Hoe een lief gezichtje leelijk en hoe een
leelijk gezichtje lief wordt.
F EUILLETON.
Hoe Rudolf en Lientje er op uittrokken
en wat de gevolgen er van waren.
De geschiedenis van de rivier.
Anekdoten.
voor de toesohouwers de rechterhand en
due ook don band een hal ven elag om,
noodat nu de wijsvinger boven en de duim
onder is en verzoekt dan aan iemand uit
.hot gezelschap, aan Vader of Moeder, broei»
of zuster om do uiteinden aan elkander te
spelden. (De spelden mogen niet dwars, maar
moeten in de lengte van den band gespeld
worden). Hierdoor wordt een ring gevormd.
Deze band wordt in de lengte doorgeknipt
(men begint bijvoorbeeld tussohen do beide
spelden). In plaats dat men, zooals ieder
verwacht, twee ringen krijgt, bemerkt men
tok zijn verwondering, dat er een groote
ring ontstaan is.
Nu herhaalt men hot kunststukje, doch
in plaats dat men de reohterhand een hal ven
slag omdraait, doet men dit een heelen slag,
of wel men keert beide handen in tegen go-
Stelde richting een halven slag om. Mot
andere woonden een weinig duidelijker:
Men vat bedde uiteinden weer met duim en
wijsvinger vast, daarbij zorgt men dat van
de linkerhand de duim onder en de wijs
vinger boven, bij de .rechterhand de duim
hoven en de wijsvinger onder is. Nu draait
men beide handen gelijktijdig een halven
slag om, zoodat nu de duim van de linker
hand boven en die van de rechterhand onder
ia. Wordt vervolgens de band vastgespeld
en doorgeknipt als hierboven is aangegoven,
dan krijgt men twee aan elkander bevestigde
ringen.
Wat krijgt men als men de ringen nog
doorknipt? Die het niet weet, probeere
maar eens.
Een ander kunststukje niet minder aar
dig is het volgendemen logt een rij domino-
steenen naast elkander neder, met de oogen!
naar beneden. Men legt ze in bepaalde orde
van .Ijnks naar reohts, beginnende met een
«teen met 12 oogen, daarnaast een met 11,
met 10 en zoo vervolgens tot de dertiende
«teen dubbel blank is. Daarnaast worden nog
twee steeman gelegd, onverschillig welke.
'Nu Laat men zonder er zelf naar to kijken.
Iemand uit 't gezelschap ©enige steen en van
macht» naar links verplaatsen, waarbij even
wel de volgorde niet veranderd mag wor
den. Is dit geschiedt dan kijkt men zeer
aandachtig de rij steenen na en ligt ver
volgens den derden steen van rechts op,
die u met de oogen het aantal verplaatste
steenen aanwijst.
NEEF HEIN EM AN.
Niemand kon in waarheid zeggen, dat
Greta een aardig kind was, of dat het pret
tig omgaan met haar was. Juf zei tenminste
altijd precies het omgekeerde, want Greta
was zonder mankeeren altijd in de oontr.a-
Jlot)
De maan was weer opnieuw met diohte
wolken bedekt, zoodat het heel duister was.
„Ziezoo, kinderen, nu héél voorzichtig
tengs het huis geslopen; maar in hemels
naam héél, héél stil, want Rudolf, als zij ons
merken, daar binnen, dan is Lientje verlo
ren I"
Zóó dacht Olgst, dat Ru nog het meest
doordrongen zou zijn van het gewicht om
toch vooral geruischloos voort to gaan. En
dat was dan ook zoo, maar Hektor dat goe
de dier waa zóó blij, toen hij zag, dat zijn
luidjes optrokken, dat hij van vreugde luid
blafte, juist toen zij den hoek van het huis
omsloegen Olga dacht-, dat zaj het bestierf
van schrik, want natuurlijk was dit geluid
daar binnen gehoordZe wist niet hoe gauw
se den kinderen toch zou raden, zioh plat
tegen den muur aan te drukken, nog óm
den hoek i want ziet, daar trad de tuinman
mine. Daardoor zag ze er ook heel niet
aardig uit, want altijd stond haar gezichtje
in rimpels en dat flatteert niet bepaald I
Dat komt, Greta daoht nu eenmaal, dat zij
in al-les haar zin moest hebben, omdat zij
de oudste was.
Ik hoop maar, dat die booze buien, bij
Greta vergroeien zullen, 6prak moeder dik
wijls, als Juf altijd weer met klachten kwam
over Greta, terwijl ze over Kitty en Thilda
altijd tevreden was. En al kreeg Greta nu
ook heel dikwijls haar zin, dat maakte haar
toch niet gelukkiger; en met den dag werd
ze humeuriger en lastiger. Op een goeden
middag hoorde Greta de eene bezoeker
tegen de andere zeggen:
Kijk eens, wat ziet dat kir\d er toch on
aangenaam uit; en meenden haar, want de
zusjes hadden lieve geziohtjés, dat wist
zo heel bost; en omdat zij nu lee
lijk was, daarom hield geen mensoh van
haar en wilde niemand iets van haar we
ten. Ongemerkt liep ze daarom ook weg,
want dan wilde zo niet langer blijven bij
al die menschen, die zoo onvriendelijk voor
haar waren. In haar drift liep Grsta
kleine broer om ver, die alleen in den
tuin, bezig was; maar ze daoht er niet aan
om hem op to rapen, daar was ze veel te
boos voor. In éénen liep ze naar de rivier,
en ging daar zitten aan den, kant, onder
een treurwilg, en begon zelf ook te treu
ren. O, wat voelde zij zich tooh diep elleo-
dig. Hoe vreeselijk was het tooh, als je zoo
leelijk was en, iedereen had een afschuw
van jol
Een vinkje zat lustig te fluiten op oea
tak; hij trok zioh van de wereld niets aan!
De lucht was blauw, en de zon, scheen en
dat was alles wat hij verlangde. En hoe
langer hoe meer maakte het dwaze meisje
zioh van streek. Zooveel tranen had ze al
gelaten, dat haar zakdoek er ten laatste
geen enkele meer kon bevatten. Hopeloos
streek ze zich het haar uit de oogen, toe a
een lief stemmetje vlak naast haar, sprak:
„Zie zoo, nu is het weer genoeg geweest
voor vandaag, zou ik meenen. Ik heb al
dien tijd gewacht, tot je klaar was."
Het was een fee, die daar zoo spraK.
Greta had er nooit vroeger een geznn,
maar toch begreep ze, dat dit er een wezvi
moest; want zoo een schoon, teer, clasi'sjb
wezentje had zij nog nooit gezien. Ze wist
niets te antwoorden en wachtte dus maar
af, tot de fee opnieuw begon:
„Wel,1* zei het kleine dametje, „ik heb
erg met je te doen, want ik geloof, dat je
het lang niet prettig hebt; maar ik wil je
eerst eens goeden raad geven."
Die vriendelijke manier van toespreken
trof onze Greta, die nu ook van haar kant,
wel wat toeschietelijker wilde rijn.
Je denkt dus, kindje, dat je ongelukkig
bent, omdat je zoo leelijk zoudt zijn! Nu,
daar is veel van aan, maar als je al leelijk
bent, dan is het geheel je eigen schuld en
al uit het huis; zijn gestalte was duidelijk
te onderscheiden door de lichtstreep die uit
de kamer viel I Hij keek naar alle kanten
rond en bromde in zichzelf
„Wat zou dat eigenlijk rijn geweest 1"
Nu trad de oude vrouw ook naar buiten
en wilde haar zoon vermanen, tooh weer
gauw binnen te gaan: hij was immers nog
niet klaar met eten, en och, dat was zeker
toch niets, eenvoudig; een vogel die de hon
den had opgeschrikt met zijn late vlucht;
dat kwam wel meer voor, om dezen tijd en
zij had nu geen lust, om het zoo laat te la
ten worden. En, Goddank 1 de zoon liet zioh
overreden; natuurlijk waren de kinderen
nu nog eens zoo gehaast, want doodelijk
bang waren ze nu, dat de tuinman nadat zijn
maaltijd was afgeloopen, zijn onderzoekings
tocht verder zou voorzetten en o, wee, als
hij dan hun kant opging. Evenwel wachtten
zij zich natuurlijk, elkander hun angstig
voorgevoelen mee tes deelen, want ze durf
den heelemaal geen geluid geven 1 En zoo
slopen zij ongemerkt langs het huis, terwijl
Olga Hektor's snuit vast hield, om een her
haling van het gebeurde te voorkomen; maar
zoodra ze weer even verder waren, gaf ze
dien hond de vrijheid, daar ze wel wist dat
hij hun van onbeschrijflijk veel nut kon
heb je het ook weer in eigen hand, om je.
gezichtje wat liever te maken. Kijk maai^
eei\B hier in dit spiegeltje: Je gezidhlf
staat zoo pruilend, je oogen en je neus rijn^
gezwollen van het vele huilen en, je mond
hoeken hangen zoo ontevreden af."
„Maar zoudt u er heusch raad op wetei^
om mij een beter gezicht te geven 1"
„Ja zeker, beste meid, maar het zal j«
wel wat moeite kosten, vooral in den begin
ne, want er zijn, heusch geen lastiger din«
gen, om van af te komen, dan juist rim-!
pels," i
„Maar hoe moet ik het aanleggen, lieve
fee?" vroeg Greta, n,u ditmaal werkelijk al
een beetje vriendelijk.
„Welnu, luister eens, je moet leerei^
glimlachenHet is alles natuurlijk maa»
zaak van gewoonte, maar toch zal het j^
nog moeite genoeg kosten; dat weet ik heel
goed! Twintig keer per dag moet je loe
ren glimlachen, anders niet!"
„Twintig keeren per dag?"
En de fee zag, dat Greta's gezichtje al
betrok.
„Ja, maar je hoeft het niet in eens zoo
ver te brengen; je begint met vier, of vijf
maal per dag en zoo ga je dan voort, tot
je het ten laatste ongemerkt tot twintig
keeren zult brengen. Heusch, probeer maar
eens ijverigEn dan zal ik je nog een goe
den raad geven: je moet trachten niet meer
zooveel aan jezelf te denken, maar juist'
aan andere menschen en dan zal je vanzelf
kunnen glimlachen. En als je je nog eens
zoo ongelukkig voelt, kleintje, dan is het
eenvoudig, omdat je het er zelf naar maakt,
meisje I"
En toen lachte de fee op zoo'n lieve,
eigenaardige manier, dat Greta vanzelf
wel moest lachen.
„Zie je, daar heb je nu je eersten glim
lach al. Goed zoo, Greta! Dat is vast een
begin 1"
En daarmee was de vriendelijke fee op
eens verdwenen.
Greta stond op, met koon besluit, om te
doen, wat haar geraden was en dadelijk
braoht ze al eenige vriendelijkheid meer in
toepassing, toen ze broertje zag, die nog
altijd alleen aan 't spelen was, en die ze nu
eens even toesprak en ook eens even toe
lachte! De kleine vent wist zeker wel niet
hoe hij het had met de stugge Gretamaar
hij was nog te klein, om er veel acht op te
slaan. Juf was natuurlijk meer verwon
derd, toen ze Greta zoo heel anders zag
kijken en heel die week, dacht ze dikwijls
bij ziohzelf:
„Ik geloof nu tooh heusch, dat het wat
beter gaat met het humeur van Greta,
maar ze had tact genoeg, om er tegen et
meisje zelf nog niets van te zeggen. Nu,
het kostte de persoon in kwestie ook dik
wijls moeite genoeg; maar tot haar eer moet
gezegd worden, dat ze zioh taai hield en
zijn, daar hij hun den weg wees, beter dan
de bekwaamste gids.
De heer Van Kletten keerde juist terug
van zijn vergeefsohe dwaaltocht in de omge
ving; hij had een paar van zijn onderge
schikten meegenomen, allemaal met fakkels
voorzien, en was zelf, den eenen kant
opgegaan, terwijl twee andere partijen'
elk een tegenovergestelde ri ah ting gingen
doorzoeken. En nu had hij zich juist eens,
even op de hoogte willen stellen, of die
anderen ook somB thuis gekomen waren en
of rij, mogelijk, gelukkiger waren geweest
dan hij. En doodmoe was hij, zoowel van
de doorgestane angst en onrust, als van het
ongunstige weer waar rij het laatste halfuur,
mee te kampen hadden gehad, want het was
nu flink beginnen te regenen en de wind
was ook heftig opgestoken. Net toen hij
de trap afliep naar het bordes, vlogen Ru-
dolf en Lientje hem tegemoet en hij ving ze
in rijn armen op, terwijl tranen van dank
baarheid hem in de oogen welden. Hij droeg,
ze beiden in huis, en daar, viel hij in de
woonkamer uitgeput op een stoel neer.
Lientje hield de armen nog steeds om zijn
hals geslagenterwijl haar kopje aan rijn
borst rustte, want het arme kind was zóó
moe» dat haar de oogleden als van zelf toe-
het na verloop van die acht dagen, al tot
tien glimlachjes per dag gebracht had. Ja,
soms zelfs, was het zóó vanzelf gekomen,
dat Greet het haast niet gemerkt had; en
ik geloof, dat het nog het meeste kwam,
doordat ze dien gulden regel van de fee
in toepassing bracht, om zichzelf maar veel
te vergeten, en juist veel te letten op r en
om zich heen. Én toen ze op een goeden
dag het gewenschte aantal had bereikt,
vluchtte ze weer even naar den treurwilg,
want haar hart drong haar het nieuws weer
te kunnen meedeelen aan die goede fee,
die haar al zooveel gelukkiger had ge
maakt. En zoo waar! die was er ook weer
en liet haar weer in het spiegeltje kijken
en daar zag Greta tot haar groote voldoe
ning, een heel ander gezicht, aonder die
nare, onvriendelijke rimpels! Ze was zelve
zóó verheugd, dat de fee er op haar beurt
pleirier in had e«i nog eens met nadruk zei:
„Ja, een vriendelijke glimlach maakt
ieder geriohtje prettig om op te kijken! en
die nare rimpels ontsieren het schoonste
gelaat. Onthoud dat je leven lang, kind!"
En Greta heeft die fee nooit meer gezien,
maar dikwijls herdenkt zij haar nog mot
dankbaarheid.
Roland lag op het gras langs den oever
Ier rivier uitgestrekt, waar de nederige ma
deliefje» hoar e.en rood getinte lipjes
vriendelijk uitstaken naar de zon om even
gekust to worden door haar koesterende
stralen. De rivier vlood kalm daarheen al
leen waar een struik of waterplant zich
wat al te dicht langs den kant waagde,
werd Z3 wat luidruchtiger Roland lag
maar rustig met de handen achter het hoofd
gevouwen te genieten van de heerlijke len
tegeuren en dacht bij zichzelf t wat heeft die
rivier toch me r een lekker lui leventje;
die hoeft maar niks te doen 'an zoo lustig
te kabbelen en even te rimpelen, nu en dan,
als ze zich wat driftig maakt op iets dat
haar hindert in haar loop. Te bent een
erge luio rivier", z ep hij toen hard van
den kant af. „Ik moet wel den heelen dag
op school zitten, tot vier uren toe, en moei
lijke sommen maken c dictées en aardrijks
kunde en nog allerlei meer en jij mag daar
ma-ax zoo rustig buiten zijn en niks doen,
heelemaal niks.... ja, je bent nog te lui om
even die mooie w rlelies te kussen, die
er toch zoo om vragen, maar die net een
eindje te kort ri.'a, om 'zich heelemaal tot
je voorover te buigen 1" Net gaf het wa
ter een flin^en, harden plons, of iemand er
iete el zwaars ingooide en dikke droppels
vlogen in Roland's gebruind gezichtje.
,.Wat ga je nou beginnen?" riep ons ventje
verrast. „Ben je soms boos, omdat ik je
vielen. Rudolf stond ook dicht tegen vader
aangedrukt en Hektor legde zioh aan zijn
voeten neer. Ongemerkt was Olga ook de
kamer binnen geslopen, zij wist, dat nu het
oogenblik gekomen was, dat zij haar oom de
beele toedracht der zaak moest vertellen;
maar zij zag er niet weinig tegen op.
„Nu, Rudolf 1 vertel nu eens, waar jullie
zoo lang gebleven zijt en vooral waarom
jullie hier wegliep?"
„Wij wilden u opzoeken, vader," ant
woordde Rudolf nog opgewonden bij de ge
dachte aan dat vreeselijk nieuws; „want
we wisten wel, dat u het toch nooit zou
willen hebben."
„Wat bedoel je, vent," vroeg vader, er
niets van begrijpend.
„Wel, dat Hektor gedood zou worden."
Hektor? Hektor dooden? Maar jongen wat
praat je toch?"
„Nu, dat wou de gouvernante doen, en
daarom rijn we weggeloopen."
En toen vertelde Ru alles van toen ze op
weg gegaan waren en hoe ze daar in dat
hutje eindelijk ingeslapen waren, nadat Hek
uit het raam gesprongen was, enz. enz.
„Ja maar kinderen, wie zei jullie nu, dat
de gouvernante den hond wilde laten doo-
„lui" noemde? N i, maar ik neem niets van
mijn woorden terug, want lui ben je. Ieder
een om je heen is aan het werk: do vogels
zingen en bouwen hun nestjes; de koeien
in de wei eten zich goed dik, om maar
flink melk te kunnen geven en de nijvere
bijen zamelen al honing in vlieqend van
bloem tot bloem." Toen zag onze Roland
een boterbloempje, vlak bij zich, trok het
al spelend uit den grond en begon er zich
zelf mee in het gezicht te kietelen, terwijl
hij ineens in rijn preek was blijven steken.
Maar jawel: een flink geplons ineenB; dit
maal veel harder dan den eersten keer en
daar kwam een brutale golf, over den kant,
recht op hem af „Wel, wel," zei Roland,
„dus mejuffrouw is werkelijk boosik
dacht eigenlijk, dat je daar ook al te lui
voor zou zijn!" Maar dat viel hem niet
mee; want met donderende stom klonk het
nu: „Zoo: je noemt mij dus een luie ri
vier?" Ik, die per dag meer mijlen afleg,
dan jij waarschijnlijk in heel je leven? Zie
je daar ginds, heel in do verte, die groene
heuveltjes; stipjes lijk het wel, niet
waar? Nu, daar kom ik heelemaal vandaan
en zóó smal ben ik dan in het eerst, dat
een klein 1 'd wel over mij heen kan sprin
gen; maar allengs word ik breeder en die
per, draag menschen op mijn rug al reeds
en zoo kom ik r >k eindelijk hier voorbij en
heb nu even mijn stroom opgehouden, om je
eens even terecht te wijzen, mann Lje! Nooit
heb Ik rust, begrijp je wel I nooit; altijd
maar ga ik verder, tot ik ten laatste bij
den grooten Oceaan kom, waar ik mij in
stort, om dan nog harder te gaan werken
en eindelijk weer opnieuw mijn loop t be
ginnenBen je nu wat wijzer geworden, jou
dom, dwaas ventje? Altijd maar voort! dat
is mijn leus. En daarom moet ik nu ook
gaanik kan mij niet langer ophouden,
hoor! „Hè, toe, blijf nog wat, ijverige
rivier; toe, vertel me nog wat; je hebt me
zoo'n boel geleerd, in dit korte oogenblik;
veel meer dan ik aan een uur aardrijks
kunde heb!" Maar weg was rij „de ijveri
ge rivier"; altijd maar voort, op en neer
haar weg van de heuvels naar den Oceaan,
enz.
Ingoz. door Catharina Houps.
Een opmerking.
Jantje ia zes jaar en zit in diep nadenken
verzonken. Zijn vader vraagt hem, waar
over hij denkt.
„Pa, ik geloof, dat de meester ook niet
erg knap is."
„En waarom geloof je dat, Jantje?"
„Ik heb opgemerkt, dat, iederen keer,
als hij wat op het bord schrijft, wij het
moeten lezen."
den? Ik ben toch overtuigd, dat ze er niet
over gedacht heeft."
„Maar Olga heeft het ons gezegd 1" rie
pen de kinderen als uit één mond.
„Olga?" En de stem van den heer Van
Kletten klonk zoo in-teleurgesteld en droe
vig dat het meisje er tot in het diepst van
haar hart door getroffen werd.
„O, oom," riep zij, terwijl ze hem te voet
viel; „nu eerst zie ik in hoe groot mijn ge
brek ie; voor het eerst voelde ik dat pas
toen ik u terug zag komen en de kinderen
er niet waren." En toen vertelde Olga nog
van haar verdriet en haar berouw en al
wat zij uitgestaan had, vóór rij de kinderen
gevonden had en hoe alles zich toen toege
dragen had. Vooral vertelde zij heel nauw
keurig al wat zij den tuinman en zijn moeder
tegen elkaar had booren spreken en dit
maal geheel onopgesmukt; zij had er nu al
genoeg door geleden, door haar eigen on
waarheidszin en snikkend eindigde zij
,,0, oom, u en tante zullen mij zeker dit ge
beurde nooit kunnep vergeven maar u kunt
er van op aan, dat dit de laatste maal is,
dat ik weer in mijn oude ondeugd vervallen
ben. Nooit, nooit, zaJ ik het weer doen, dkt
beloof ik tl"
„Sta op kind," zei hij en richtte de ge-
Ingezonden door „Een Bossche jongen".
Gevangen.
„Dit ia je zusje Tom", sprak de vader
tot hem, het kindje zien latend.
„Je zult veel van haar houclon niet waar?"
„Ja, natuurlik", was het antwoord van
Tom", terwijl hij het zusje bekeek; „maar
zij kost zeker wel veel aan onderhoud?"
„Dat denk ik wel." „Dat is niet aardig
van u", zei Tom met een rucht, „want toen
ik u onlangs om een wit konijn vroeg, zei
u dat het te veel aan onderhoud kostte."
.Mietje wat heb je dat ei hard gekookt."1
„Ja, mevrouw, maar de minuten van da
nieuwe keukenklok zijn ook zoo groot."
„Marie, is de jongenheer al uit school ge
komen?" riep mevrouw.
„Ja", was het antwoord.
„Waar is hij?"
„Ik heb hem nog niet gezien, mevrouw.
Hoe weet je dan dat hij al thuis is?"
„Wel, mevrouw, de kat is onder de ca
napé gekropen."
Ingezonden door F. en W. de Jong,
te Zoeterwoude.
Papa: „Is de meestor nog al tevreden
over je?"
Zoontje: „0 hé ja!" Gisteren zei hij nogï
„Jan, als alle jongens waren zooals jij,
kon ik de school wel sluiten. Hij wou daar
natuurlijk mee zeggen, dat ik al genoeg
weet."
Ingezonden door „een Raadselvriendje".
Een vrouw had een grooten zwarten raaf
gekocht Haar buurvrouw vroeg haar, wat
zij met den vogel wilde uitvoeren.
„Wel", antwoordde zij, ,,de menschen
zeggen altijd, dat zoo'n dier honderden ja
ren oud kan wordennu wil ik eens zien, of
dat waar is."
Ingezonden door Nico v. d. Reijden.
Kleine Jan is uit een boom gevallen.
Voorbijganger: „Zeg kleine, heb je je bij
het vallen geen zeer gedaan?"
Jan: „Neen, bij het vallen niet, maar wel
toen ik beneden kwam".
Ingezonden door Theodora Rijedam.
Snugger.
„Heeft een van jelui wel eens een olifan
tenhuid gezien?" vroeg een onderwijzer.
Dadelijk stak een jongen zijn vinger op.
„Ik, meester." „Zoo, mijn jongen, en
waar?"
„Op den olifant, meester."
bogen gestalte uit haar knielende houding
„natuurlijk kunnen wij jc vergeven, als ja;
je zoo ernstig voorneemt, en ook in. je daden
toont, dat het je ernst is met je belofte van
betersohap Zoodra je weer in verzoeking'
komt, om tot onwaarheid over te gaan, denk
dan aan dit vreeselijk voorval en ik twijfel
niet of de lust zal je dan voorgoed ver
gaan." En dankbaar drukte de heer Van
Kletten zijn beide lievelingen tegen zich
aan want met ontzetting dacht hij aan de
mogelijke gevolgen, als de tuinman in dit
weer, het was nu een ware wolkbreuk
en vreeselijk gierde de wind om het huis
de kinderen daar buiten in het donkere,
natte bosch had gezet. Neen, dien man zou
hij nu ontslaan uit zijn dienst; iemand, die
tot zulke onmenschelijke daden in staat,'
was, wilde hij niet langer tot rijn onderge
schikten tellen. Hij had al genoeg geduld
met hem gebruikt!
En Olga hield werkelijk woord zoodat
oom en tante nog veel pleizior aan haar
beleefden en bij elke aanvechting herinnerde
zij zich even haar valsche bedreiging nau
Rudolf en Lientje en dit was dan genoeg om
met schrik de booze gedachte te onderdruk
ken!