die procedure is afgeloopen, als
geen beroep tijdig is ingesteld. Maar in
het tijdstip, waarop het gebod, dat or
geen woninggemeenschap wezen mag, in
kracht gaat, is wijziging gebracht Dat
tijdstip is nu geworden uit rl k 31 Decem
ber 1910 (vóór 1 Januari 1911).
Derhalve, aan het gebod, d^t geen wo-
ninggemeensohap ma? beslaan, moot vol
daan zijn vóór 1 Januari 19 11, niet eer
der; dispensatie daarvoor kan niet meer
gevraagd, wijl die eenmaal is gewei-ord.
Tot u i t c r lij k 31 Deeember 1910
raag echtor alles bl ij ven in don
toestand van voorheen.
„De Nieuwe Courant" betoogde
meermalen, dat zoo spoedig mogelijk maat
regelen dienden genomen te worden, dat
de particuliere landerijen
op J a v a niet in vreemde handen
overgaan Het blad wees er o.a. op, dat
het land Nanggocn, dat men voor f 200,000
had kunnen koopen, in Engclsche handen
is overgegaan voor één millioen.
Naar aanleiding van een bericht in het
,,B ataviaasch Nieuwsblad",
dat de verkoop van dc Pamanoekan- en
Tjiasemlamdcn, aan 'n Engelschc combinatie
voor f7,500,000 een feit staat te worden,
slaat het Haagschc orgaan nog eens op dit
aambeeld.
Het blad schrijft o.m.:
Volgens den Regccringsalmanak van 1909
bobben deze landen een ver pond ings waar
de van f 2,700,000, voor welke som do Re
geering ze zelf had kunnen koopen, ala zij
bijtijds, oen bod had gedaan.
Nu krijgt zij dio zeker voor niet minder
dan f 9,000,000 (71 millioen plus 20 pet.,
winst) en zal zij derhalve 6 3/10 millioen
meer moeten betalen dan bij snel en oor
deelkundig handelen noodig ware ge
weest: te zomen dus f 7,300,000 (zegge ze
ven en drie tiende millioen) nu reeds door
ons talmen verloren.
En nu hebben wij nog maar te doen met
twee landen.
Als dat zoo voortgaat en heb gaat na
tuurlijk zoo voort dan zullen dc 20 mil
lioen, waarvan wij vroeger spraken, lang
niet genoeg zijn en zullen wel 50 of fi0
millioen noodig wezen, om het verlies te
dekken, door noodcloos getalm veroorzaakt.
3C)
Kat kin's houding was ironisch.
„Moet!" herhaalde hij.
„Ja, moet."
Weer haalde Katkin zijn schouders op.
Hij voelde het voordeel van de tegenwoor
digheid van de schurken.
De Prins zou dom geweest zijn, als hij do
vijandige houding van Katkin niet bemerkt
had.
„Er is op het oogenblik meer dan ik kan
begrijpen," zei hij, „maar de opheldering
kan later komen." Hij ging naar de deur
alsof hij wou kloppen; maar Katkin ging
uitdagend voor hem staan. De Prins
wachtte.
„Wat heeft dit te beduiden!" zei hij.
„Niets, alleen maar, dat ik bij mij thuis
ben, en Uwe Hoogheid niet," antwoordde
Katkin, dio gereed was nu krachtdadig op
te treden. Men zal zieh herinneren, dat de
Russische agent altijd door zijn Regeering
aangemoedigd was geworden om prins
Alexander met weinig eerbied te bejegenen.
„De dame in die kamer is ook niet thuis,"
antwoordde de Prins, „en ik ben niet van
plan zonder haar weg te gaan."
„Als wij onze plannen maar allemaal kon
den volvoeren
„Ik zal dit plan ten uitvoer brengen."
„Uwe Hoogheid is heusoh heldhaftig."
„Ik begrijp uw houding niet mijnheer,
maar u mist het noodige respect. Wilt u op
rij gaan?"
„Neen; ik ga niet op zij."
„U trotseert mij
Katkin glimlachte; hij dacht, dat hij
allo troeven in handen liad.
„Ja," zei hij.
De Prins wenschte met tact te werk te
gaan, want zijn doel was prinses Marie te be
vrijden; maar Katkin ergerde hem vreese-
lijk. Hij haalde een revolver uit zijn zak.
„Ik hoop, dat het niet zóó ver zal komen,"
hij wees naar de revolver, „maar ik moet die
dame bevrijden. Wilt u opzij gaan?"
Katkin lachte en wees naar den ingang,
waar drie gewapende schurken waren, die
den Prins omringden.
„Dat is verraad," zei prins Alexander.
„Dit zijn verraders," zei Katkin, die ook
zijn doel wou bereiken zonder veel drukte.
„Het spijt mij, dat Uwe Hoogheid teleurge
steld is, maar de wereld is vol teleurstellin
gen. De een wenscht, wat de ander bezit.
Twee zoeken, wat één maar vinden kan.
De een dreigt, de ander laoht Het is een
wereld vol verrassingen. U denkt, dat er
een dame daar binnen is. Maar iz dat eigen
lijk wel iets, dat Uwo Hoogheid aangaat?"
„Ja, en ik stel geen belang in Uw levens
wijsheid. Doe die deur open."
„Hoe een deur te openen, die van binnen
is afgesloten, dat is de moeilijkheid," zei
Katkin.
De Prins voelde zich haast machteloos,
en Katkin verheugie zioh zeer. Zelfs de
schurken grinnikten. Het was een onmoge
lijke toestand. Prins Alexander keerde zich
tot den Rus.
„Wat wilt u nu eigenlijk, mijnheer Kat
kin Ik ben gekomen om de dame die in die
kamer is, te bevrijden."
„En als ik haar nu eens hier wou hou
den?"
„Dan zoudt u een afschuwelijke en tege
lijk gevaarlijke positie innemen."
„Ik ben niet bang voor het gevaar. Wat
het andere betreftHij haalde zijn
schouders op.
„Toch is het afschuwelijk. Ik weet ïaet
hoo do dame hier gekomen is, maar uw
opsluiting van haar zal u de verfoeiing van
allo fatsoenlijk© mensohen op den hals ha
len, en ik zal er voor zorgen, dat mijn Regee
ring handelt met een gestrengheid, die deze
zaak eischt."
Katkin, die zich veilig achtte, en dio hoop
te, dat de Prins gauw geen Regeering meer
zou hebben, was niet ter neer geslagen. Hij
verlangde er naar, dat Slendereff zou ko
men, en zij den Prins gevangen zouden ne
men. Ondertusschen was dit tijd verspillen
uitstekend, hoewel hij niet wenschte prins
Alexander tot wanhopige maatregelen te
dwingen.
„Toch ben ik niet bang," zei do Rus.
Prins Alexander aarzelde. Het zou onzin
nig zijn, om te trachten alleen prinses Ma
rie te redden. Zelfs als hij twee van zijn te
genstanders doodschoot, zou de derde naar
alle waarschijnlijkheild hem doodschieten.
„Beveel dien mannen weg te gaan," zei
hij eenigszins ongeduldg. Hij voelde, dat hij
eerst al zijn hulpbronnen moest uitputten,
vóór hij ging vechten.
Katkin glimlachte even.
De Prins stak zijn revolver weg.
„Ik wil alleen maar er over praten."
Katkin wenkte zijn mannen, om weg te
gaan.
„Gaat niet te ver weg", zei hij, „en weest
op je hoede."
„Nu", zei de Prins, „wat is uw doel met
dece dame gevangen te houden? Ik wenscb
u goed te begrijpen, omdat de dame bevrijd
moet worden. Is hot geld?"
Katkin was eerst geneigd om hooghartig
te kijken bij deze veronderstelling, maar
hij was slim, en het was hem er nu maar om
te doen den Prins bij zich te houden en
den tijd te korten.
„Waarom?" vroeg hij.
„Omdat, in dat geval, ik u verzoek, v.w
sorn te noemen."
„Maar het is niet alleen geld, dat ik heb
ben wil."
„Wat nog meert"
Katkin wist nu niet precies wat hij zeg
gen zou. De bedrieger voelt zich nooit op
zijn gemak tegenover een man, die recht
door zee gaat, en die volhoudt. Hij lachte
even, alsof hij het wel kon zeggen, als hij
er zin in had. Toen kreeg hij oen idee.
„Uwe Hoogheid schijnt haast te hebben",
zei hij.
„Dat is zoo."
Katkin glimlachte: hij had een klein kom-
plot bedacht.
„Dan zal ik u voldoening geven. Wij
zullen spelen; als Uwe Hoogheid wint, zult
u een losprijs betalen van, laat ik zeggen,
twintig duizend lire; als ik win, zal de los
prijs zijn... vijftig duizend."
Prins Alexander, die blij was, dat er een
eind aan de moeilijkheden zou komen,
greep de gelegenheid gretig aan.
„Ik geef het spel op", zei hij. ,,U zult
de vijftig duizend lire hebben."
Katkin gaf een gebaar van protest (hoe
wel hij inwendig lachte om den ironischen
humor van dit plan,
„Neen. Als ik verlies, verlies ik. Maar
we rullen spelen, want ik weet, dat ik het
een prettig spel zal vinden
„Zooals u wilt", zei dc Prins, die zeer
verlicht was door dit vooruitzicht. „Wat
zal het zijn? Dobbelen? Dat heb ik in.
geen jaren god aan."
„Kaarten,... écarté. Dat is mijn eenig
speL" (Op den Olympus zou men een van
de goden kunnen hooren uitroepen: „hru,
hm". Een sterveling mot Olympische
eigenschappen zou gemompeld hebben:
„Kaarten neemt meer tijd dan dobbelen!")
„Héél goed; laat het dan écarté zijn."
Katkin bracht hem naar de groote ka
mer, cn beval een Van de mannen kaarten
te zoeken, die hij dadelijk vond. De schurk
scheen ze in zijn wik te hebben cn zijn vlug
heid beviel Katkin niet.
De twee spelers gingen aan de tafel zit
ten en begonnen te spelen. Katkin pakte do
kaarten aan met nauwkeurigheid van den
dobbelaar, de Prins als iemand, wien de
prijs niet kan schelen. Het was zeker, dat,
als Katkin van kaarten hield, hij toch niet
haastig speelde. Hij wachtte lang met be
ginnen, en treuzelde met spelen. Hij vroeg
aldoor om meer kaarten, en, niettegen
staande al zijn voorzichtigheid, won hij
het eerste spel toch niet. Maar de Prins
speelde onvoorzichtig, en het was dus geen
wonder, dat Katkin het twer-do spel won.
Zij hadden al over Viet halfuur gespeeld,
toen zij het derde spel nog moesten be
ginnen Een paar keer had Katkin gezegd
»W«é'nt even en dan luisterden ze.
(Wordt vervolgd.)