BLOEMENMEISJE. No. 15344. LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag* 26 Februari. Vierde Blad. Anno 1910. Om ons heen in de Maatschappij. XVII. (Slot). Onze beschouwingen loop en met dit hoofdstuk ten einde, daar enkele speciale onderwerpen van maatschappelijk belang en van de daarmede in nauw verband staande regeerkunde, reeds vroeger door ons afzonderlijk werden of in het vervolg zullen worden behandeld. Wat wij tot dusver in deze schetsen be handelden, leert ons in hoofdoorzaak, dat er oorzaken zijn, die de maatschappelijke c welvaart verhopgen, andere die ze tegen houden. Het is een bekende vraag of, onder de laatste, ook het heffen van b e 1 a a t i n- gen moet worden gerekend. In zeker op- zicht i s dit echter geen vraag Er zou ste - lig van welvaart geen sprake kunnen zijn, wanneer de Staat niet door alle hem ten dienste staande middelen de orde en het recht handhaafde, veiligheid van persoon en goederen verzekerde, het verkeer bevor derde, enz. Dat alles kost veel, maar niat t e veel, wanneer het verkregen resultaat slechts in verhouding staat tot de bestede eoru. De belasting, die ieder betaalt, anders gezegd het deel, dat hij in die kosten bij draagt, wordt eerst din te hoog, wanneer de druk ongelijkmatig is en bet betaalde iemands draagkracht te boven gaat. Ten deele kunnen de belastingen een mid del zijn tot directe verhooging der welvaart. Immers, hoe meer de Staat doet om, door aanleg en subsidieering van open bare werken, het verkeer te bevorderen, den handel to gerieven, en verder orde en veiligheid te verzekeren, hoe meer de on dernemingsgeest zich zal ontwikkelen, hoe meer de kapitalen voor de productie zul len worden aangewend, hoe meer arbeids krachten er dientengevolge noodig zullen zijn en hoe beter ze betaald zullen worden. Uit de belastingen moet ook gevonden worden de rente der leeningen, die de Staat sluit o.a. bij de uitvoering van zeer groote werken, ondernomen in het belang van nijverheid en handel. Yan die leenin gen geldt dus hetzelfde wat wij boven om trent de belastingen opmerkten. Hetzelfde geldt van hetgeen de Staat uitgeeft tot voorkoming van armoede, zooals alle kosten van pensioen- en ziekteverzekeringen en alle endere dergelijke instellingen, welke ondernomen worden in het belang van hen die in dienst van anderen arbeiden. De ongelijkmatige druk der belastingen, voorheen een bron van misstanden, wordt in lateren tijd met vrucht bestreden door de toepassing van meer juiste stelsels van heffing. Als beproefde beginselen, waarop echter nog veel moet worden voortgebouwd, wor den tegenwoordig aangemerkt: 1. De belastingheffing moet zooveel mo gelijk geschieden met toepassing eener ma tige progressie, zoodat het hoogeve inkomen niet alleen naar evenredigheid, maar ook betrekkolij k meer be taalt dan het lagere. Dat de progressie matig moet zijn, betee- kent dat nimmer uit het oog mag worden verloren, dat het grootere inkomen een na tuurlijke vermeerdering van behoefte met sioh brengt; dat de lagere inkomens ten deele verkregen worden door de meer eel- derige. levenswijze, -die een gevolg is van de hoogere, en dat de progressie nooit zóó hoog mag worden opgevoerd, dat de meer gegoeden eindigen te leven overeenkomstig Elf slagen klonken van de groote kerk helder door de koude lucht. Bibberend en kleumend stond het kind in een der straten van de groote stad op de stoep voor de hol-gapende opening van het Casino. Een manteltje had het niet aan. Over de vaal-groene jurk, die tot even be neden haar knieën reikte, plooide een wit te boezelaar, met een band om haar mid del en oen over eiken schouder. Het meisje had een bonten mutsje op, in het midden zwart, en daartegen aan staand een bruine rand. Tusschen het glimmend zwart en het doffe bruin een strikje. Zwarte rijg laars j es, met veters, grijs van stof en ver- sletenheid, en een smal bandje kous, tus- schen de schoenen en de japon, van een on bestemde, gorige kleur. Een onbeteekenend figuurtje was zij. Een kinderlijk-bits gezichtje, van een we zentje, dat veel wordt toegesnauwd. Een gezichtje, dat onbewust afstoot. Stroogele haren bij sprietjes onder haar mutsje uit, en het haar jongensachtig in den nek. Al leen mooie oogen had ze; daarin was, voor wie het zien kon, het groote leed van haar zieltje, zoo lang al meegesleept. Dat zieltje, dat éérst gevoeld had, bij. vroegste bewust worden: het spelen van de andere kinde ren uit de buurt, op straat, krijgertje of bikkelen of glijden in het gootje, terwijl zij thuis moest blijven. Den dronken vader en het tieren van de moeder, nare toonee- len van de binnenkamer. Dat gevoeld had: het vloeken en het slaan en het gillen, eu dan bet zachte, snikkende huilen. Dat toen gevoeld had: het op haar neerzien van de vriendinnetjes op de armenschool, die het goed hadden thuis, die hóóle jurkjes droegen en iedere week een schoon schort. Hun verhalen over het lekkere eten en over Sinterklaas, en hun kinderlijk-wreed sarren en plagen. En dat eindelijk nu voel de: het minachten van de rijken, de uit gaande sjieke avondmenschen, 's zomers hun staat en stand, waardoor de lagere klassen noodwendig zouden worden ge drukt. 2. De belastingheffing mag in geen geval het vrije ruilverkeer belemmeren, anders dan om redenen van overwegend maatschap pelijk belang, zooals b.v. bij de drankbelas- ting. De billijkste belasting is die, welke den ingezetene belast, wanneer zijn vermo genstoestand verbetert. Een voorbeeld daar van geeft, in het algemeen en dus met de noodige uitzonderingen en behoudens de noodige vrijstellingen, de succesiebelasting, waarvan de heffing zeer nauw samenhangt met het vraagstuk van het Staatserfrecht. Het successierecht onderscheidt zich ook hierin van andere heffingen, dat de gewone bezwaren, welke, niet zonder grond, tegen het progressieve stelsel, althans tegen de al te consequente toepassing er van, worden geopperd, voor deze belasting niet gelden. Hoe meer men verkrijgt, hoe meer de ver mogenstoestand verbeterd en hoe hooger percentage men dus van het verkregene aan den Staat kan betalen. Een gewichtige vraag is ook dezeof snel le aanwas van bevolking een oorzaak van armoede en dus van vermindering van al- gemeeno welvaart js Ernstige nasporingen hebben bewezen dat deze vraag zonder bezwaar ontkennend kan worden beantwoord. Te dezer plaatse kunnen wij daar om trent slechts het een en ander aanstippen; maar er is ook heel weinig toe noodig om te begrijpen dat de armoede niet gelegen is in het aantal mensdien, maar in de omstandig heid dat vele onder hen geen arbeid kunnen vinden of althans niet in voldoende mate en tegen een prijs, waarvoor zij zioh het noodige kunnen verschaffen. Armoede is dus niets anders dan gebrek aan ruilvermogen. Wanneer er armoede heersoht, dan bestaat er een wanverhouding tusschen het aantal mensohen en hun gezamenlijke voortbren gende kracht. Neemt de bevolking toe, dan moet ook de voortbrenging toenemen; de middelen van bestaan mooten zicli uit breiden, en dat het aantal geboorten een oorzaak zou wezen dat die uitbreiding met do toeneming van de geboorten geen gelij ken tred houdt, wordt door de feiten niet bewezen en zelfs eerder tegengesproken Een arm land met een geringe bevolking is geen zeldzaamheid; liet omgekeerde even min. Dat vermindering van het aantal ge boorten vermindering van armoede ten ge volge zou hebben, is een absoluut onbewe zen stelling. Voor een uitspraak in dien geest bevat de sociale economie geen enkele aanwijzing. Vele uitnemende geleerden hebben zich met het vraagstuk der bevolking, uit een oogpunt van economisch belang bezig ge houden. en zelfs bepaalde stelsels ontwor pen. Do waarde dier zoogenaamde bcvol- kings-theoriën is echter uitteraard gering. Zij komen in den regel neer op het aan prijzen van zekere middelen om de zeer snelle aangroeing der bevolking te stuiten; maar zij bewijzen niet wat inderdaad bewe zen moest worden om de verkondigde theo- riën juist te erkennen. Het is de taak der sociale economie ei\ van de geneeskunde, die hare regelen voort durend in gezonder toepassing behoort te brengen,, om de toeneming van welvaart en van de middelen van bestaan, de toene ming der productieve kracht van land en volk, gelijken, tred te doen houden met do toeneming der getalssterkte van dat volk, uit Kurhaus en van het strand en 's win ters uit de komedie of het Casino; mooie mannen en vrouwen, hoog loopend in ge- notsrocs. En: hun vroolijk praten, hun la chen, hun innig-genoegzaam neuriën, of hun zingend fluisteren, met naar elkaar gebo gen hoofden en gestrengelde armen. En óók voelde; hun kort snauwen tegen haar, als zij naast hen meetrippelde, smeekend met eentonig zeurstemmetje toch wat viooltjes te koopen; of, nog erger, hun ge wauwel. Al die pijn had haar gezichtje gemaakt: lijdend en bits en vaag-afst-ootend. Maar de licht-blauwe oogen bleven tooncn, dat haar zieltje was: wel lialf-weggekrompen door het trappen cn besmetten in toe- vluchtslooze eenzaamheid, maar nog niet gestorven. Tegen haar arm en haar borst rustte, vastgehouden door het blauw-verkleumde handje, een zwarte mand met bosehviool tjes. Een bundeltje van 4 of 5 bloempjes lag telkens tegen een helder-groen blaadje, dat hun tot schild diende en tot rustkussen. Zilveren tinpapier vereenigd© de stengels. Levend symbool van verfijnde ellende, die muziek en geuren en tinten neemt, om het verschrikkelijkste mee te bedekken: dat schamele, verflenste kind met een mand]9 bloemen op de stoep voor een cafó-chantant, gehuld i.i een geur van viooltjes. Achter de affiches en portretten, die daar voor het venster hingen, zaten, in de don ker gelaten zaal, een heer en een vrouw aan een tafeltje. Hij had een hoogen hoed op, wat naar achteren, in zijn nek gescho ven, en zijn beringde vingers draaiden ze nuwachtig aan de mooie snor. Het hoog staande boord had glansen in het licht, dat van de straat kwam; een. doffe parel lag op den zijden plastron en een zwaar-roode chrysanthemum hing in het knoopsgat van de zwarte jas. Zij had daar voile opgeslagen en dronk bij langzame teugjes uit een glas dampen den grog, dat zij in haar_ hand hield^ De niet om de laatste, door welke middelen dan ook, tegen te gaan of te belemmeren. W. Leidsche Kunstveraeniging. Lezing: „Tuin en Park", door dr. 17. VOGELSANG. Het bestuur van onze Kunstvereeniging heeft een gelukkige keus gedaan toen het den Utrechtschen hoogleeraar Vogelsang uitnoodigde voor de leden en belangstellen den een voordracht te komen houden. De zeldzaam begaafde spreker heeft met zijn rijken, kleurigen woordenschat den toe hoorders de veranderingen in 't aspect van den siertuin gedurende een viertal eeuwen op een wijze voor oogen gevoerd, dio onver deelde waardeering en dank verdient. Na er op gewezen, te hebben hoe de tuin, „der Zaun", de afbakening is-van een be paalde plek in tegenstelling met de omrin gende natuur, waarbij dan ook zekere eiscihcn van „bewoonbaarheid"' werden gesteld, voerde hij In de eerste lichtbeel den ons den hortus oonclsus voor, op de modonnenschilderij van de vijftiend© eeuw telkens voorkomend, en, geheel onbeplant. Weldra worden do omringende muurtjes gekanteeld en allerlei bloemen vaksgewijs aangebracht. Geen sprake echter van de kleurdotten zooals wij die kennen door rhododendronstruikcvn of tulpenbedden. Men werkte destijds uitsluitend met kleine kleur vlekjes, met verschillende bloemen naast elkaar, die ieder veroverd willen, zijn, door lang bezien. Het zijn aecolije en iris, enkele anjers cn viooltjes, lelietjes en mar grieten, aarbeibloesem en wikke, die wei nig gevuld met hun tintelingen kenmerken den Gothischen tuin; in strikte overeen stemming met de graciel©. spichtige ha bitus der figuren die we op de schilderwer ken dier tijden leeren kennen. Daarnaast ook effen grastapijtjes roet randen dier dooreengemengolde bloemen: we zagen er een, in het derde beeld, een illusie van den hof van een Oxford-college door het boog raam van een interieur met de annunciatie. Het is het begin van de zestiende eeuw, dat meer voorwerpen in de tuinen, brengt, een bescheiden fonteintje, banken met leu ningen van bloemslingers, zooals menjge Madonne im Roscnhaag uit dien tijd nog toont. De versohillende dooreengeplante bloesem blijven: karakteristiek vinden wo 7.e in de versierde randen in de handschrif ten los neergestrooid. Eerst daarna begint onder Italiaanschon invloed een symmetriseeren en schemati- seeren, dat koel en terugdringend aan doet. De aanleg gaat uit van de as vari de architectuur, grooter oppervlakten worden gekozenmet het groen, dat de natuur biedt, wordt gewerkt alsof het hout of steen ware, en ondergeschikt aan het be- heerschend gebouw, dat veelal gelegen heid biedt van boven af het geheel te over zien. overeenkomstig de bedoeling van den aanleg. Tegen het eind van <le zestiende eeuw be zondigt men zich aan broderies, aan „kunsti ge modellen van France parterres." Allei*- vermakelijkste teekeningen gaf spreker daarvan te zien, o.a. een van Vredeman de Vries uit 1580. Zóó werd dio liefhebberij op de spits gedreven dat een tfessin van tuin aanleg ten slotte meer leek op een glasven ster in lood, of een gesoutachecrde voor baan van een oonfectïerok van enkele jaren her, dan op iets anders. Nog een honderd jaar later lijkt het of de trijpdessins in de hoofden der tuinarchitec- andcre speelden met een paar hecrenhand- schoenen, dat op het tafeltje lag. Haar mantel hing open cn vertoonde een rosc- zijden blouse met een groote diamanten broche. Telkens bogen zij, achter de affiches, tot elkaar over, en lachten. En het bloeroen- meisje herkende aan hun bewegingen: het fluisteren, dat voor haar iets vcrschikkclijk- angstigs en iets weemoedigs-zoets tevens, had. Toen hief zij haar mandje in de hoogte, met vragenden blik noodend te koopen. Maar de heer maakte een nijdige beweging; en toen zij niet wegging, schoof hij met een ruk zijn 6tool achteruit, doende of hij wou opstaan en naar buiten komen. Mistroostig wendde zij zich af. En de vrouw lachte. De deuren in de diepte van de rwart-ga- pende holte werden opengeslagen. Licht en warme gezelligheid straalden naar buiten, en bij troepjes kwamen de menscbcn ir uit. Drie vrouwen, een clubje hseren; vat adelborsten; een heer en een dame gearmd; snol loopend; nog een heer en dame een hooge, lange vrouw alleen, mot staren de poppenoogen, en een cherry-ripe hoed, waaronder een bos rood-geverfd haar; twee oude heeren, op wie een rijtuig wachtte; een heel troepje luidruchtige dames en heeren; een kleine vrouw, eenvoudig en met smaak gekleed, een lichtbruinen vos om den hals en een zwarten hoed met bier en daar een tikje roode zij, langzaam loo pend; haar vriendelijke oogen keken even naar het bedelkindje, en zij was de eenige, die haar wat gaf; vijf dronken studenten, die dansten en zongen en schaterlachten; en vlak daarachter twee vrouwen, die iets tegen hen riepen; de een met een brutaal gezicht: groote, holle oogen en scherpe lij nen om den neus en aan de mondhoeken; de ander met huiloogen en een bitter ge laat. In weelde en genot ging Het Al aaii het bloemenkind voorbij. Met sommigen liep zij zeurend een eindje mee; zij werd gene- ten rondspoken, een „Jardin de la maison do Nassau" d'apree Walter, typeerde dat geestig. Terwijl die textielkunst nu cn dan ontaardend tot platte grappigheid, waar de perken den vorm van komkommers en sinaasappels aannemen bloeide, is het vooral le Notre die geïnspireerd door de strenge, vaste symmetrie der Italiaansche tuinen, waarin hij een sprankje Noordelijk gevoel toch niet laten kon te doen tintelen, die do lieerlijko Versailleparkcn 6chept. Dat verrassend geheel, waar alle verveling met groote fijnheid vermeden is, die tuin van representatie, met zijn verrukkelijk ta pis vert, was wel het kader bij uitnemend heid, waarin het precieuze Hofgezelschap van den Zonnekoning zich bewegen mocht. Wie Versaille mot eerbied bezocht heeft, moet hebben nagevoeld de schichtigheid, het terughuiveren van den spreker bij het even terugdenken hoe thans de voornaamheid dier lijnen en kleuren gestoord wordt door den uiterlijk zoo onaesthetischen mensch onzer dagen. En als een oordeel over zich zelf ging er een lachje door het auditorium bij het voorbijschuiven van een kijkje op de indrukwekkende cascades, met op den voorgrond vele ruggen in colbert en hoofden onder chapcau-melon. Misschien dacht een enkel wel dat het toch maar goed is dat ons plantsoen in een wat onbelangrijker stijl is aangelegd. Met onverdeelde aandacht volgde het niet overtalrijk publiek de afwezigen hebben wel hóél groot ongelijk geluid den jeug digen, enthusiasten spreker langs Het Loo (een Versaille gecombineerd: met inhecm- sche opvattingen) naar de grotten van 6teen of schors met schelpversiering van het midden der achttiende eeuwen de zon derlinge ontaardingen van gekleurde ruitjes in do tuinhuizen, waardoor men naar wille keur de natuur door een rosen of zwarten bril kan bekijkennaar de buitentheaters, waar de hooge geschoren heggen als oouli9- sen voortreffelijk dienst doen, naar de kunstmatige ruïnes, o.a. op een teekening van Romyn de Hooghe voorkomend, om dan in do opzettelijko wildernissen uit den tijd van den vijftienden Lodewijk het heimwee naar de onvervalschte natuur terug te vin den. Het is van uit Engeland, zelf staand© on der Chineeschen invloed men denke .a den hoogen Chineeschen tempel in Kew- gardens dat deze schiinongedwongenheid naar Frankrijk overwaait, passend in den tijd van een Rousseau; totdat de Wcrther- stemming zich tot in den tuinaanleg gelden doet en onder hoog en somber geboomte grafteekens worden opgericht, waaronder niemand begraven ligt. Dat hij, dio zulk© tuinen op het doek brengt of met de tceken- stift voor het nageslacht bewaart, dit doet terwijl het weemoedvol plekje overgoten is door een maanlicht, achter een donker juist uiteengescheurd wolkengordijn, spreekt van zelf, maar mocht desniettegenstaande ons gezellig vermaken. Zijn uiteenzettingen samenvattend: de Italiaansohe-Franschc tuinkunst met Neder- landschen invloed eenerzijds, de Engelsche Natuur-parken anderzijds, bruikbaar op groote terreinen, maar tot malligheid wor dend en ontoelaatbaar op kleiner als b.v. het Amstcrdamsche Vondelpark, gaf de heer Vogelsang aan het slot van zijn boeiend betoog de opvattingen van Lichtwark weer als meest juiste oplossing van het stads park, het ruime speelterrein (als het Iinag- sche Malieveld) en vandaar uit aansluitend den streng gehouden aanleg. Het gehoor heeft met groote aandacht don geerd of weggesnauwd; één slechts gaf baar wat, do goede, mooie vrouw. Een student viel half tegen haar aan cn stotterde: „Pardon, juffie, 't was niet zoo kwaad bedoeld, hoor." Zij bleef rmast hem loopen. „Hé, toe, meneer, koop u 'n boeketje van me. Ze ruike zoo heerlijk. En 'k heb nog niks verkocht, vanavond. Toe, meneer, u ziet t'r zoo vriendelijk uit. U ben 'n goeie jonge, niet? U heb zoo'n mooie jas an. Meneer 111" Achter haar zong de vrouw mot het bruta le gezioht: „Ja, die studè-hentjes. Zijn leuke vè-hentjes Toen keerde het bloemenmeisjo terug naar de stoep, hopend© dat er nog méér menschen zouden komen. Maar alles was er al donker, do deuren waren dicht, de lichten boven den ingang uitgedaan, en de portier sjord© de reclameborden naar binnen. En de droom-optocht was voor dien avond weer voorbij. Toch het nog niet opgovend, bleef zij wat lieen en weer loopen. Zij zette haar mandje neer, in het hoekje op de stoop, en warmde haar handen onder haar schort. De heer en de vrouw zaten nog steeds achter de affiches. Hun gelach klonk bijwij len door de ruiten heen. Van tijd tot tijd kwamen er nog menschen voorbij. De straatstecnen waren helder wit en do hemel flonkerde van de talloozo ster ren. Een juffrouw kwam een winkel uit, om te sluiten, 't Was morgen Zondag. Meer en meer zonk naoht en rust op de stad. Hot was nu zóó stil, dat zij in de verte een spoortrein hoorde fluiten. Toen bekroop haar weer die ontzetting van verlatenheid. Den avond bracht zij al tijd door in een droom, in een roes, waar van het toppunt was: het uitgaan van het Casino. Maar déirna kwam, getrouwelijk, avond aan avond, dat verschrikkelijke weten: weer naar huis te moeten, naar dat afschu welijke achterbuurt-huis, dat zij haatte en boeienden spreker tot 't laatst gevolgd. On- der de aanwezigen merkten wc op den hoef- ijzeroorrespondent van 't „Handelsblad", die uit Den Haag was overgekomen om den heer Vogelsang te hooren. HAARLEMMERMEER. De commissie, voor Wijkverpleging voor Nieuw-Vcnnep en omgeving vond op haar lijsten, die ter in- teekening aan d© bewoners waren aangebo den, een bedrag van pLm. f 650. Boven ver wachting dus. Is er in andere gedeelten van onze Moer even goed gctcckcnd, dan is de tot-stand-koming ran wijkverpleging wat het firuineieele gedeelte betreft verzekerd-i ROELOFARENDSVEEN. Langzamer hand zal men mogen aannemen, dut de om trek wel zoo goed als geheel van stroopors bevrijd zal zijndaar door rijksveldwachter- brigadier Bodaan dezer dagen de derde ot ter werd gevangen gedurende dezen winter. Een klein bootje, hetwelk achter een motorboot was vastgebonden, die langs het Brasetfnermeer voer, geraakte daarvan los en verdween in de diepte. WADDINGSVEEN. Door den lieer Krui- doring, hoofd der openbare school (Brug) is een adro3 aan den Raad gericht om ver gooding voor de lessen aan de door hom opgericht© avondschool, berekend tegen f 1 per lesuur, te beginnen met den eersten der maand, waarin dio school een aanvang nam Het adres is in handen gesteld van - B. en Ws. Ons Leesgezelschap is dezer dagen ne gentig jaar oud geworden. Het loonde do moeite o.i. wol, om zulk een verjaardag eens goed te- hordenken. TER-AAR. De koopman P. Mulder had het ongeluk, doordat zijn paard schrok, met zijn bespanning in het Aarkanaal te geraken. Een in de nabijheid zijnde schip- por wist paard en rijtuig mot eca haak naar zich too to trekken, terwijl Mulder zichzelf kon redden. De sterkte dor godsdienstige gezindten, in dezo gemeente is, blijkens de laatst ge houden volkstelling, als volgt: Roomsch- Katli. 1610; Ncd.-Herv. 902; Gereformeer den 272; Ghr.-Gereformeerden 76; oud-Ge reformeerden 11; Doopsgezinden 5; Re monstranten 4; oud-Roomschen 1Israëlie ten 1. Tot geen godsdienst behooren 17 per- sonen. WOUBRUGGE. Er was hier houtverkoo- ping van don heer De Lion, uit Amster dam. I-Iet was aardig te rien boe gretig dat oude hout wegging. Het wa6 als gold het eetbare waar, of als kreeg men hot voor niets. Na afloop der verkooping ging een ieder met zijn koopen huiswaarts, per wagen, per sohuit, enz. Intusschen kan wel worden gezegd, dat de verkooper goede za ken maakte. VALKENBURG. Do lente komt! Een in woner dezer gemeente, die nogal eens in den polder vertoeft, hoorde daar reeds den leeuwerik en de lijster; ook zag hij den kie vit. Een welkome tijding voorwaar, waar wij dag aan dag staren op natte straten en beslijkt© wegen, of den wind hooren bulde ren, wegvagende hot dorre hout Lettondo op de uitkomst der volkstel ling, bestond het aantal inwoners dezer ge meente op 1 Januari uit 366 mannen en 327 vrouwen, totaal 693. VOORHOUT. De eenigen tijd geleden vermelde inbraak met diefstal ten nadeelo van een landbouwersknecht blijkt meer en meer scliijnvertooning geweest to zijn Waarschijnlijk is van het geheelo verhaal niets waar en zou de aanklager een valsche klacht hebben ingediend. waarvan zij het leelijke en weerzinwekken de nog des te intenser voolde na den aan blik van al dat moois en dat pleiaier; naar dat huis, waar vader dronken thuis zou ko men, op het uur, dat de kroeg gesloten werd, soms zóó bedwelmend, dab hij geen woord meer kon uitbrengen, maar moestal schreeuwend en vloekend en ruziemakend, eindigende met slaan en het een of ander kapot gooiennaar dat huis, waar zij een walging had van alles, van de sneeën avond brood, die moeder op de vettige, naakte tafel sneed, cn waar zoute plekken in wa ren van tranon; van den vloer, dien zij bij moest vegen, voordat zij naar bed ging, en waarop de vuilst© dingen lagenvan hot te kleine ledikant, met tot eenig dek, een onzindelijke moltondeken, door en door versleten en met een paar uitgerafelde gaten. 0! zij walgde van dat huis! En tócb keerde zij er ioderen avond weer in. Zij dacht er over, nog even naar andere uitspanningsplaatsen te gaan. Dj© zondof nog niet uit zijnMaar zij was moe, en kleumde van de kou; en, daar viel toch niets te halen. Haar eenige gedachte was nu: een dak, brood en slapen. Do macht, d e togen don ker worden do moegograasde schapen bla tend naar de stad doet terugkeeren, en die ook haar iederen avond dreef, dwong haar weer tot het gewon© besluit Zij nam haar mandje op. Nog een oogen- blik bleef zij daar staan, om de ru'kcrtjos na te kijken. De boschviooltjes begonnen te verflensen. Zij had wel in snikken kun nen uitbarsten. Toen ging zij heen. De heer en de vrouw zaten nog nchteÉ het affiche. Ze zagen haar weggaan. „Hè, zo hoopelt opP zei de heer. Maar zij: „Ach, wat 'n ellende, hè, as je dat zoo 'ns nagaat." En verkleumd liep het bloemenkindje heen, naar het krot, in de achterbuurt, waar haar vader woonde. De vreeselijkef godaohfce in haar hoofdje was, het aanve gen van de kamer.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 13