De Dormitio-kerk op den berg Sion te
Jeruzalem, welke in het voorjaar inge
wijd zal worden. Het bouwterrein werd
door den Duitschen keizer op diens reis
in het Oosten in 1895 verkregen en door
Z. M. den Duitschen Katholieken ten ge
schenke gegeven-
van den Staat, en algemeen bekend als een
geheel-onthouder, was.... dronken!
,,Ik zag een slang 1" herhaalde hij, op
een rtoel springend. „Verwijder dat ge
dierte 1"
„Mijn beste meneer Oreman", zei Jasper
op sussenden toon, „er zijn hier geen slan
gen. Misschien heeft de hitte u... Gaat u
even zitten!"
Maar op dat oogenblik vloog de deur
open en stormde Violet Vernon binnen.
Zonder zich om den heer Oreman te bekom
meren, sloeg zij haar armen om Jaspers
hals.
„O, mijn Jasper!" riep ze. „Gelukkig
idat je niet riek bentl"
Nu voelde Jasper, dat hij beslist het
slachtoffer was van een nachtmerrie.
„Ja, liefste, ik ben best," zei hij, „maar
ik geloof, dat alle andere menschen gek
zijn."
„Juffrouw Vernon", riep Oreman „Jasper
zelf is gek. Hij heeft me een beleedigenJ
telegram gezonden en hij laat slangen hier
rondkruipen."
Maar op dat oogenblik klonk een zacht
tikje op de deur en juffrouw Sipkens kwam
bescheiden binnen.
„Ik hoorde iemand roepen", zei ze, „en
ik was bang, dat mijn „lieveling" soms on
deugend was. „Hier is zij," riep ze, ter-
wijl ze snel de slang greep, „wees u niet
bang, meneer, het is maar een tamme en ik
dacht, dat meneer Dartel er zin in zou heb
ben."
„Ja, meneer, ik weet wel, dat u vijftig
Anacondas bestelde, maar..."
„O, oom Japieriep Mien nu, die snik
kend juffrouw Sipkens gevolgd was. „Het
is alles mijn schuld. Maar ik bedoelde niets
kwaads. Arme Fred was half suf, en ik
zond de telegrammenmaar ik ben nu bang,
dat ik ze aan de verkeerde menschen zond.
Ik seinde aan juffrouw Sipkens om vijftig
'Anacondas en aan meneer Oreman, dat u
rijn ezel niet hebben wou."
„Je'hebt heel dom gedaan," zei Jasper.
„Gelukkig houdt meneer Oreman van een
grap en de eerste-minister eveneens. Hij
zal wel lachen, als hij dit hoort, denkt u
niet?" vervolgde hij met een ondeugenden
glimlach tot den verlegen steunpilaar van
den Staat.
„Gelukkig óók alweer," vervolgde hij,
„kon ik vandaag Anacondas koopen, nog
lager dan gisteren! Wat Violet betreft..."
„Moet ik begrijpen," viel deze jonge da
me in de rede, heel verontwaardigd, „dat
ik óók het slachtoffer ben van een grap?"
Jasper keek naar haar en vervolgens
naar Mien. Hij had niet het flauwste idee,
wat zijn nichtje geseind had, maar in ieder
geval moest hij van de oorspronkelijke
goede uitwerking profiteered Hij gaf do
jonge schuldige een wenk.
„Ik wou zeggen, liefste," zei hij tot Vio
let, met zijn béminnelijksten glimlach, „dat
het ook heel gelukkig was, dat Mien jou
ten minste precies de goede boodschap
eeinde."
En Violet geloofde hem.
Iets over geneeskunde.
De geneeskunde is goed op weg een wer
kelijke wetenschap te worden, die door
haar beoefening en methoden van onder
zoek op gelijke lijn staat met de andere
natuurwetenschappen, en alleen door haar
studieobject, den levenden mensch, voor
tteer bijzondere en nauwelijks oplosbare
moeilijkheden geplaatst wordt. Tot de
hoogte van exacte wetenschappen zal de
geneeskunde daarom waarschijnlijk nooit
kunnen komen, maar zij heeft nu toch den
weg gevonden, om de oneindig gecompli
ceerde levensverrichtingen van den gezon
den en van den zieken mensch op den duur
en voor zoover haar geen onoverkomelijke
hinderpalen zijn gesteld, te leeren begrijpen
en doorgronden.
Vroeger, toen men alleen het uiterlijke
der verschijnselen kon zien, en van de be-
teekenis en samenhang nog nauwelijks iets
kon begrijpen, was de geneeskunst zelve
eigenlijk niet zooveel meer dan wat men
tegenwoordig onder volksgeneeskunst ver
staat. De laatste heeft het oude standpunt
getrouwelijk gehandhaafd, en bij al de
wonderlijke dwaasheden, die zij ons doet
zien, geeft zij zelfs nog menigmaal blijk
van een zelfden scherpen en juisten kijk
op de dingen, als bij de oudere en oudste
geneeskundigen in zulk een bewonderens
waardige mate werd aangetroffen.
Het was een merkwaard.g onderwijs, dat
in de middeleeuwen en veel later nog op
de hoogescholen gegeven werd. De profes
sor stond in ambtsgewaad in een katheder,
en aangezien dit gewaad bestond uit een
rooden pelsmantel met roode baret, liet
het decorum in dit opdicht Diets te wen-
schen over. Het overige van het college
echter des te meer, want de studenten had
den geen banken of stoelen, maar zaten
eenvoudig op stroo, welk zeer primitief
materiaal zij nog zelf betalen moesten. In
die positie hielden zij zorgvuldig dictaat,
omdat boeken nog niet bestonden, en wel,
bij gebrek aan tafels en aan papier, op
een wastafeltje op hun knieën. Die in
spanning duurde evenwel niet langer dan
één uur daags, omdat er maar twee colle
ges gegeven werden, waarvan het tweede,
in den namiddag, gewijd was aan de prak
tijk.
Het eerste, theoretische college, had
's zomers al om vijf of zes uren in den mor-
gen plaats. De geschriften daarvoor waren
nauwkeurig aangegeven, en de professoren
moesten zweren, dat zij geen andere zou
den gebruiken. De practische oefeningen
bestonden in excursies, om geneeskrachtige
planten te leeren kennen, en in dispuut
colleges tusschen de studenten onderling.
Het onderwijs in de anatomie werd nu en
dan verduidelijkt door secties op dieren,
waarbij het eigenlijke, werk gedaan werd
door een barbier, lijiet een scheermes,
en de professor voorlezing deed van wat
omtrent het gedemonstreerde in zijn ge
schrift vermeld stond.
Keizer Frederik II, die veel voor het on
derwijs deed, bepaalde in 1238, dat gere
geld iedere vijf jaar een menschenlijk voor
sectie beschikbaar 2ou worden gesteld.
Deze arbeid geschiedde dan veelal met
groote plechtigheid. Er werden extra uit-
noodigingen voor verzonden en er werd
met een godsdienstoefening begonnen en
besloten. Daarna had dan nog een feest
maaltijd plaats. Van dienzelfden Keizer
bestaat nog een officieel besluit ten op?
zichte van de geneeskundige opleiding, dat
bijzonder merkwaardig is. Het begint met
de treffende overweging, dat niemand iets
van de geneeskunde begrijpen kan als hij
niet goed logisch ontwikkeld is, zoodat men
alleen, tot de studie der geneeskunde zal
worden toegelaten, als men de bewijzen
overlegt, dat men drie jaar lang logica ge
studeerd heeft. De eigenlijke vakstudie
moest dan nog vijf jaar duren. Eerst na
afloop daarvan kon men tot de praktijk
wórden toegelaten, indien men althans het
voorgeschreven eindexamen met succes had
afgelegd. Voor de zelfstandige uitoefening
der praktijk werd echter nog een zooge>-
naamd practisch jaar verlangd: de prak
tijk gedurende dien tijd onder leiding van
een ouderen kunstbroeder. Or.bevoegde uit
oefening zou worden gestraft met ver
beurdverklaring van bezittingen en gevan
genisstraf van een jaar.
Dat waren dus in menig opzicht zeer ver
lichte voorschriften, maar bij den toenmali-
gen stand van de wetenschap konden zij
toch niet bewerken, dat de jonge arts met
een ook maar eenigszins degelijk fonds van
kennis zijn practisch leven inging. Van de
kwakzalvers, die toen ook reeds het leven
van de geneeskundigen verbitterden, ver
schilde hij eigenlijk niet veel, en de uit
oefening van het vak kwam bij beiden dan
ook veelal wel eenigszins overeen. Als het
geluk hem diende, kon de arts destijds
echter al tot groote verdiensten geraken.
Door den zooeven genoemden keizer Frede
rik was ook een taxe vastgesteld, en die
was, naar onze tegenwoordige begrippen,
zeker niet hoog: 60 pfennig voor een pa
tiënt per dag, waarvoor ten minste twee
bezoeken moesten worden afgelegd en de
zieke, als de familie het wenschte, ook nog
des nachts bezocht moest worden. Het geld
was toen echter tien- of twintigmaal zoo
veel waard als nu en voor visites op eenigen
afstand mocht ook meer berekend worden.
De inkomsten der professoren waren trou
wens naar verhouding. Oorspronkelijk kre
gen zij in het geheel niets, maar later een
kerkelijke positie en in geld een salaris,
voor den eersten professor van 171 en voor
den tweeden van 140 Mark in het jaar.
Hoogleeraren waren er in de geneeskundige
faculteiten van die dagen dus nog niet veel,
maar wat wij nu privaatdocenten zouden
noemen, personen, die van de door hun
examen verkregen bevoegdheid tot het ge
ven van onderwijs gebruik maakten, des te
meer. In Ingoldstadt waren er in 1492 van
dezen niet minder dan 30, die echter allen
voorlezingen hielden over Aristoteles, on
de studenten dus practisch ook niet veel
verder brachten. Met de chirurgie was het,
in het algemeen, nog bijzonder droevig ge
steld, hoewel er toen reeds enkele zeer
bekwame operateurs waren. Een van dezen,
tevens, zooals toen nog steeds gebruikelijk
was, geestelijke en huiskapelaan van den
Paus. de bekende Guy de Chauliac, ver
haalt dat dit vak in zijn tijd, het begin der
14de eeuw, in vijf sekten verdeeld was. De
eerste wendde bij alle verwondingen pap
pen aan, de tweede gebruikte opdrogende,
midde' en en de derde zalven en pleisters.