BLOEMENMEISJE.
No. 15344.
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag* 26 Februari. Vierde Blad.
Anno 1910.
Om ons heen in de Maatschappij.
XVII. (Slot).
Onze beschouwingen loop en met dit
hoofdstuk ten einde, daar enkele speciale
onderwerpen van maatschappelijk belang
en van de daarmede in nauw verband
staande regeerkunde, reeds vroeger door
ons afzonderlijk werden of in het vervolg
zullen worden behandeld.
Wat wij tot dusver in deze schetsen be
handelden, leert ons in hoofdoorzaak, dat
er oorzaken zijn, die de maatschappelijke
c welvaart verhopgen, andere die ze tegen
houden.
Het is een bekende vraag of, onder de
laatste, ook het heffen van b e 1 a a t i n-
gen moet worden gerekend. In zeker op-
zicht i s dit echter geen vraag Er zou ste -
lig van welvaart geen sprake kunnen zijn,
wanneer de Staat niet door alle hem ten
dienste staande middelen de orde en het
recht handhaafde, veiligheid van persoon
en goederen verzekerde, het verkeer bevor
derde, enz. Dat alles kost veel, maar niat
t e veel, wanneer het verkregen resultaat
slechts in verhouding staat tot de bestede
eoru. De belasting, die ieder betaalt, anders
gezegd het deel, dat hij in die kosten bij
draagt, wordt eerst din te hoog, wanneer
de druk ongelijkmatig is en bet betaalde
iemands draagkracht te boven gaat.
Ten deele kunnen de belastingen een mid
del zijn tot directe verhooging der
welvaart. Immers, hoe meer de Staat doet
om, door aanleg en subsidieering van open
bare werken, het verkeer te bevorderen,
den handel to gerieven, en verder orde en
veiligheid te verzekeren, hoe meer de on
dernemingsgeest zich zal ontwikkelen, hoe
meer de kapitalen voor de productie zul
len worden aangewend, hoe meer arbeids
krachten er dientengevolge noodig zullen
zijn en hoe beter ze betaald zullen worden.
Uit de belastingen moet ook gevonden
worden de rente der leeningen, die de
Staat sluit o.a. bij de uitvoering van zeer
groote werken, ondernomen in het belang
van nijverheid en handel. Yan die leenin
gen geldt dus hetzelfde wat wij boven om
trent de belastingen opmerkten. Hetzelfde
geldt van hetgeen de Staat uitgeeft tot
voorkoming van armoede, zooals alle kosten
van pensioen- en ziekteverzekeringen en
alle endere dergelijke instellingen, welke
ondernomen worden in het belang van hen
die in dienst van anderen arbeiden.
De ongelijkmatige druk der belastingen,
voorheen een bron van misstanden, wordt
in lateren tijd met vrucht bestreden door
de toepassing van meer juiste stelsels van
heffing.
Als beproefde beginselen, waarop echter
nog veel moet worden voortgebouwd, wor
den tegenwoordig aangemerkt:
1. De belastingheffing moet zooveel mo
gelijk geschieden met toepassing eener ma
tige progressie, zoodat het hoogeve
inkomen niet alleen naar evenredigheid,
maar ook betrekkolij k meer be
taalt dan het lagere.
Dat de progressie matig moet zijn, betee-
kent dat nimmer uit het oog mag worden
verloren, dat het grootere inkomen een na
tuurlijke vermeerdering van behoefte met
sioh brengt; dat de lagere inkomens ten
deele verkregen worden door de meer eel-
derige. levenswijze, -die een gevolg is van de
hoogere, en dat de progressie nooit zóó
hoog mag worden opgevoerd, dat de meer
gegoeden eindigen te leven overeenkomstig
Elf slagen klonken van de groote kerk
helder door de koude lucht.
Bibberend en kleumend stond het kind in
een der straten van de groote stad op de
stoep voor de hol-gapende opening van het
Casino. Een manteltje had het niet aan.
Over de vaal-groene jurk, die tot even be
neden haar knieën reikte, plooide een wit
te boezelaar, met een band om haar mid
del en oen over eiken schouder. Het meisje
had een bonten mutsje op, in het midden
zwart, en daartegen aan staand een
bruine rand. Tusschen het glimmend zwart
en het doffe bruin een strikje. Zwarte rijg
laars j es, met veters, grijs van stof en ver-
sletenheid, en een smal bandje kous, tus-
schen de schoenen en de japon, van een on
bestemde, gorige kleur.
Een onbeteekenend figuurtje was zij.
Een kinderlijk-bits gezichtje, van een we
zentje, dat veel wordt toegesnauwd. Een
gezichtje, dat onbewust afstoot. Stroogele
haren bij sprietjes onder haar mutsje uit,
en het haar jongensachtig in den nek. Al
leen mooie oogen had ze; daarin was, voor
wie het zien kon, het groote leed van haar
zieltje, zoo lang al meegesleept. Dat zieltje,
dat éérst gevoeld had, bij. vroegste bewust
worden: het spelen van de andere kinde
ren uit de buurt, op straat, krijgertje of
bikkelen of glijden in het gootje, terwijl zij
thuis moest blijven. Den dronken vader
en het tieren van de moeder, nare toonee-
len van de binnenkamer. Dat gevoeld had:
het vloeken en het slaan en het gillen, eu
dan bet zachte, snikkende huilen. Dat toen
gevoeld had: het op haar neerzien van de
vriendinnetjes op de armenschool, die het
goed hadden thuis, die hóóle jurkjes
droegen en iedere week een schoon schort.
Hun verhalen over het lekkere eten en
over Sinterklaas, en hun kinderlijk-wreed
sarren en plagen. En dat eindelijk nu voel
de: het minachten van de rijken, de uit
gaande sjieke avondmenschen, 's zomers
hun staat en stand, waardoor de lagere
klassen noodwendig zouden worden ge
drukt.
2. De belastingheffing mag in geen geval
het vrije ruilverkeer belemmeren, anders
dan om redenen van overwegend maatschap
pelijk belang, zooals b.v. bij de drankbelas-
ting. De billijkste belasting is die, welke
den ingezetene belast, wanneer zijn vermo
genstoestand verbetert. Een voorbeeld daar
van geeft, in het algemeen en dus met de
noodige uitzonderingen en behoudens de
noodige vrijstellingen, de succesiebelasting,
waarvan de heffing zeer nauw samenhangt
met het vraagstuk van het Staatserfrecht.
Het successierecht onderscheidt zich ook
hierin van andere heffingen, dat de gewone
bezwaren, welke, niet zonder grond, tegen
het progressieve stelsel, althans tegen de
al te consequente toepassing er van, worden
geopperd, voor deze belasting niet gelden.
Hoe meer men verkrijgt, hoe meer de ver
mogenstoestand verbeterd en hoe hooger
percentage men dus van het verkregene
aan den Staat kan betalen.
Een gewichtige vraag is ook dezeof snel
le aanwas van bevolking een oorzaak van
armoede en dus van vermindering van al-
gemeeno welvaart js
Ernstige nasporingen hebben bewezen dat
deze vraag zonder bezwaar ontkennend kan
worden beantwoord.
Te dezer plaatse kunnen wij daar om
trent slechts het een en ander aanstippen;
maar er is ook heel weinig toe noodig om te
begrijpen dat de armoede niet gelegen is in
het aantal mensdien, maar in de omstandig
heid dat vele onder hen geen arbeid kunnen
vinden of althans niet in voldoende mate
en tegen een prijs, waarvoor zij zioh het
noodige kunnen verschaffen. Armoede is dus
niets anders dan gebrek aan ruilvermogen.
Wanneer er armoede heersoht, dan bestaat
er een wanverhouding tusschen het aantal
mensohen en hun gezamenlijke voortbren
gende kracht. Neemt de bevolking toe,
dan moet ook de voortbrenging toenemen;
de middelen van bestaan mooten zicli uit
breiden, en dat het aantal geboorten een
oorzaak zou wezen dat die uitbreiding met
do toeneming van de geboorten geen gelij
ken tred houdt, wordt door de feiten niet
bewezen en zelfs eerder tegengesproken Een
arm land met een geringe bevolking is
geen zeldzaamheid; liet omgekeerde even
min.
Dat vermindering van het aantal ge
boorten vermindering van armoede ten ge
volge zou hebben, is een absoluut onbewe
zen stelling. Voor een uitspraak in dien
geest bevat de sociale economie geen enkele
aanwijzing.
Vele uitnemende geleerden hebben zich
met het vraagstuk der bevolking, uit een
oogpunt van economisch belang bezig ge
houden. en zelfs bepaalde stelsels ontwor
pen. Do waarde dier zoogenaamde bcvol-
kings-theoriën is echter uitteraard gering.
Zij komen in den regel neer op het aan
prijzen van zekere middelen om de zeer
snelle aangroeing der bevolking te stuiten;
maar zij bewijzen niet wat inderdaad bewe
zen moest worden om de verkondigde theo-
riën juist te erkennen.
Het is de taak der sociale economie ei\
van de geneeskunde, die hare regelen voort
durend in gezonder toepassing behoort te
brengen,, om de toeneming van welvaart en
van de middelen van bestaan, de toene
ming der productieve kracht van land en
volk, gelijken, tred te doen houden met do
toeneming der getalssterkte van dat volk,
uit Kurhaus en van het strand en 's win
ters uit de komedie of het Casino; mooie
mannen en vrouwen, hoog loopend in ge-
notsrocs. En: hun vroolijk praten, hun la
chen, hun innig-genoegzaam neuriën, of hun
zingend fluisteren, met naar elkaar gebo
gen hoofden en gestrengelde armen. En
óók voelde; hun kort snauwen tegen haar,
als zij naast hen meetrippelde, smeekend
met eentonig zeurstemmetje toch wat
viooltjes te koopen; of, nog erger, hun ge
wauwel.
Al die pijn had haar gezichtje gemaakt:
lijdend en bits en vaag-afst-ootend. Maar
de licht-blauwe oogen bleven tooncn, dat
haar zieltje was: wel lialf-weggekrompen
door het trappen cn besmetten in toe-
vluchtslooze eenzaamheid, maar nog niet
gestorven.
Tegen haar arm en haar borst rustte,
vastgehouden door het blauw-verkleumde
handje, een zwarte mand met bosehviool
tjes. Een bundeltje van 4 of 5 bloempjes
lag telkens tegen een helder-groen
blaadje, dat hun tot schild diende en tot
rustkussen. Zilveren tinpapier vereenigd©
de stengels.
Levend symbool van verfijnde ellende, die
muziek en geuren en tinten neemt, om het
verschrikkelijkste mee te bedekken: dat
schamele, verflenste kind met een mand]9
bloemen op de stoep voor een cafó-chantant,
gehuld i.i een geur van viooltjes.
Achter de affiches en portretten, die daar
voor het venster hingen, zaten, in de don
ker gelaten zaal, een heer en een vrouw
aan een tafeltje. Hij had een hoogen hoed
op, wat naar achteren, in zijn nek gescho
ven, en zijn beringde vingers draaiden ze
nuwachtig aan de mooie snor. Het hoog
staande boord had glansen in het licht, dat
van de straat kwam; een. doffe parel lag
op den zijden plastron en een zwaar-roode
chrysanthemum hing in het knoopsgat van
de zwarte jas.
Zij had daar voile opgeslagen en dronk
bij langzame teugjes uit een glas dampen
den grog, dat zij in haar_ hand hield^ De
niet om de laatste, door welke middelen
dan ook, tegen te gaan of te belemmeren.
W.
Leidsche Kunstveraeniging.
Lezing: „Tuin en Park",
door dr. 17. VOGELSANG.
Het bestuur van onze Kunstvereeniging
heeft een gelukkige keus gedaan toen het
den Utrechtschen hoogleeraar Vogelsang
uitnoodigde voor de leden en belangstellen
den een voordracht te komen houden. De
zeldzaam begaafde spreker heeft met zijn
rijken, kleurigen woordenschat den toe
hoorders de veranderingen in 't aspect van
den siertuin gedurende een viertal eeuwen
op een wijze voor oogen gevoerd, dio onver
deelde waardeering en dank verdient.
Na er op gewezen, te hebben hoe de tuin,
„der Zaun", de afbakening is-van een be
paalde plek in tegenstelling met de omrin
gende natuur, waarbij dan ook zekere
eiscihcn van „bewoonbaarheid"' werden
gesteld, voerde hij In de eerste lichtbeel
den ons den hortus oonclsus voor, op de
modonnenschilderij van de vijftiend© eeuw
telkens voorkomend, en, geheel onbeplant.
Weldra worden do omringende muurtjes
gekanteeld en allerlei bloemen vaksgewijs
aangebracht. Geen sprake echter van de
kleurdotten zooals wij die kennen door
rhododendronstruikcvn of tulpenbedden.
Men werkte destijds uitsluitend met kleine
kleur vlekjes, met verschillende bloemen
naast elkaar, die ieder veroverd willen, zijn,
door lang bezien. Het zijn aecolije en iris,
enkele anjers cn viooltjes, lelietjes en mar
grieten, aarbeibloesem en wikke, die wei
nig gevuld met hun tintelingen kenmerken
den Gothischen tuin; in strikte overeen
stemming met de graciel©. spichtige ha
bitus der figuren die we op de schilderwer
ken dier tijden leeren kennen. Daarnaast
ook effen grastapijtjes roet randen dier
dooreengemengolde bloemen: we zagen er
een, in het derde beeld, een illusie van den
hof van een Oxford-college door het boog
raam van een interieur met de annunciatie.
Het is het begin van de zestiende eeuw,
dat meer voorwerpen in de tuinen, brengt,
een bescheiden fonteintje, banken met leu
ningen van bloemslingers, zooals menjge
Madonne im Roscnhaag uit dien tijd nog
toont. De versohillende dooreengeplante
bloesem blijven: karakteristiek vinden wo
7.e in de versierde randen in de handschrif
ten los neergestrooid.
Eerst daarna begint onder Italiaanschon
invloed een symmetriseeren en schemati-
seeren, dat koel en terugdringend aan
doet. De aanleg gaat uit van de as vari de
architectuur, grooter oppervlakten worden
gekozenmet het groen, dat de natuur
biedt, wordt gewerkt alsof het hout of
steen ware, en ondergeschikt aan het be-
heerschend gebouw, dat veelal gelegen
heid biedt van boven af het geheel te over
zien. overeenkomstig de bedoeling van den
aanleg.
Tegen het eind van <le zestiende eeuw be
zondigt men zich aan broderies, aan „kunsti
ge modellen van France parterres." Allei*-
vermakelijkste teekeningen gaf spreker
daarvan te zien, o.a. een van Vredeman de
Vries uit 1580. Zóó werd dio liefhebberij op
de spits gedreven dat een tfessin van tuin
aanleg ten slotte meer leek op een glasven
ster in lood, of een gesoutachecrde voor
baan van een oonfectïerok van enkele jaren
her, dan op iets anders.
Nog een honderd jaar later lijkt het of de
trijpdessins in de hoofden der tuinarchitec-
andcre speelden met een paar hecrenhand-
schoenen, dat op het tafeltje lag. Haar
mantel hing open cn vertoonde een rosc-
zijden blouse met een groote diamanten
broche.
Telkens bogen zij, achter de affiches, tot
elkaar over, en lachten. En het bloeroen-
meisje herkende aan hun bewegingen: het
fluisteren, dat voor haar iets vcrschikkclijk-
angstigs en iets weemoedigs-zoets tevens,
had.
Toen hief zij haar mandje in de hoogte,
met vragenden blik noodend te koopen.
Maar de heer maakte een nijdige beweging;
en toen zij niet wegging, schoof hij met
een ruk zijn 6tool achteruit, doende of hij
wou opstaan en naar buiten komen.
Mistroostig wendde zij zich af.
En de vrouw lachte.
De deuren in de diepte van de rwart-ga-
pende holte werden opengeslagen. Licht en
warme gezelligheid straalden naar buiten,
en bij troepjes kwamen de menscbcn ir
uit. Drie vrouwen, een clubje hseren; vat
adelborsten; een heer en een dame gearmd;
snol loopend; nog een heer en dame
een hooge, lange vrouw alleen, mot staren
de poppenoogen, en een cherry-ripe hoed,
waaronder een bos rood-geverfd haar; twee
oude heeren, op wie een rijtuig wachtte;
een heel troepje luidruchtige dames en
heeren; een kleine vrouw, eenvoudig en
met smaak gekleed, een lichtbruinen vos
om den hals en een zwarten hoed met bier
en daar een tikje roode zij, langzaam loo
pend; haar vriendelijke oogen keken even
naar het bedelkindje, en zij was de eenige,
die haar wat gaf; vijf dronken studenten,
die dansten en zongen en schaterlachten;
en vlak daarachter twee vrouwen, die iets
tegen hen riepen; de een met een brutaal
gezicht: groote, holle oogen en scherpe lij
nen om den neus en aan de mondhoeken;
de ander met huiloogen en een bitter ge
laat.
In weelde en genot ging Het Al aaii het
bloemenkind voorbij. Met sommigen liep zij
zeurend een eindje mee; zij werd gene-
ten rondspoken, een „Jardin de la maison
do Nassau" d'apree Walter, typeerde dat
geestig. Terwijl die textielkunst nu cn
dan ontaardend tot platte grappigheid,
waar de perken den vorm van komkommers
en sinaasappels aannemen bloeide, is het
vooral le Notre die geïnspireerd door de
strenge, vaste symmetrie der Italiaansche
tuinen, waarin hij een sprankje Noordelijk
gevoel toch niet laten kon te doen tintelen,
die do lieerlijko Versailleparkcn 6chept.
Dat verrassend geheel, waar alle verveling
met groote fijnheid vermeden is, die tuin
van representatie, met zijn verrukkelijk ta
pis vert, was wel het kader bij uitnemend
heid, waarin het precieuze Hofgezelschap
van den Zonnekoning zich bewegen mocht.
Wie Versaille mot eerbied bezocht heeft,
moet hebben nagevoeld de schichtigheid, het
terughuiveren van den spreker bij het even
terugdenken hoe thans de voornaamheid
dier lijnen en kleuren gestoord wordt door
den uiterlijk zoo onaesthetischen mensch
onzer dagen. En als een oordeel over zich
zelf ging er een lachje door het auditorium
bij het voorbijschuiven van een kijkje op de
indrukwekkende cascades, met op den
voorgrond vele ruggen in colbert en hoofden
onder chapcau-melon. Misschien dacht een
enkel wel dat het toch maar goed is dat
ons plantsoen in een wat onbelangrijker
stijl is aangelegd.
Met onverdeelde aandacht volgde het niet
overtalrijk publiek de afwezigen hebben
wel hóél groot ongelijk geluid den jeug
digen, enthusiasten spreker langs Het Loo
(een Versaille gecombineerd: met inhecm-
sche opvattingen) naar de grotten van
6teen of schors met schelpversiering van
het midden der achttiende eeuwen de zon
derlinge ontaardingen van gekleurde ruitjes
in do tuinhuizen, waardoor men naar wille
keur de natuur door een rosen of zwarten
bril kan bekijkennaar de buitentheaters,
waar de hooge geschoren heggen als oouli9-
sen voortreffelijk dienst doen, naar de
kunstmatige ruïnes, o.a. op een teekening
van Romyn de Hooghe voorkomend, om dan
in do opzettelijko wildernissen uit den tijd
van den vijftienden Lodewijk het heimwee
naar de onvervalschte natuur terug te vin
den.
Het is van uit Engeland, zelf staand© on
der Chineeschen invloed men denke .a
den hoogen Chineeschen tempel in Kew-
gardens dat deze schiinongedwongenheid
naar Frankrijk overwaait, passend in den
tijd van een Rousseau; totdat de Wcrther-
stemming zich tot in den tuinaanleg gelden
doet en onder hoog en somber geboomte
grafteekens worden opgericht, waaronder
niemand begraven ligt. Dat hij, dio zulk©
tuinen op het doek brengt of met de tceken-
stift voor het nageslacht bewaart, dit doet
terwijl het weemoedvol plekje overgoten is
door een maanlicht, achter een donker juist
uiteengescheurd wolkengordijn, spreekt van
zelf, maar mocht desniettegenstaande ons
gezellig vermaken.
Zijn uiteenzettingen samenvattend: de
Italiaansohe-Franschc tuinkunst met Neder-
landschen invloed eenerzijds, de Engelsche
Natuur-parken anderzijds, bruikbaar op
groote terreinen, maar tot malligheid wor
dend en ontoelaatbaar op kleiner als b.v.
het Amstcrdamsche Vondelpark, gaf de
heer Vogelsang aan het slot van zijn boeiend
betoog de opvattingen van Lichtwark weer
als meest juiste oplossing van het stads
park, het ruime speelterrein (als het Iinag-
sche Malieveld) en vandaar uit aansluitend
den streng gehouden aanleg.
Het gehoor heeft met groote aandacht don
geerd of weggesnauwd; één slechts gaf baar
wat, do goede, mooie vrouw.
Een student viel half tegen haar aan cn
stotterde: „Pardon, juffie, 't was niet zoo
kwaad bedoeld, hoor."
Zij bleef rmast hem loopen.
„Hé, toe, meneer, koop u 'n boeketje van
me. Ze ruike zoo heerlijk. En 'k heb nog
niks verkocht, vanavond. Toe, meneer, u
ziet t'r zoo vriendelijk uit. U ben 'n goeie
jonge, niet? U heb zoo'n mooie jas an.
Meneer 111"
Achter haar zong de vrouw mot het bruta
le gezioht:
„Ja, die studè-hentjes.
Zijn leuke vè-hentjes
Toen keerde het bloemenmeisjo terug
naar de stoep, hopend© dat er nog méér
menschen zouden komen. Maar alles was er
al donker, do deuren waren dicht, de lichten
boven den ingang uitgedaan, en de portier
sjord© de reclameborden naar binnen.
En de droom-optocht was voor dien avond
weer voorbij. Toch het nog niet opgovend,
bleef zij wat lieen en weer loopen. Zij zette
haar mandje neer, in het hoekje op de
stoop, en warmde haar handen onder haar
schort.
De heer en de vrouw zaten nog steeds
achter de affiches. Hun gelach klonk bijwij
len door de ruiten heen.
Van tijd tot tijd kwamen er nog menschen
voorbij. De straatstecnen waren helder wit
en do hemel flonkerde van de talloozo ster
ren. Een juffrouw kwam een winkel uit,
om te sluiten, 't Was morgen Zondag.
Meer en meer zonk naoht en rust op de
stad.
Hot was nu zóó stil, dat zij in de verte
een spoortrein hoorde fluiten.
Toen bekroop haar weer die ontzetting
van verlatenheid. Den avond bracht zij al
tijd door in een droom, in een roes, waar
van het toppunt was: het uitgaan van het
Casino.
Maar déirna kwam, getrouwelijk, avond
aan avond, dat verschrikkelijke weten:
weer naar huis te moeten, naar dat afschu
welijke achterbuurt-huis, dat zij haatte en
boeienden spreker tot 't laatst gevolgd. On-
der de aanwezigen merkten wc op den hoef-
ijzeroorrespondent van 't „Handelsblad",
die uit Den Haag was overgekomen om den
heer Vogelsang te hooren.
HAARLEMMERMEER. De commissie,
voor Wijkverpleging voor Nieuw-Vcnnep en
omgeving vond op haar lijsten, die ter in-
teekening aan d© bewoners waren aangebo
den, een bedrag van pLm. f 650. Boven ver
wachting dus. Is er in andere gedeelten van
onze Moer even goed gctcckcnd, dan is de
tot-stand-koming ran wijkverpleging wat
het firuineieele gedeelte betreft verzekerd-i
ROELOFARENDSVEEN. Langzamer
hand zal men mogen aannemen, dut de om
trek wel zoo goed als geheel van stroopors
bevrijd zal zijndaar door rijksveldwachter-
brigadier Bodaan dezer dagen de derde ot
ter werd gevangen gedurende dezen winter.
Een klein bootje, hetwelk achter een
motorboot was vastgebonden, die langs het
Brasetfnermeer voer, geraakte daarvan los
en verdween in de diepte.
WADDINGSVEEN. Door den lieer Krui-
doring, hoofd der openbare school (Brug)
is een adro3 aan den Raad gericht om ver
gooding voor de lessen aan de door hom
opgericht© avondschool, berekend tegen f 1
per lesuur, te beginnen met den eersten
der maand, waarin dio school een aanvang
nam Het adres is in handen gesteld van -
B. en Ws.
Ons Leesgezelschap is dezer dagen ne
gentig jaar oud geworden. Het loonde do
moeite o.i. wol, om zulk een verjaardag eens
goed te- hordenken.
TER-AAR. De koopman P. Mulder had
het ongeluk, doordat zijn paard schrok,
met zijn bespanning in het Aarkanaal te
geraken. Een in de nabijheid zijnde schip-
por wist paard en rijtuig mot eca haak
naar zich too to trekken, terwijl Mulder
zichzelf kon redden.
De sterkte dor godsdienstige gezindten,
in dezo gemeente is, blijkens de laatst ge
houden volkstelling, als volgt: Roomsch-
Katli. 1610; Ncd.-Herv. 902; Gereformeer
den 272; Ghr.-Gereformeerden 76; oud-Ge
reformeerden 11; Doopsgezinden 5; Re
monstranten 4; oud-Roomschen 1Israëlie
ten 1. Tot geen godsdienst behooren 17 per-
sonen.
WOUBRUGGE. Er was hier houtverkoo-
ping van don heer De Lion, uit Amster
dam. I-Iet was aardig te rien boe gretig
dat oude hout wegging. Het wa6 als gold
het eetbare waar, of als kreeg men hot
voor niets. Na afloop der verkooping ging
een ieder met zijn koopen huiswaarts, per
wagen, per sohuit, enz. Intusschen kan wel
worden gezegd, dat de verkooper goede za
ken maakte.
VALKENBURG. Do lente komt! Een in
woner dezer gemeente, die nogal eens in
den polder vertoeft, hoorde daar reeds den
leeuwerik en de lijster; ook zag hij den kie
vit. Een welkome tijding voorwaar, waar
wij dag aan dag staren op natte straten en
beslijkt© wegen, of den wind hooren bulde
ren, wegvagende hot dorre hout
Lettondo op de uitkomst der volkstel
ling, bestond het aantal inwoners dezer ge
meente op 1 Januari uit 366 mannen en
327 vrouwen, totaal 693.
VOORHOUT. De eenigen tijd geleden
vermelde inbraak met diefstal ten nadeelo
van een landbouwersknecht blijkt meer en
meer scliijnvertooning geweest to zijn
Waarschijnlijk is van het geheelo verhaal
niets waar en zou de aanklager een valsche
klacht hebben ingediend.
waarvan zij het leelijke en weerzinwekken
de nog des te intenser voolde na den aan
blik van al dat moois en dat pleiaier; naar
dat huis, waar vader dronken thuis zou ko
men, op het uur, dat de kroeg gesloten
werd, soms zóó bedwelmend, dab hij geen
woord meer kon uitbrengen, maar moestal
schreeuwend en vloekend en ruziemakend,
eindigende met slaan en het een of ander
kapot gooiennaar dat huis, waar zij een
walging had van alles, van de sneeën avond
brood, die moeder op de vettige, naakte
tafel sneed, cn waar zoute plekken in wa
ren van tranon; van den vloer, dien zij
bij moest vegen, voordat zij naar bed ging,
en waarop de vuilst© dingen lagenvan
hot te kleine ledikant, met tot eenig dek,
een onzindelijke moltondeken, door en door
versleten en met een paar uitgerafelde
gaten. 0! zij walgde van dat huis! En tócb
keerde zij er ioderen avond weer in.
Zij dacht er over, nog even naar andere
uitspanningsplaatsen te gaan. Dj© zondof
nog niet uit zijnMaar zij was moe, en
kleumde van de kou; en, daar viel toch
niets te halen.
Haar eenige gedachte was nu: een dak,
brood en slapen. Do macht, d e togen don
ker worden do moegograasde schapen bla
tend naar de stad doet terugkeeren, en die
ook haar iederen avond dreef, dwong haar
weer tot het gewon© besluit
Zij nam haar mandje op. Nog een oogen-
blik bleef zij daar staan, om de ru'kcrtjos
na te kijken. De boschviooltjes begonnen
te verflensen. Zij had wel in snikken kun
nen uitbarsten.
Toen ging zij heen.
De heer en de vrouw zaten nog nchteÉ
het affiche. Ze zagen haar weggaan.
„Hè, zo hoopelt opP zei de heer.
Maar zij:
„Ach, wat 'n ellende, hè, as je dat zoo
'ns nagaat."
En verkleumd liep het bloemenkindje
heen, naar het krot, in de achterbuurt,
waar haar vader woonde. De vreeselijkef
godaohfce in haar hoofdje was, het aanve
gen van de kamer.